Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 41 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 41

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De Heere citeert alle afgodendienaars voor het recht, vs. 1. Hij spreekt verder van Abraham, met denwelken God een verbond heeft opgericht, en wien Hij treffelijke victories gegeven heeft, 2. Waarover de heidenen zich hebben ontzet, 5. Maar zijn evenwel voortgevaren in hun afgoderij, 6. Vriendelijke aanspraak Gods aan de vrome Israëlieten, 8. Met belofte dat Hij hen verlossen zou, 10. Verdelgende hun vijanden, 11. En de gelovigen zegenende, 17. Aanspraak Gods aan de afgodendienaars, 21. Verlossing om des Messias’ wil, 25.
 
De almachtige Verlosser
1 ZWIJGT1 voor Mij, 2gij eilanden, en 3laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons tezamen ten gerichte naderen.
1 Dit zijn de woorden des Heeren.
2 Dat is, gij inwoners der eilanden, dat is, die veraf, aan gene zijde der zee woont. Zie Gen. 10 op vers 5. Ps. 72 op vers 10. Zwijgt en hoort met aandacht wat Ik, de Heere, u zeggen zal. Met welke woorden God de Heere alle afgodendienaars als voor het recht citeert, om hen te overtuigen van hun dwaasheid, dat zij hulp zoeken bij de afgoden. verwijsteksten
3 De zin is: Laat hen hun best doen dat zij zich voor Mij verweren, zij zullen eindelijk bevinden dat zij tegen Mij niets vermogen.
 
2 Wie heeft 4van den opgang 5dien rechtvaardige 6verwekt? Heeft hem geroepen 7op zijn voet, 8de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en 9gemaakt dat hij over koningen heerste? 10Heeft hen aan zijn zwaard gegeven als stof, aan zijn boog als een voortgedreven stoppel?
4 Versta den opgang der zon, namelijk uit Ur, der Chaldeeën land. Zie Gen. 11:31; 12:1. Joz. 24:2. verwijsteksten
5 Te weten Abraham, die door het geloof is gerechtvaardigd geworden, en wiens gerechtigheid van Mozes geroemd wordt. Zie Gen. 15:6; 18:19; 22:16. Hebr. die gerechtigheid verwekt. Zie van zulke manieren van spreken Job 35 op vers 13. verwijsteksten
6 Dat is, vermaand en daartoe verwekt dat hij naar een ander land trekken zou.
7 Dat is, dat hij Hem op den voet zou volgen en dienen.
8 Dat is, wie gaf hem de victorie over de heidenen, die Sodom en Gomorra geplunderd hadden? Zie Gen. 14:14. verwijsteksten
9 Dat is, gaf hem overwinning, te weten over die vier koningen van dewelke gesproken wordt Genesis 14. verwijsteksten
10 Dat is, maakte dat zij voor zijn zwaard zo lichtelijk waren door te houwen alsof zij stof waren geweest. Anders: En heeft hun, te weten dier koningen, zwaarden gemaakt als stof, en hun bogen als stoppelen, die van den wind voortgedreven worden.
 
3 Dat hij hen najaagde en doortrok met vrede, door een pad hetwelk hij met zijn voeten 11niet gegaan had?
11 Anders: nooit gekomen was. Sommigen duiden dit vers en het voorgaande op Cyrus, als een voorbeeld van Christus, sommigen op Christus alleen.
 
4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, 12roepende de geslachten 13van den beginne? Ik, de HEERE, aDie de Eerste ben, en 14met de laatsten ben Ik Dezelfde.
12 Of: Wie roept, enz., dat is, wie maakt dat de mensen, het ene geslacht voor, het andere na, elkander volgen, en dat alzo de wereld nimmermeer zonder bewoners is?
13 Hebr. van het hoofd af, te weten van den beginne der wereld.
a Jes. 43:10; 44:6; 48:12. Openb. 1:17; 22:13. verwijsteksten
14 Anders: en bij de laatsten, Ik ben Dezelfde. Dit vierde vers mag ook aldus vertaald worden: Wie heeft gewrocht en gemaakt, en roept de eeuwen, die van den beginne geweest zijn? Ik, de Heere, Die de Eerste ben. En die na dezen zijn zullen? Ik Dezelfde.
 
