Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere betuigt dat Hij geen oorzaak is van de verwerping der Joden, maar hun zonden, vs. 1, enz. Met verhaal Zijner macht, 2. Christus verhaalt hoe getrouwelijk Hij Zijn ambt bediend heeft, 4. Zelfs met versmaadheid en smarten, 6. Door de hulp Zijns hemelsen Vaders, 7. Hij vermaant de gelovige Joden op den Heere te vertrouwen, 10. En dreigt de goddelozen met de helse smarten, 11. |
|
1 ALZO zegt de HEERE: 1Waar is 2de scheidbrief van ulieder moeder, waarmede Ik haar 3weggezonden heb? Of wie is er van Mijn 4schuldeisers, 5aan wien Ik u verkocht heb? Zie, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht, en om uw overtredingen is uw moeder weggezonden. | | 1 God spreekt hier de boze Joden aan, bij dewelke het eertijds een wijze was dat zij hun vrouwen een scheidbrief gaven, als zij naar hun zin niet waren, Deut. 24:1. Alzo heeft God met het Joodse volk niet gehandeld, dat Hij hen zonder grote oorzaak naar Babel zou hebben weggezonden, maar zij hebben gruwelijk en menigmaal tegen Hem gezondigd. Deut. 24:1 WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. |
2 Wat het geven van een scheidbrief aangaat, zie Deut. 24 op vers 1. Deut. 24:1 (kt.) WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. |
3 Dat is, verlaten heb, dat is hier te zeggen: gevankelijk heb laten wegvoeren. |
4 Of: schuldheren. |
5 Het placht bij de Joden geoorloofd en gebruikelijk te zijn, dat een vader die met schulden bezwaard was en niet betalen kon, zijn dochter tot een dienstmaagd mocht verkopen, Ex. 21:7. 2 Kon. 4:1, ofschoon de kinderen zulks niet verdiend hadden; maar alzo heeft God met de Joden niet gehandeld, maar Hij heeft hen om hun ongerechtigheden verkocht, dat is, in handen der Babyloniërs overgeleverd. Ex. 21:7 Wanneer nu iemand zijn dochter zal verkocht hebben tot een dienstmaagd, zo zal zij niet uitgaan gelijk de knechten uitgaan. 2 Kon. 4:1 EEN vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep tot Elísa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is gestorven, en gij weet dat uw knecht den HEERE was vrezende; nu is de schuldheer gekomen om mijn beide kinderen voor zich tot knechten te nemen. |
2 Waarom kwam Ik, en 6er was niemand? Waarom riep Ik, en niemand antwoordde? aIs Mijn hand dus 7gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan? Of is er in Mij geen kracht om uit te redden? Zie, door Mijn schelding 8maak Ik de zee droog, Ik stel de rivieren tot een woestijn, dat haar vis stinkt, omdat er geen water is, en sterft van dorst. | | 6 Te weten die Mijn Woord hoorde en gehoorzaamde, toen Ik ulieden door de profeten, Mijn dienaars, liet tot boete roepen en Mijn genade aanbieden. |
a Num. 11:23. Jes. 59:1. Num. 11:23 Doch de HEERE zeide tot Mozes: Zou dan des HEEREN hand verkort zijn? Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren zal of niet. Jes. 59:1 ZIE, de hand des HEEREN is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen. |
7 Hebr. kort wordende kort geworden. Alsof de Heere zeide: Hebt gij Mij daarom niet willen horen noch gehoorzamen, omdat gij aan Mijn almacht getwijfeld hebt? Alsof Ik u uit uw ellende niet zou kunnen verlossen? |
