Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet spreekt in dit hoofdstuk van de verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenis, welke is een voorbeeld van de geestelijke verlossing der kerk door Christus, vs. 1, enz. Aangenaamheid der predicatie van het Heilig Evangelie, 7. Belofte dat de Heere Zijn volk beschermen zal, 10. Eindelijk wordt hier aangewezen dat Christus zal verhoogd worden, 13. Nadat Hij Zich ten uiterste vernederd zou hebben, 14. Profetie van de roeping der heidenen, 15. |
Sions verlossing |
1 WAAK op, waak op, 1trek uw sterkte aan, 2o Sion, trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, 3gij heilige stad, want 4in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen. |
| 1 Dat is, grijp moed; heb courage. Zie Jes. 51:17. |
| Jes. 51:17 Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem, gij die gedronken hebt van de hand des HEEREN den beker Zijner grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja, uitgezogen. |
| 2 Dat is, gij burgers en inwoners van het lichamelijke, en voornamelijk van het geestelijke Jeruzalem. |
| 3 Hebr. gij stad der heiligheid. |
| 4 Dat is, gij zult voortaan niet meer van de goddeloze en heidense tirannen, hetzij Babyloniërs of anderen, overweldigd worden. Dit is voornamelijk van het hemelse Jeruzalem te verstaan, als Openb. 21:27. |
| Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. |
|
2 5Schud u uit het stof, maak u op, zit neder, o Jeruzalem; 6maak u los van de banden van uw hals, gij gevangen 7dochter Sions. |
| 5 Dat is, wees verblijd en draag geen rouw meer. |
| 6 Dat is, dien God in heiligheid en gerechtigheid, nu gij verlost zijt van de handen uwer vijanden. Zie Jes. 42:7. Luk. 1:74, 75. |
| Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. |
| 7 Dat is, gij volk van Sion, dat is, van Jeruzalem. |
|
3 Want zo zegt de HEERE: 8Gijlieden zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder geld 9gelost worden. |
| 8 De Heere wil zeggen: De Babyloniërs hebben Mij daarvoor niets gegeven, dat Ik ulieden hun tot knechten voor altoos zou geven; daarom staat het Mij nu ook vrij, als het Mij belieft, ulieden uit hun hand te verlossen, zonder rantsoengeld. Zie Ps. 44:13, en vgl. Jes. 45:13. |
| Ps. 44:13 Gij verkoopt Uw volk om geen waardij, en Gij verhoogt hun prijs niet. Jes. 45:13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. |
| 9 Te weten uit de Babylonische dienstbaarheid of knechtschap. Zie voorts op vers 1. |
| vers 1 (kt.) WAAK op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion, trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen. |
|
4 Want zo zegt de Heere HEERE: 10In vorige tijden atrok Mijn volk af in Egypte om als vreemdeling aldaar te verkeren; en Assur heeft hetzelve 11om niet onderdrukt. |
| 10 Of voortijds, eermaals, eertijds. Hebr. In het eerst. De zin is: Indien Ik de Egyptenaars zwaarlijk gestraft heb omdat zij Mijn volk grotelijks geplaagd hadden, hetwelk toch vrijwillig naar Egypte getrokken is, hoeveel zwaarder zal Ik de Assyriërs en de Babyloniërs straffen, die hetzelve uit het land van Kanaän, hetwelk Ik hun in eigendom gegeven heb, weggevoerd en zo wredelijk behandeld hebben? |
| a Gen. 46:6. |
| Gen. 46:6 En zij namen hun vee en hun have, die zij in het land Kanaän verworven hadden, en zij kwamen in Egypte: Jakob en al zijn zaad met hem; |
| 11 Of: zonder oorzaak. |
|
5 En nu, 12wat heb Ik hier te doen? spreekt de HEERE, dewijl Mijn volk om niet 13weggenomen is, en
14degenen die over hetzelve heersen, 15het doen huilen, spreekt de HEERE, en 16Mijn Naam geduriglijk den gansen dag bgelasterd wordt; |
| 12 Hebr. wat Mij hier? Dat is, wat heb Ik hier te doen? Of: wat staat Mij nu te doen? Alsof de Heere zeide: Ik wil niet langer hier vertoeven, maar wil terstond naar Babel trekken om Mijn volk te verlossen, dewijl de Babyloniërs nu hun maat vervuld hebben. Het is menselijkerwijze van God gesproken. |
| 13 Dat is, van de Babyloniërs gevankelijk weggevoerd is. Hier staat kortheidshalve één woord voor twee, genomen voor weggenomen en weggevoerd is. |
| 14 Anders: en zijn regenten huilen. Alsof Hij zeide: De Babyloniërs verschonen zelfs de regenten der Joden niet, veel minder verschonen zij het gemene volk. |
| 15 Dewijl zij het zo zwaarlijk en ongenadiglijk plagen. |
| 16 Alsof Ik Mijn volk niet had kunnen beschermen tegen hun geweld, en nu nog niet machtig was hetzelve uit hun handen te verlossen. |
| b Ez. 36:20, 23. Rom. 2:24. |
| Ez. 36:20 Als zij nu tot de heidenen kwamen waarheen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan. Ez. 36:23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn. Rom. 2:24 Want de Naam Gods wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is. |
|