5 15De eilanden zagen het en zij vreesden; 16de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe;
15 De zin is: De inwoners der eilanden, ziende en bevindende de macht die God te allen tijde heeft betoond tot beschutting Zijner kerk, zijn verschrikt en verbaasd geworden, en hebben wel enigermate zich aangesteld alsof zij zich den waren God wilden onderwerpen; maar in plaats van zich oprechtelijk te schikken om alleen te dienen den waren God, zijn zij ijdel geworden in hun gedachten, nog evenwel afgoden makende en gevende de eer van den waren God aan hun afgoden.
16 Dat is, degenen die aan de uiterste einden der wereld woonden.
 
6 17De een hielp den ander, en zeide tot zijn 18metgezel: 19Wees sterk.
17 Te weten in het bevorderen der afgoderij. Hebr. De man hielp zijn metgezel.
18 Hebr. broeder.
19 Alsof zij zeiden: Heb goeden moed, val aan, laat ons elkander lustig bijstaan, te weten in het maken, oprichten en vereren der afgoden.
 
7 En de werkmeester 20versterkte 21den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien 22die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed. Daarna maakt hij 23het vast met nagelen, dat het niet wankele.
20 Dat is, gaf courage, vermanende tot voltrekking van het werk.
21 Hebr. eigenlijk: den smelter.
22 Dat is, die op het goud slaat, hetwelk op het aambeeld ligt om tot een plaat geslagen te worden. Anders: met het slaan op het aambeeld.
23 Te weten het beeld.
 
8 Maar 24gij, Israël, Mijn knecht, 25gij Jakob, bdien Ik verkoren heb; 26het zaad van Abraham, 27Mijn cliefhebber;
24 Dat is, gij Mijn volk van Israël.
25 Dat is, gij nakomelingen van Jakob.
b Deut. 7:6; 10:15; 14:2. Ps. 135:4. Jes. 43:1; 44:1. verwijsteksten
26 Dat is, gij kinderen van Abraham.
27 Dat is, die Mij liefgehad heeft, 2 Kron. 20:7. Of: Mijn vriend, dat is, dien Ik liefgehad heb. Zie Jak. 2:23. verwijsteksten
c 2 Kron. 20:7. Jak. 2:23. verwijsteksten
 
9 Gij, 28welken Ik gegrepen heb 29van de einden der aarde, en uit 30haar 31bijzondersten geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen.
28 Dat is, welken Ik gegrepen en uitgeleid heb.
29 Dat is, uit wijdgelegen landen, te weten uit Chaldea, toen gijlieden die nu leeft, in de lendenen van Abraham waart.
30 Te weten der aarde.
31 Of: uitgelezenen, dat is, van de aanzienlijkste, rijkste, voornaamste lieden. Zie Ex. 24 op vers 11. Anders: vóór hun bijzondersten, alsof Hij zeide: Ik heb u geprefereerd vóór de treffelijksten en allergrootsten des aardrijks. verwijsteksten
 
10 Vrees niet, want Ik ben met u; 32zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u 33met de rechterhand Mijner gerechtigheid.
32 Of: ontzet u niet, zijt niet bedwelmd, bezwijk niet, verschrik niet, versmelt niet, te weten als was; vrees niet. Al deze en nog meer verscheidene uitleggingen worden over dit woord bijgebracht.
33 Of: met Mijn gerechtige rechterhand, dat is, door Mijn Goddelijke kracht, die gerechtigheid oefent, straffende de goddelozen en beschermende de vromen.
 
