Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere klaagt over der Joden huichelarij, vs. 1. Hardnekkigheid, 3. En verachting Zijner voorzeggingen, 5, enz. Nochtans verschoont Hij hen om Zijns Naams wil, 9. Opdat zij Hem recht leren kennen, 12. Hij belooft Kores Zijn zegen, 14. En vermaant de Joden tot onderhouding Zijner geboden, met belofte van Zijn zegen, 18. En met belofte van een gelukzalige verlossing uit Babel, 20. Gesteldheid der goddelozen, 22. |
Israël gelouterd |
1 HOORT dit, gij huis Jakobs, die genoemd worden met den naam van Israël en 1uit de wateren van Juda voortgekomen zijn; die daar 2zweren bij den Naam des HEEREN en 3vermelden den God Israëls, 4maar niet in waarheid, noch in gerechtigheid. | | 1 Dat is, die uit den stam van Juda, als uit een springader, gesproten zijt. Zie Deut. 33:28. Ps. 68:27 en de aantt. aldaar. Deut. 33:28 Israël dan zal zeker alleen wonen en
Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal van dauw druipen. Ps. 68:27 Looft God in de gemeenten, den Heere, gij die zijt uit de springader Israëls. |
2 Daarmede betuigende dat zij den Heere voor den waren God kennen. Want een rechtmatige eed is God tot Getuige aanroepen. |
3 Te weten als zij bij Hem zweren. Zie Ex. 23:13. Ex. 23:13 In alles wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden. |
4 Dat is, niet oprechtelijk gelijk het de Heere vereist, maar huichelachtig. Zie Jer. 4:2. Jer. 4:2 Maar zweer: Zo waarachtig als de HEERE leeft, in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen en zich in Hem roemen. |
2 5Ja, van 6de heilige stad worden zij genoemd, en 7zij steunen op den God Israëls; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. | | 5 Of: Hoewel. |
6 Te weten Jeruzalem. Hebr. de stad der heiligheid; dat is, zij roemen zich dat zij burgers en inwoners der heilige stad van Jeruzalem zijn. |
7 Te weten zoveel den uiterlijken schijn belangt. Maar ofschoon zij met woorden hiervan roemen, zo zijn zij het inderdaad niet, maar hun hart is verre van Hem. |
3 8De vorige dingen heb Ik verkondigd 9van toen af, en uit Mijn mond zijn zij voortgekomen en Ik heb ze doen horen; Ik heb ze snellijk gedaan en zij zijn gekomen; | | 8 Te weten zo zegeningen als straffen. |
9 Te weten van dien tijd af toen Ik ulieden tot Mijn volk heb aangenomen, of van dien tijd af toen Ik u uitgeleid heb uit Egypte en Ik u Mijn wet gegeven heb; alzo ook vers 5. vers 5 Daarom heb Ik het u van toen af verkondigd; eer dat het kwam, heb Ik het u doen horen; opdat gij niet misschien zoudt zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan of mijn gesneden beeld, of mijn gegoten beeld heeft ze bevolen. |
4 Omdat Ik wist 10dat gij hard zijt, en uw nek 11een ijzeren zenuw is en uw voorhoofd 12koper; | | 10 Zie de aantt. Ex. 32:9; 33:3. Deut. 9:13; 31:27; 32:5. Ex. 32:9 (kt.) Verder zeide de HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk. Ex. 33:3 Naar het land dat van melk en honing is vloeiende; want Ik zal in het midden van u niet optrekken, want gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg niet vertere. Deut. 9:13 Voorts sprak de HEERE tot mij, zeggende: Ik heb dit volk aangemerkt, en zie, het is een hardnekkig volk. Deut. 31:27 Want ik ken uw wederspannigheid en uw harden nek. Zie, terwijl ik nog heden met ulieden leef, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoeveel te meer na mijn dood! Deut. 32:5 Hij heeft het tegen Hem verdorven; het zijn Zijn kinderen niet; de schandvlek is hunne; het is een verkeerd en verdraaid geslacht. |
11 Dat is, zo hard als een ijzeren zenuw. |
12 Dat is, hard en onbeschaamd. |
5 Daarom heb Ik het u van toen af verkondigd; eer dat het kwam, heb Ik het u doen horen; opdat gij niet misschien zoudt zeggen: 13Mijn afgod heeft die dingen gedaan of mijn gesneden beeld, of 14mijn gegoten beeld heeft ze bevolen. | | 13 Hebr. Mijn smart. |
14 Hebr. mijn gieting. |
6 Gij 15hebt het gehoord, 16aanmerkt dat alles; zult 17gijlieden het ook niet 18verkondigen? Van nu af doe Ik u 19nieuwe dingen horen, en 20verborgen dingen, en die gij niet geweten hebt. | | 15 Te weten hetgeen dat Ik tevoren verkondigd heb, en ook wat daarna geschied is. |
16 Hebr. aanschouwt, of ziet, dat is, neemt ter harte, betracht wel. |
17 Die u beroemt Mijn volk te zijn, dat Ik verkoren heb, opdat gij als profeten deze dingen Mij ter eer zoudt verkondigen, te weten dat Ik zo vaderlijk en zo vriendelijk met u ben omgegaan. |
18 Dat is, roemen en prijzen. |
19 Te weten den ondergang der Babyloniërs en uw verlossing uit de Babylonische gevangenis door Kores. |
20 Hebr. opgeborgen, bewaarde. |
7 21Nu zijn zij geschapen en niet van toen af, en vóór dezen dag hebt gij ze ook niet gehoord; opdat gij niet misschien zeggen zoudt: Zie, ik heb ze geweten. | | 21 Dat is, het is nu eerst door de profeten geopenbaard en aan den dag gebracht, hetgeen dat tevoren als verborgen was in Mijn heimelijken raad. |
8 Ook hebt gij ze 22niet gehoord, ook hebt gij ze niet geweten, ook van toen af is uw oor niet geopend geweest; want Ik heb geweten 23dat gij gans trouwelooslijk handelen zoudt, en dat gij 24van den buik af een overtreder 25genaamd zijt. | | 22 Te weten van uw sterrenkijkers en waarzeggers. |
23 Hebr. dat gij trouwelooslijk handelende, trouwelooslijk handelen zoudt, te weten aan Mij. |
24 Dat is, van dien tijd af dat gij ontvangen en geboren zijt, en verder ook van den tijd af dat Ik u geroepen en tot Mijn volk aangenomen heb. |
25 Versta hierbij: en gij zijt het ook inderdaad geweest; of: gij hebt u alzo gehouden en gedragen, dat men u wel met recht alzo mag noemen. |
9 Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn 26langer uitstellen, en aom Mijns roems wil zal Ik, 27u ten goede, Mij
28bedwingen, opdat Ik u niet 29afhouwe. | | 26 Of: opschorten, of: vertrekken. |
a Jes. 43:21, 25. Jes. 43:21 Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
27 Of: uwenthalve. Anders: jegens u. |
28 Anders: verzegelen, dat is, inhouden, tomen, terughouden. |
29 Gelijk men een boom afhouwt dien men uitroeien wil. |
10 Zie, Ik heb u 30gelouterd, doch 31niet als zilver, Ik heb u 32gekeurd in den smeltkroes der ellende. | | 30 Te weten door kruis, ellende en tegenspoed. |
31 Te weten niet zo dikwijls noch zo nauw als men het zilver loutert, opdat gij niet geheel vergaat. Of: niet met het zilver, dat is, Ik zal u in den smeltkroes met het zilver niet tegelijk beproeven, gelijk men het valse zilver door het goede in een en denzelfden smeltkroes tegelijk beproeft. De zin is: Ik zal u wel met kruis bezoeken, maar Ik zal het matigen. Zie 1 Petr. 1:7. 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
32 Te weten als gereinigd, gelouterd en uitgelezen goud of zilver, dat in den smeltoven gelouterd is. Zie Spr. 17:3; 27:21. De zin is: Als Ik u door Mijn genade zo lang in het kruis zal hebben laten steken, totdat gij u met ware hartgrondige boete tot Mij bekeert, zal Ik u weder weldadigheid bewijzen. Spr. 17:3 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud, maar de HEERE proeft de harten. Spr. 27:21 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven. |
11 Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, want hoe zou 33hij ontheiligd worden? En bIk zal Mijn eer aan geen ander geven. | | 33 Te weten Mijn Naam, vers 9. Ontheiligd worden, dat is, bespot en gesmaad worden, alsof Ik niet getrouwelijk met Mijn volk gehandeld had, maar dat Ik het geheel verlaten had, daar Ik het toch anders beloofd had. vers 9 Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn langer uitstellen, en om Mijns roems wil zal Ik, u ten goede, Mij
bedwingen, opdat Ik u niet afhouwe. |
b Jes. 42:8. Jes. 42:8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. |
De HEERE, Israëls Verlosser |
12 Hoor naar Mij, 34o Jakob, en gij 34Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; cIk ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. | | 34 . 34 Dat is, gij nakomelingen Jakobs, die Ik tot Mijn volk uitverkoren en geroepen heb. |
c Jes. 41:4; 44:6. Openb. 1:17; 22:13. Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Openb. 1:17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
13 Ook heeft Mijn hand de aarde gegrond, en Mijn rechterhand heeft de hemelen 35met de palm afgemeten; wanneer Ik ze roep, 36staan 37zij daar tezamen. | | 35 Hebr. gepalmd, of: omspannen. Zie Jes. 40:12. Jes. 40:12 Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal? |
36 Dat is, zij verschijnen en staan terstond vaardig tot Mijn dienst. Een manier van spreken genomen van de dienaars der koningen en prinsen. Zie 1 Kon. 10:8. Of aldus: als Ik ze riep, stonden zij daar tezamen, te weten in de schepping. 1 Kon. 10:8 Welgelukzalig zijn uw mannen, welgelukzalig deze uw knechten, die gedurig voor uw aangezicht staan, die uw wijsheid horen. |
37 Te weten de hemelen en alle creaturen. Zie Ps. 147:4. Ps. 147:4 Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze alle bij namen. |
14 Vergadert u, gij allen, en hoort; wie 38onder hen dheeft deze dingen verkondigd? De HEERE heeft 39hem 40lief, 41hij zal 42Zijn welbehagen tegen Babel doen, en 43Zijn arm zal tegen de Chaldeeën zijn. | | 38 Te weten de afgoden der heidenen, van dewelke mentie gemaakt is vers 5. vers 5 Daarom heb Ik het u van toen af verkondigd; eer dat het kwam, heb Ik het u doen horen; opdat gij niet misschien zoudt zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan of mijn gesneden beeld, of mijn gegoten beeld heeft ze bevolen. |
d Jes. 41:22, 23. Jes. 41:22 Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen. Jes. 41:23 Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt; ja, doet goed en doet kwaad, dat wij verbaasd staan en tezamen toezien. |
39 Te weten Kores. |
40 Te weten zoverre, dat Hij hem Zijn zegen en voorspoed tegen de Babyloniërs geven zal. Zie Jes. 45:1. Jes. 45:1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: |
41 Te weten Kores. |
42 Te weten des Heeren welbehagen. De zin is: Kores zal, naar des Heeren welbehagen, Babel verstoren en de Joden uit de Babylonische gevangenis verlossen. |
43 Te weten Gods arm, dat is, macht; of: zijn, te weten Kores’ arm. Anders: hoewel de Chaldeeën Zijn arm geweest zijn. De zin is: Ofschoon God de Heere de Chaldeeën gebruikt heeft om Zijn volk te kastijden en om Zijn macht te doen blijken, zo zal Hij hen evenwel als een roede of slaanden staf verbreken en door Kores onderdrukken. |
15 Ik, Ik heb het gesproken, ook 44heb Ik 45hem geroepen; Ik zal hem doen komen, en hij zal voorspoedig zijn op zijn weg. | | 44 Dat is, Ik zal hem te bekwamer tijd roepen, want Kores was toen nog niet geboren als Jesaja dit van hem profeteerde. Zie de aant. Jes. 44 op vers 28. Jes. 44:28 (kt.) Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. |
45 Te weten Kores, als Jes. 45:1. Jes. 45:1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: |
16 46Nadert gijlieden tot mij, hoort dit: 47Ik heb 48van den beginne niet in het verborgene gesproken, maar van dien tijd af 49dat het geschied is, ben ik daar; en nu, de Heere HEERE en Zijn Geest 50heeft mij gezonden. | | 46 Dit spreekt de profeet tot de Joden, hen tot zich roepende om hen meer en meer te versterken en te bevestigen in hetgeen dat hij hun tevoren verkondigd heeft. |
47 Alsof de profeet zeide: Ik heb ulieden niets verzwegen van zulks als mij de Heere bevolen heeft u te verkondigen; maar ik heb het u altezamen klaarlijk en duidelijk te kennen gegeven. |
48 Hebr. van het hoofd. |
49 Dat is, dat het de Heere mij geopenbaard heeft. Anders: dat het daar geweest is, ben ik, of was ik, dat is, ik heb met vlijt en naarstigheid op mijn profetisch ambt gepast. Zie Jes. 21:8. Jes. 21:8 En hij riep: Een leeuw. Heere, ik sta op den wachttoren geduriglijk bij dag, en op mijn hoede zet ik mij ganse nachten. |
50 Dewijl ik een ambassadeur ben van onzen groten God, zo behoorde men mij te horen en geloof te geven. |
17 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Ik ben de HEERE uw God, Die u leert wat nut is, Die u leidt op den weg dien gij gaan moet. | | |
18 eOch, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! Zo zou 51uw vrede geweest zijn 52als een rivier, en 53uw gerechtigheid 54als de golven der zee. | | e Deut. 32:29. Ps. 81:14. Deut. 32:29 O, dat zij wijs waren! Zij zouden dit vernemen, zij zouden op hun einde merken. Ps. 81:14 Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in Mijn wegen gewandeld had! |
51 Dat is, uw welstand. Zie Ps. 37 op vers 11. Ps. 37:11 (kt.) De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. |
52 Dat is, overvloedig en altijddurende, gelijk een rivier altijd vliet. |
53 De vrucht uwer gerechtigheid, te weten de gelukzalige staat uwer regering, die gevolgd zou zijn indien gij u ter gerechtigheid hadt begeven. Zie Ps. 24 de aant. op vers 5. Ps. 24:5 (kt.) Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. |
54 Dat is, overvloediglijk, bovenmate veel. |
19 Ook zou 55uw zaad geweest zijn 56als het zand, en 57die uit 58uw ingewanden voortkomen als 59deszelfs 60steentjes; welks naam niet zou worden 61afgehouwen noch verdelgd van voor Mijn aangezicht. | | 55 Dat is, uw kinderen. |
56 Te weten in menigte. |
57 Dat is, de kinderen die uit u zouden voortkomen. Zie de aant. Job 5 op vers 25. Job 5:25 (kt.) Ook zult gij bevinden dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde. |
58 Dat is, uw lichaam. |
59 Te weten zands. |
60 Anders: grof zand, of: kiezelstenen. |
61 Zie vers 9. vers 9 Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn langer uitstellen, en om Mijns roems wil zal Ik, u ten goede, Mij
bedwingen, opdat Ik u niet afhouwe. |
20 fGaat uit van Babel, 62vliedt van de Chaldeeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob 63verlost. | | f Jes. 52:11. Jer. 50:8; 51:6, 45. Openb. 18:4. Jes. 52:11 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de vaten des HEEREN draagt. Jer. 50:8 Vliedt weg uit het midden van Babel en gaat uit, uit der Chaldeeën land; en weest als de bokken voor de kudde heen. Jer. 51:6 Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. Jer. 51:45 Gaat uit, Mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN, Openb. 18:4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
62 Dat is, trekt haastelijk weg, als ontvluchtende, opdat gij niet mede ingewikkeld wordt in het gestrenge oordeel, hetwelk God over de Babyloniërs zal brengen. Zie Jer. 51:6. Openb. 18:4. Jer. 51:6 Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. Openb. 18:4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
63 Te weten uit de Babylonische gevangenis en uit andere ellende meer. |
21 64En: 65Zij 66hadden geen dorst, toen
67Hij hen leidde door de woeste plaatsen; 68Hij deed voor hen water uit den rotssteen vlieten; als Hij den rotssteen kliefde, zo vloeiden de wateren daarheen. | | 64 Te weten, zegt ook. |
65 Te weten de Joden die uit Babel naar Judea door de woestijn trekken zouden. |
66 De Heere heeft eertijds Zijn volk met allerlei nooddruft verzorgd, toen Hij hen door de woestijn naar het land Kanaän voerde. Alzo belooft hier de Heere dat Hij Zijn volk ook verzorgen zou, als Hij het uit Babel naar het Joodse land wederbrengen zou en voorts Zijn kerk geestelijk verlossen en zalig maken. Zie Jes. 43:19, 20. Jes. 43:19 Zie, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis. Jes. 43:20 Het gedierte des velds zal Mij eren, de draken en de jonge struisen; want Ik zal in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijn uitverkorene drinken te geven. |
67 Te weten de Heere. |
68 Zie Ex. 17:6. Num. 20:11. Ps. 105:41. Ex. 17:6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël. Num. 20:11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; en er kwam veel water uit, zodat de vergadering dronk, en hun beesten. Ps. 105:41 Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit; die gingen door de dorre plaatsen als een rivier. |
22 Maar
69de ggoddelozen hebben 70geen vrede, zegt de HEERE. | | 69 Dat is, de ongelovigen, de afgodendienaars, zij zijn dan Babyloniërs of Joden. |
g Jes. 57:21. Jes. 57:21 De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. |
70 Dat is, geen welvaart, noch naar de ziel, noch naar het lichaam. Zie vers 18. Jes. 57:21. vers 18 Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! Zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee. Jes. 57:21 De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. |