6 Daarom zal Mijn volk, daarom zal het 17Mijn Naam 18in dien dag kennen, 19dat Ik het Zelf ben, Die spreek: Zie, hier ben Ik. |
| 17 Dat is, Mij. Zie Ps. 9 op vers 11. |
| Ps. 9:11 (kt.) En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U zoeken. |
| 18 Te weten als Ik het uit de Babylonische gevangenis verlossen zal, lichamelijk; maar het is ook voornamelijk te verstaan van de geestelijke verlossing uit het geweld des duivels. |
| 19 Dat is, dat Mijn belofte van hun verlossing waar is. |
|
7 c20Hoe lieflijk zijn 21op de bergen de voeten desgenen 22die het goede boodschapt, 23die den vrede 24doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil 24doet horen; desgenen die 25tot Sion zegt: 26Uw God is Koning. |
| c Nah. 1:15. Rom. 10:15. |
| Nah. 1:15 Zie op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die vrede doet horen. Vier uw vierdagen, o Juda, betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan, hij is gans uitgeroeid. Rom. 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! |
| 20 Hebr. Hoe schoon. Woorden van verwondering, met blijdschap, ziende niet zozeer op de verkondiging van de verlossing uit de Babylonische gevangenis, als wel op de predicatie der apostelen en andere leraars des Nieuwen Testaments, die den Joden en heidenen zouden verkondigen de geestelijke verlossing uit het geweld des duivels. |
| 21 Versta de bergen van het bergachtige Joodse land; en daaronder de kerke Gods zo binnen als buiten Jeruzalem en Judea. |
| 22 Dat is, die een blijde boodschap brengen; namelijk vooreerst de verlossing uit de Babylonische gevangenis, en daarna de geestelijke verlossing door Jezus Christus. Vgl. Rom. 10:15. |
| Rom. 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! |
| 23 In dit vers verhaalt de profeet meermaals een en hetzelfde met verscheidene manieren van spreken, als niet genoeg woorden kunnende bedenken of vinden om die overgrote weldaad Gods, ons in Christus bewezen, uit te drukken. |
| 24 . 24 Dat is, verkondigt. |
| 25 Dat is, tot de gemeente Gods. |
| 26 Te weten Christus Jezus, Die onze eeuwige Koning is en Zijn kerk met Zijn Woord en Geest regeert. Zie Ps. 93, de aant. op vers 1. Anders: Uw God regeert als Koning. |
| Ps. 93:1 (kt.) DE HEERE regeert, Hij is met hoogheid bekleed, de HEERE is bekleed met sterkte, Hij heeft Zich omgord. Ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen. |
|
8 Er is een stem 27uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen tezamen; want zij zullen 28oog aan oog 29zien, als de HEERE Sion 30wederbrengen zal. |
| 27 Dat is, uwer profeten en apostelen, enz. |
| 28 Dat is, bescheidenlijk, klaarlijk. Vgl. Num. 14:14. Of: oog bij oog, dat is, alle ogen. |
| Num. 14:14 En zij zullen zeggen tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben dat Gij, HEERE, in het midden van dit volk zijt; dat Gij, HEERE, oog aan oog gezien wordt, dat Uw wolk over hen staat en Gij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat des daags en in een vuurkolom des nachts. |
| 29 Te weten met lust. |
| 30 Uit de Babylonische gevangenis; alsook uit het geweld des duivels en der zonde. Anders: bekeren zal. |
|
9 Maakt een geschal, juicht tezamen, 31gij woeste plaatsen van Jeruzalem; want de HEERE heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. |
| 31 Versta hier die plaatsen die omtrent Jeruzalem en elders in het Joodse land nu een tijdlang hadden woest gelegen, zijnde van hun vijanden verwoest geweest, en daaronder den woesten stand der kerk, als Christus haar vergaderde. |
|
10 De HEERE heeft 32Zijn heiligen arm 33ontbloot voor de ogen aller heidenen; den 34al de einden der aarde zullen zien 35het heil onzes Gods. |
| 32 Hebr. den arm Zijner heiligheid, dat is, Zijn Goddelijke almacht, die Hij in het verlossen van Zijn volk bewezen heeft. Vgl. hiermede Luk. 1:51. |
| Luk. 1:51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. |
| 33 Dat is, uitgestrekt, om de Babyloniërs te slaan en Zijn volk uit hun hand te verlossen, en de christelijke kerk van haar geestelijke vijanden. |
| d Ps. 98:2. Luk. 3:6. |
| Ps. 98:2 De HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt, Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der heidenen. Luk. 3:6 En alle vlees zal de Zaligheid Gods zien. |
| 34 Dat is, al de mensen, wonende aan de uiterste einden der wereld. Dit is geschied als Christus Zijn apostelen heeft uitgezonden om het Evangelie te gaan prediken in de ganse wereld, Mattheüs 28. |
| Mattheüs 28 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. |
| 35 Dat is, het heil hetwelk onze God ons doen en bewijzen zal. |
|
11 36Vertrekt, vertrekt, gaat uit 37vandaar, e38raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar, reinigt u, 39gij die de vaten des HEEREN draagt. |