11 Zie, dzij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u 34ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, 35en de lieden die met u twisten, zullen vergaan.
d Ex. 23:22. Jes. 60:12. Zach. 12:3. verwijsteksten
34 Of: ontbranden, te weten met toorn.
35 Hebr. de mannen van uw twist, dat is, die met u twisten; alzo vers 12 de mannen van uw gekijf, dat is, die met u kijven. verwijsteksten
 
12 Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden die met u kijven, zullen worden als niets, en de lieden die met u oorlogen, als een nietig ding.
13 Want Ik, de HEERE uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u.
14 Vrees niet, 36gij wormken Jakobs, 37gij volksken Israëls; Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls.
36 Dat is, gij volk dat afkomstig is van Jakob, maar nu zo verachtzaam zijt in de ogen uwer vijanden als een wormken. Zie Ps. 22:7. verwijsteksten
37 Of: gij mensen Israëls.
 
15 Zie, 38Ik heb u tot een 39scherpe nieuwe dorsslede gesteld, 40die scherpe pinnen heeft; 41gij zult bergen dorsen en vermalen, en heuvelen zult gij stellen egelijk kaf.
38 Dat is, Ik heb u zulke macht en vermogen gegeven, dat gij zult vertreden en vermorzelen al degenen die zich tegen u verheffen. Zie 2 Kor. 10:4, 5. verwijsteksten
39 Of: snedige, dat is, die bekwaam is om scherp te snijden.
40 Hebr. die een heer of bezitter der monden is, dat is, die als met monden, dat is, scherpe pinnen, welvoorzien is, om te bijten of te kwetsen en te beschadigen.
41 Dat is, de hogen, groten, verhevenen en aanzienlijken in het land zult gij vernielen, die u bevechten zullen. Of: Ik zal het in uw naam en om uwentwil doen. Vgl. Openb. 17:14; 19:18; 20:8, 9. verwijsteksten
e Jes. 17:13; 29:5. verwijsteksten
 
16 Gij zult hen wannen en de wind zal hen wegnemen en de stormwind zal hen verstrooien; maar gij zult u verheugen 42in den HEERE, 43in den Heilige Israëls zult gij u roemen.
42 Dat is, vanwege den Heere, te weten omdat Hij u zo goedertierenlijk voor de Zijnen kent en aanneemt.
43 Dat is, in Dien, Denwelken de Israëlieten voor hun heiligen God kennen, eren en vrezen.
 
17 44De ellendigen en nooddruftigen zoeken 45water, maar 46er is geen, hun tong fversmacht van dorst; Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten.
44 Te weten die arm van geest zijn en die honger en dorst hebben naar de gerechtigheid; dat is, die hun geestelijke armoede gevoelende en bekennende, daarbij weten dat er geen gerechtigheid bij hen is, en daarom hongeren en dorsten naar de gerechtigheid Gods. Dezen belooft de Heere dat Hij hen zal verkwikken en verzadigen.
45 Dat is, hulp, troost, verkwikking in hun nood en benauwdheden.
46 Noch bij henzelven, noch bij andere mensen, zij zijn dan schriftgeleerden of farizeeën of hoe zij heten mogen.
f Matth. 5:6. verwijsteksten
 
18 Ik gzal 47rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; hIk zal de woestijn 48tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten.
g Jes. 35:7; 44:3. verwijsteksten
47 Versta hier door de rivieren, fonteinen, enz., een zeer groten overvloed van geestelijke zegeningen. Zie de aant. Job 20 op vers 17. De zin is: Ik zal hen verkwikken door de predicatie van het Heilig Evangelie en de kracht des Heiligen Geestes, hen troostende tegen het aanklagen hunner eigen consciëntie. Zie Jes. 35:7; 44:3. Joh. 4:10; 7:37. verwijsteksten
h Ps. 107:35. verwijsteksten
48 Zie de aantt. Ps. 107 op vers 35. verwijsteksten
 
19 49Ik zal in de woestijn den cederboom, 50den sittimboom en den mirtenboom en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den dennenboom, 51den beuk en 52den busboom tegelijk;
49 De zin is: Ik zal Mijn kerk, die tevoren als een woestijn was, vervullen en versieren met vele gelovige en godzalige personen, die in dezelve zullen zijn als schone, sierlijke en vruchtbare bomen.
50 Dit is een aard van een cederboom, in deze onze landen onbekend. Zie de aant. Ex. 25 op vers 5. Van dit hout was gemaakt de ark des verbonds en de heilige tafel, Ex. 25:10, 23. verwijsteksten
51 Of: harsboom.
52 Anders: witte populierboom. Enigen menen dat hierdoor te verstaan zijn alle bomen die grote schaduw geven. Het Hebreeuwse woord dat hier in den tekst staat, wordt alleen hier gevonden en Jes. 60:13. verwijsteksten
 
20 Opdat zij zien en bekennen en 53overleggen en tegelijk verstaan, dat de hand des HEEREN 54zulks gedaan, en dat de Heilige Israëls 54zulks geschapen heeft.
53 Of: ter harte nemen.
54 . 54 Te weten dat Hij Zijn kerk wonderbaarlijk heeft bewaard en versierd.
 
21 55Brengt ulieder twistzaak voor, zegt de HEERE; brengt uw vaste 56bewijsredenen bij, zegt de Koning 57Jakobs.
55 Hier spreekt wederom de Heere de afgodendienaars aan, als vers 1, en Hij beroept hen voor Zijn gericht (zie Jes. 45:20; 48:14), te weten om hun aan te wijzen de ijdelheid hunner bijgelovigheden, en om alzo de godzaligen een afkeer te doen hebben van zulke gruwelen. verwijsteksten
56 Hebr. sterkten, vastigheden, dat is, bewijsstukken, documenten, te weten om te bewijzen en te doen blijken dat uw afgoden ware goden zijn, en dat gijlieden recht en wel doet dat gij hen eert en aanbidt.
57 Dat is, des volks dat uit Jakob afkomstig is.
 
22 58Laat hen voortbrengen en 59ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; 60verkondigt 61de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij 62het ter harte nemen en 63het einde daarvan weten; of 64doet ons de toekomende dingen horen.
58 Te weten uw valse goden en die hun aanhangen, hervoortreden en bewijzen dat zij goden zijn, hetwelk geschieden zal indien zij doen blijken, dat zij toekomende en gepasseerde dingen weten.
59 Te weten Mij den Heere, en den gelovigen die Mij aanhangen.
60 Hier wendt de Heere Zijn rede tot de valse goden, alsook vss. 23, 24. verwijsteksten
61 Dat is, wat zich tevoren heeft toegedragen. Anders: de eerste dingen, welke die zullen zijn, te weten in het toekomende.
62 Hebr. ons hart leggen of stellen, te weten daarop, dat is, dat wij met ons hart terdege daarop letten.
63 Dat is, opdat wij weten wat daarop volgen zal.
64 Dat is, vertelt ons de toekomende dingen.
 
23 Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt; ja, 65doet goed en doet kwaad, dat wij verbaasd staan en tezamen 66toezien.
65 De zin is: Laat uw macht blijken, doet goed dengenen die u eren, of doet kwaad dengenen die u verachten. Aldus spot Hij met de afgoden, die noch leven noch macht hebben, en derhalve niemand goed of kwaad doen kunnen.
66 Of: daarop letten.
 
24 Zie, gijlieden zijt minder dan niet en ulieder werk is erger 67dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden 68verkiest.
67 Of: dan het werk van een adder of van een basilisk. Of aldus: ulieder werk is uit een adder, dat is, uit den duivel. Anders: minder dan een nietig ding.
68 Te weten om ulieden als goden te eren en te aanbidden. Anders: dat men uit u kiezen zal, is een gruwel.
 
25 69Ik verwek Een van het noorden, en Hij zal komen van den opgang der zon, Hij zal Mijn Naam aanroepen; en 70Hij zal komen over de 71overheden als over leem, en gelijk een pottenbakker het 72slijk treedt73.
69 Te weten Ik de Vader verwek Een, te weten Mijn Zoon Jezus Christus, Die van het noorden, enz., dat is, Wiens gebied strekken zal van het ene einde der wereld tot het andere. Vgl. dit met Matth. 8:11. Onder deze twee gewesten moet men hier alle gewesten verstaan. Anderen: Ik verwek een volk, te weten dat volk, Mijn kerk, die uit alle hoeken der wereld zal verzameld worden, ten tijde van de komst van den Messias, door Denwelken het rijk des satans en der zonde ten enenmale zal tenietgedaan worden. Sommigen duiden het op Cyrus als een voorbeeld van den Heere Christus. verwijsteksten
70 Te weten om hen te beschamen. Zie 2 Kor. 10:4, 5, 6. verwijsteksten
71 Of: regenten, zo kerkelijke als politieke, te weten tegen al degenen die zich zullen stellen tegen Jezus Christus.
72 Dat is, klei.
73 Versta hierbij: zal Hij hen vertreden en te schande maken.
 