8 Gelijk gebleken is aan de Rode Zee, Ex. 14:21, en aan de Jordaan, Joz. 3:16. Alsof de Heere zeide: Dewijl Ik zulks doen kan, zo ontbreekt Mij ook geen macht om ulieden te redden. Van Gods schelding zie Ps. 9 op vers 6; 18:16; 104:7. Ex. 14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan door een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. Joz. 3:16 Zo stonden de wateren die van boven afkwamen; zij rezen op een hoop, zeer ver van de stad Adam af, die terzijde van Zartan ligt; en die naar de zee des vlakken velds, te weten de Zoutzee afliepen, die vergingen, zij werden afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. Ps. 9:6 (kt.) Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd tot in eeuwigheid en altoos. Ps. 18:16 En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE, van het geblaas des winds van Uw neus. Ps. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. |
3 9Ik bekleed den hemel met 10zwartheid, en stel 11een zak tot zijn deksel. | | 9 Dat is, Ik overtrek den hemel met duistere wolken, als het Mij belieft. Zie Ex. 20:21. Ex. 20:21 En het volk stond van verre, maar Mozes naderde tot de donkerheid, alwaar God was. |
10 Dat is, donkerheid. |
11 Dat is, een duistere wolk, als een zak of haren kleed. |
De lijdende Knecht |
4 12De Heere HEERE heeft Mij een tong 13der geleerden gegeven, opdat Ik wete 14met den moede een woord 15te rechter tijd te spreken; 16Hij wekt 17allen morgen, 18Hij wekt Mij het oor, dat Ik hore, 19gelijk die geleerd worden. | | 12 Dit spreekt de Heere Christus, of de profeet in Christus’ Naam, en versta hier door den Heere HEERE God den Vader. |
13 Dat is, dergenen die Gods Woord wel naarstiglijk geleerd hebben en die door Zijn Geest geregeerd worden. Zie Matth. 10:19, 20. Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Matth. 10:20 Want gij zijt niet die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt. |
14 Dat is, met degenen die in hun gemoed verslagen zijn, die troost en verkwik Ik. Zie Matth. 11:28. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
15 Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, betekent zoveel als iets te rechter of te bekwamer tijd spreken of doen. |
16 Dat is, Hij maakt Mij geduriglijk Mijn ambt indachtig door de inwendige werking Zijns Heiligen Geestes, en Hij maakt Mij willig om Zijn wil te doen. |
17 Hebr. in morgenstond in morgenstond. |
18 Dat is, Hij maakt dat Ik Zijn Woord gaarne hoor en hetzelve recht versta; Hij onderwijst Mij naarstiglijk als een meester zijn discipel, Mij leerzaam en onderdanig makende. |
19 Dat is, met vlijt en aandacht, gelijk die doen, die wensen en begeren geleerd te worden. |
5 De Heere HEERE 20heeft Mij het oor geopend, en bIk ben niet wederspannig, Ik wijk niet achterwaarts. | | 20 Dat is, Hij heeft Mij willig en bekwaam gemaakt om te doen wat Hij Mij beveelt. |
b Joh. 14:31. Filipp. 2:8. Hebr. 10:5, enz. Joh. 14:31 Maar opdat de wereld wete dat Ik den Vader liefheb, en alzo doe gelijkerwijs Mij de Vader geboden heeft. Staat op, laat ons vanhier gaan. Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Hebr. 10:5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; |
6 21Ik geef Mijn rug dengenen die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen 22die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet 23voor smaadheden en 24speeksel. | | 21 De zin is: Ik lijd alle leed, smaad en schande die men Mij aandoet, met geduld en lijdzaamheid. Zie Matth. 26:67, enz.; 27:26. Matth. 26:67 Toen spogen zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten. Matth. 27:26 Toen liet hij hun Barábbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. |
22 Of: die Mij de haren uitplukten of plootten. |
23 Of: voor menigerlei smaad. |
24 Zie de aant. Job 30 op vers 10. Job 30:10 (kt.) Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht. |
7 Want de Heere HEERE helpt Mij, daarom word Ik niet te schande; daarom 25heb Ik Mijn aangezicht gesteld als een keisteen, want Ik weet dat Ik niet zal beschaamd worden. | | 25 Dat is, Ik overwin al het leed dat men Mij aandoet, met standvastigheid. Zie gelijke manier van spreken Jer. 1:18; 15:20. Ez. 3:8, 9. Jer. 1:18 Want, zie, Ik stel u heden tot een vaste stad en tot een ijzeren pilaar en tot koperen muren tegen het ganse land: tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesters en tegen het volk van het land. Jer. 15:20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE. Ez. 3:8 Zie, Ik heb uw aangezicht stijf gemaakt tegen hun aangezichten, en uw voorhoofd stijf tegen hun voorhoofd. Ez. 3:9 Uw voorhoofd heb Ik gemaakt als een diamant, harder dan een rots; vrees hen niet en ontzet u niet voor hun aangezichten, omdat zij een wederspannig huis zijn. |
8 26Hij is nabij cDie Mij rechtvaardigt; wie zal met Mij twisten? Laat ons tezamen staan. 27Wie heeft een rechtszaak tegen Mij? 28Hij kome herwaarts tot Mij. | | 26 Alsof Christus zeide: God, Mijn hemelse Vader, zal Mijn onschuld aan den dag brengen, namelijk ten dele door de wondertekenen die in Mijn dood geschieden zullen, ten dele in Mijn opstanding uit het graf en verhoging aan Zijn rechterhand. Anderen nemen de eerste woorden van dit vers aldus, alsof Christus zeide: Hij staat Mij bij, en Hij verdedigt Mij tegen Mijn wederpartijders. |
c Rom. 8:32, 33. Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. |
27 Of: Wie heeft met Mij te rechten? Hebr. Wie is een heer van Mijn gericht? Zie Gen. 14 op vers 13. Gen. 14:13 (kt.) Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. |
28 Of: Hij nadere tot Mij. Alsof Hij zeide: Hij stelle voet bij stek. |
9 Zie, de Heere HEERE helpt Mij; wie is het 29die Mij zal verdoemen? Zie, 30zij zullen altemaal als een kleed verouden, de mot zal hen eten. | | 29 Te weten met recht. Hebr. goddeloos maken zal. |
30 Te weten al Mijn tegenpartijders. |
10 31Wie is er onder ulieden, die den HEERE vreest, die 32naar de stem Zijns Knechts hoort? 33Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des HEEREN en 34steune op zijn God. | | 31 Hier spreekt Christus de vrome en gelovige Joden aan. |
32 Dat is, Mijn stem, Ik, Die des Heeren Knecht ben, als Jes. 42:1; 49:5. Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Jes. 49:5 En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik Jakob tot Hem wederbrengen zou, maar Israël zal zich niet verzamelen laten; nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God zal Mijn Sterkte zijn. |
33 Of: Die, dat is, ofschoon hij in ellende leeft. Zie Ps. 23:4. Zie ook Jes. 9:1. Ps. 23:4 Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. |
34 Dat is, hij verlate zich op dien God, Die een genadeverbond met hem heeft opgericht. |
11 35Zie, gij allen 36die een vuur aansteekt, die u met spranken omgordt: 37wandelt in de vlam van uw vuur en in de spranken die gij ontstoken hebt. 38Dat geschiedt u 39van Mijn hand, 40in smart zult gijlieden liggen. | | 35 Hier spreekt Christus de valse leraars aan, te weten de schriftgeleerden en farizeeën. |
36 Dat is, die wijsheid voorgeeft uit uw eigen harten, buiten Gods Woord, hetwelk alleen het licht onzer voeten is; menende door uw eigen wijsheid en macht de ellende voor te komen of af te wenden. |
37 De zin is: Doet wat gij wilt of moogt, gebruikt al uw kunsten, wandelt naar uw eigen fantasie, dewijl gij immers in het licht van het Goddelijk Woord niet wilt wandelen, hetwelk Ik ulieden voordraag. |
38 Of: Zulks. |
39 Door dewelke Ik u rechtvaardiglijk overgeef in zulke verkeerdheid en verblinding des harten; daarom zult gij ook de straffen niet kunnen ontgaan. |
40 Te weten in helse pijn, in smart en bekommernis uwer consciëntie. Een kwade consciëntie is een knagende worm, die nimmermeer sterft. |