| 36 Een vermaning tot Gods volk om met een ijver uit het lichamelijke en geestelijke Babel te vertrekken. |
| 37 Van Babel in Chaldea, als Jes. 48:20; ook uit het geestelijke Babel, namelijk uit het rijk van den duivel en van den antichrist. |
| Jes. 48:20 Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob verlost. |
| e 2 Kor. 6:17. Openb. 18:4. |
| 2 Kor. 6:17 Daarom, gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. Openb. 18:4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
| 38 Versta hierbij: maar begeeft u tot heiligheid. Zie vers 1. |
| vers 1 WAAK op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion, trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen. |
| 39 Dat is, gij priesters en Levieten; en in het Nieuwe Testament, alle gij gelovigen, als zijnde altemaal geestelijke priesters. Zie 1 Thess. 4:4. 2 Tim. 2:21. 1 Petr. 2:5. Openb. 1:6. |
| 1 Thess. 4:4 Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en ere, 2 Tim. 2:21 Indien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter ere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
|
12 40Want gijlieden zult niet 41met haast uitgaan, noch met der vlucht 42heengaan; want de HEERE zal voor ulieder aangezicht heen trekken, en de God Israëls zal uw 43Achtertocht wezen. |
| 40 Een beschrijving van den uittocht van Gods volk, en de genade die God hun daarin bewijzen zou. |
| 41 Te weten gelijk uw vaders doen moesten toen zij uit Egypte trokken, waar zij als uitgedreven werden, Ex. 12:33. Versta hierbij: maar gij zult met gemak en zonder vrees uittrekken, ja, met vreugd. Zie de vervulling Ezra 1. |
| Ex. 12:33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood. Ezra 1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: |
| 42 Te weten uit het lichamelijke en geestelijke Babel. |
| 43 Of: Achterhoede, of Achterhoop zijn. Hebr. zal ulieden verzamelen of samenvergaderen, dat is, Hij zal u aan alle kanten beschutten en beschermen. Zie Num. 10 op vers 25. |
| Num. 10:25 (kt.) Toen toog op de banier van het leger der kinderen van Dan, samensluitende al de legers, naar hun heiren; en over zijn heir was Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai. |
De Knecht lijdt borgtochtelijk |
13 44Zie, 45Mijn 46Knecht zal 47verstandiglijk handelen; 48Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. |
| 44 Hier beginnen sommigen het 53ste hoofdstuk. |
| 45 Dit spreekt God de Vader. |
| 46 Te weten Christus, als Jes. 42:1. |
| Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. |
| 47 Of: gelukkiglijk, voorzichtiglijk, voorspoediglijk handelen, dat is, Hij zal het ambt hetwelk Ik Hem opgelegd heb, wel en bekwamelijk verrichten. |
| 48 Zie Filipp. 2:9. |
| Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
|
14 Gelijk als velen 49zich over 50U ontzet hebben, 51alzo fverdorven was 52Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen; |
| 49 Of: over U zijn verbaasd geweest, of verbaasd zijn geworden. |
| 50 O Jezus Christus. |
| 51 Of: zo ijselijk zal Zijn gelaat wezen, namelijk vanwege de kroning met de doornenkroon, de geseling en kruisiging, waarvan in het volgende hoofdstuk breedvoeriger zal gesproken worden. Zie Filipp. 2:7. Het zijn de woorden Gods, sprekende in den derden persoon, met dewelke Hij reden geeft waarom zich velen over Christus zouden ontzetten. Sommigen houden het voor ingevoegde woorden van den profeet. |
| Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
| f Jes. 53:3. |
| Jes. 53:3 Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. |
| 52 Of: Zijn aangezicht, te weten van Mijn Knecht, Jezus Christus. |
|
15 Alzo zal 53Hij vele heidenen 54besprengen, ja, de koningen zullen hun mond 55over Hem toehouden; want 56denwelken 57het gniet verkondigd was, die zullen het zien, en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| 53 Te weten Christus. |
| 54 Te weten met Zijn vergoten bloed en uitzending der gaven Zijns Geestes bij de predicatie van het Heilig Evangelie en het gebruik der heilige sacramenten. |
| 55 Of: voor Hem, of: om Hem, dat is, Zijnenthalve, te weten als Hij door de predicatie van het Heilig Evangelie in hun presentie en in hun koninkrijken zal verkondigd worden, en als zij zullen verstaan dat Hij een Koning des gansen aardbodems is. |
| 56 Dat is, de heidenen, denwelken tevoren de geheimenis van het Heilig Evangelie was verborgen geweest. Zie Rom. 15:21. |
| Rom. 15:21 Maar gelijk geschreven is: Denwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| 57 Of: daarvan; als de apostel Paulus het verklaart, Rom. 15:21. |
| Rom. 15:21 Maar gelijk geschreven is: Denwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| g Rom. 15:21. |
| Rom. 15:21 Maar gelijk geschreven is: Denwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |