Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Water op den dorstige |
1 MAAR hoor nu, aMijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik verkoren heb. a Jes. 41:8; 43:5. Jer. 30:10; 46:27. |
a Jes. 41:8 Maar gij, Israël, Mijn knecht, gij Jakob, dien Ik verkoren heb; het zaad van Abraham, Mijn liefhebber; Jes. 43:5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u
verzamelen
van den ondergang. Jer. 30:10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
verschrikke. Jer. 46:27 Maar gij, Mijn knecht Jakob, vrees niet, en ontzet u niet, o Israël; want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en niemand zal hem
verschrikken. |
2 Zo zegt de HEERE, uw Maker en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb. |
3 Want Ik bzal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. b Jes. 35:7. Joël 2:28. Joh. 7:38. Hand. 2:18. |
b Jes. 35:7 En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Joh. 7:38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Hand. 2:18 En ook op Mijn dienstknechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. |
4 En zij zullen uitspruiten tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken. |
5 Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en
die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met den naam van Israël. |
God is waarachtig; afgoden zijn ijdel |
6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: cIk ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. c Jes. 41:4; 48:12. Openb. 1:8, 17; 22:13. |
c Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 48:12 Hoor naar Mij, o Jakob, en gij Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 1:17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
7 En wie zal, gelijk als Ik, roepen en het verkondigen en het ordentelijk vóór Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk gesteld heb? En laat ze de toekomstige dingen en die komen zullen, hun verkondigen. |
8 Verschrikt niet en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen. dIs er ook een God behalve Ik? Immers is er geen andere Rotssteen; Ik ken er geen. d Deut. 4:35, 39; 32:39. 1 Sam. 2:2. Jes. 45:21. |
d Deut. 4:35 U is het getoond, opdat gij weet dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen. Deut. 4:39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. 1 Sam. 2:2 Er is niemand heilig gelijk de HEERE, want er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen gelijk onze God. Jes. 45:21 Verkondigt en treedt hier toe, ja, beraadslaagt tezamen. Wie heeft dat laten horen van oudsher? Wie heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Ik, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik. |
9 De formeerders van gesneden beelden zijn altezamen ijdelheid, en hun gewenste dingen doen geen nut; ja, zij zelven zijn hun getuigen: zij zien niet en zij weten niet; daarom zullen zij beschaamd worden. |
10 Wie formeert een god en giet een beeld, dat geen nut doet? |
11 Zie, al hun medegenoten ezullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn uit de mensen; dat zij zich altemaal vergaderen, dat zij opstaan, zij zullen verschrikken, zij zullen tezamen beschaamd worden. e Ps. 97:7. Jes. 1:29; 42:17; 45:16. |
e Ps. 97:7 Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden. Jes. 1:29 Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der hoven wil, die gij verkoren hebt. Jes. 42:17 Maar die zich op gesneden beelden verlaten, die tot de gegoten beelden zeggen: Gij zijt onze goden; die zullen achterwaarts keren en
met schaamte beschaamd worden. Jes. 45:16 Zij zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; tezamen zullen zij met schande heengaan die de afgoden maken. |
12 fDe ijzersmid maakt
een bijl en werkt in den gloed, en formeert het met hamers, en werkt het met zijn sterken arm; hij lijdt ook honger, totdat hij krachteloos wordt, hij drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt. f Jer. 10:3. |
f Jer. 10:3 Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid; want het is hout dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. |
13 De timmerman trekt het richtsnoer uit, hij tekent het af met den draad, hij maakt het effen met de schaven en tekent het met den passer, en maakt het naar de beeltenis eens mans, naar de schoonheid van een mens, dat het in het huis blijve. |
14 Als hij zich ceders afhouwt, zo neemt hij een cipressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot. |
15 Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van en buigt zich daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van en knielt ervoor neder. |
16 Zijn helft brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan eet hij vlees; hij braadt een gebraad en hij wordt verzadigd; ook warmt hij zichzelven en hij zegt: Hei, ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien. |
17 Het overige nu daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld; hij knielt ervoor neder en buigt zich, en bidt het aan en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god. |
18 Zij weten niet en verstaan niet, want het heeft hun ogen bestreken, dat zij niet zien, en hun harten, dat zij niet verstaan. |
19 En niemand van hen brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees daarbij gebraden en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken? Zou ik nederknielen voor hetgeen dat van een boom gekomen is? |
20 Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem terzijde afgeleid; zodat hij zijn ziel niet redden kan, noch zeggen: Is er niet een leugen in mijn rechterhand? |
21 Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israël, want gij zijt Mijn knecht; Ik heb u geformeerd, gij zijt Mijn knecht, Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden. |
22 Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. |
23 Zingt met vreugde, gij hemelen, want de HEERE heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde; gij bergen, maakt een groot gedreun met vreugdegezang, gij bossen en alle geboomte daarin; want de HEERE heeft Jakob verlost en Zich heerlijk gemaakt in Israël. |
24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet, gDie den hemel uitbreidt, Ik alleen, en hDie de aarde uitspant door Mijzelven; g Job 9:8. Ps. 104:2. h Jes. 40:22; 42:5; 45:12. |
g Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. h Jes. 40:22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt ze uit als een tent, om te bewonen; Jes. 42:5 Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: Jes. 45:12 Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het, Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid en Ik heb al hun heir bevel gegeven. |
25 Die de tekenen der leugendichters vernietigt en de waarzeggers dol maakt; Die de wijzen achterwaarts doet keren en Die hun wetenschap verdwaast; |
26 Die het woord Zijns knechts bevestigt en den raad Zijner boden volbrengt; Die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond worden, en tot de steden van Juda: Gij zult herbouwd worden, en Ik zal haar verwoeste plaatsen oprichten; |
27 Die tot de diepte zegt: Verdroog, en uw rivieren zal Ik verdrogen; |
28 Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. |