Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Knecht des HEEREN |
1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel aeen welbehagen heeft. bIk heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. a Matth. 3:17; 17:5. Ef. 1:6. b Jes. 11:2. Joh. 3:34. |
a Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Ef. 1:6 Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; b Jes. 11:2 En op Hem zal de Geest des HEEREN rusten: de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN. Joh. 3:34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate. |
2 Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen laten. |
3 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. |
4 Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten. |
5 Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: |
6 Ik, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen, |
7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. |
8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en cMijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. c Jes. 48:11. |
c Jes. 48:11 Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, want hoe zou hij ontheiligd worden? En Ik zal Mijn eer aan geen ander geven. |
9 Zie, de voorgaande dingen zijn gekomen; en nieuwe dingen verkondig Ik; eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden die horen. |
10 dZingt den HEERE een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; gij die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij eilanden en hun inwoners. d Ps. 33:3. |
d Ps. 33:3 Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. |
11 Laat de woestijn en haar steden de stem verheffen, met de dorpen die Kedar bewoont; laat hen juichen die in de rotsstenen wonen, en
van den top der bergen af schreeuwen. |
12 Laat hen den HEERE de eer geven, en Zijn lof in de eilanden verkondigen. |
13 De HEERE zal uittrekken als een held, Hij zal den ijver opwekken als een krijgsman; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier maken; Hij zal Zijn vijanden overweldigen. |
14 Ik heb vanouds gezwegen, Ik heb Mij stilgehouden en Mij ingehouden; Ik zal uitschreeuwen als een die baart, Ik zal hen verwoesten en tezamen opslokken. |
15 Ik zal bergen en heuvelen woest maken en al hun gras zal Ik doen verdorren, en Ik zal de rivieren tot eilanden maken en de poelen uitdrogen. |
16 En Ik zal de blinden leiden door den weg dien zij niet geweten hebben, Ik zal hen doen treden door de paden die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken en ehet kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen en Ik zal hen niet verlaten. e Jes. 40:3, 4. |
e Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Jes. 40:4 Alle dalen zullen verhoogd worden en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden. |
17 Maar die zich op gesneden beelden verlaten, die tot de gegoten beelden zeggen: Gij zijt onze goden; fdie zullen achterwaarts keren en
met schaamte beschaamd worden. f Ps. 97:7. Jes. 1:29; 44:11; 45:16. |
f Ps. 97:7 Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden. Jes. 1:29 Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der hoven wil, die gij verkoren hebt. Jes. 44:11 Zie, al hun medegenoten zullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn uit de mensen; dat zij zich altemaal vergaderen, dat zij opstaan, zij zullen verschrikken, zij zullen tezamen beschaamd worden. Jes. 45:16 Zij zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; tezamen zullen zij met schande heengaan die de afgoden maken. |
Een zondig volk |
18 Hoort, gij doven, en schouwt aan, gij blinden, om te zien. |
19 Wie is er blind dan Mijn knecht, en doof gelijk Mijn bode dien Ik zend? Wie is blind gelijk de volmaakte, en blind gelijk de knecht des HEEREN? |
20 Gij ziet wel
vele dingen, maar ggij bewaart ze niet; ofschoon hij de oren opendoet, zo hoort hij toch niet. g Rom. 2:2, enz. |
g Rom. 2:2 En wij weten dat het oordeel Gods naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen. |
21 De HEERE had lust aan hem
om Zijner gerechtigheid wil; Hij maakte hem groot door de wet en Hij maakte hem heerlijk. |
22 Maar nu
is het een beroofd en geplunderd volk; zij zijn allen verstrikt in de holen en verstoken in de gevangenhuizen; zij zijn tot een roof geworden, en er is niemand die hen redt; tot een plundering, en niemand zegt: Geef ze weder. |
23 Wie onder ulieden neemt zulks ter ore? Wie merkt op en hoort wat hierna zijn zal? |
24 Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven, en
Israël den rovers? Is het niet de HEERE, Hij tegen Wien wij gezondigd hebben? Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen en zij hoorden niet naar Zijn wet. |
25 Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; en Hij heeft hen rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en Hij heeft hen in brand gestoken, doch
zij nemen het niet ter harte. |