26 74Wie heeft wat verkondigd 75van den aanbeginne, dat wij het weten mogen, of 76van tevoren, dat wij zeggen mogen: 77Hij is 78rechtvaardig? Maar 79er is niemand die het verkondigt, ook niemand die wat horen doet, ook 80niemand 81die ulieder woorden hoort.
74 Te weten onder al de afgoden.
75 Hebr. van het hoofd, dat is, van zulks als er in den beginne der wereld geschied is.
76 Hebr. van de aangezichten, dat is, van tevoren, of van den beginne.
77 Of: Gij zijt rechtvaardig? Dat is, gij hebt u met recht voor een god uitgegeven?
78 Of: waarachtig, omdat de gerechtigheid de waarheid vereist. Anderen zetten de eerste woorden van dit vers aldus over: Wie zal de vorige dingen verkondigen? Wij zullen het vernemen. En hetgeen dat voordezen geweest is? Wij zullen zeggen: Hij is waarachtig.
79 Te weten onder de valse goden, of onder de mensen.
80 Te weten onder de afgoden.
81 Want de afgoden hebben oren, maar horen niet. Zie Ps. 135:16. verwijsteksten
 
27 82Ik, de Eerste, zeg tot Sion: Zie, zie 83ze daar; en tot Jeruzalem: Ik zal een 84Blijde-boodschapper geven85.
82 Dat is, Ik, Die God ben, kan tot Sion zeggen, te weten Ik de Heere, maar de afgoden niet.
83 Te weten die dingen die Ik tevoren gezegd heb. Anderen aldus: Ik, de Eerste, zal Sion en Jeruzalem een Blijde-boodschapper geven, zie, zie ze daar. De ware God heeft straks tevoren al de afgoden der heidenen getrotseerd dat zij toekomende dingen zouden voorzeggen, gloriërende dat niemand van hen allen zulks kon doen; maar Ik (zegt nu God), Ik zal de Eerste zijn, Die Sion en Jeruzalem Een geven zal, Die een blijde boodschap brengende zeggen zal: Zie, zie ze daar, die dingen die God voorzegd heeft, zijn nu tegenwoordiglijk daar en geschieden voor onze ogen.
84 Of: een Evangelist, een Verkondiger van het Heilig Evangelie, sprekende van de genade en barmhartigheid Gods over de boetvaardige zondaars; en versta dit voornamelijk van Christus, en wijders uit het voorgaande, dat deze belofte zo zekerlijk zal voorgesteld en volbracht worden, alsof het alreeds voor ogen ware. Vgl. Jes. 42:9. verwijsteksten
85 Versta hierbij, uit het naastvoorgaande lid: En zie, Hij is daar.
 
28 Want 86Ik zag toe, maar er was niemand, 87zelfs onder dezen, maar 88er was geen raadgever, dat Ik hun zou vragen en zij Mij antwoord geven zouden.
86 Te weten naar een man die Mijn volk zou kunnen helpen of zalig maken.
87 Of: ook geen van dezen, te weten die tot Mijn volk behoren.
88 Te weten die den verslagen consciënties enigen goeden raad zou kunnen geven. De Raadgever Die zulks naar waarheid zou doen, was Christus. Zie Jes. 9:5. verwijsteksten
 
29 Zie, 89zij zijn altemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun 90gegoten beelden zijn wind, en een ijdel ding.
89 Te weten die afgoden.
90 Versta onder deze ook beelden van hout en van steen. Anders: hun besprengingen zijn wind, enz.

Einde Jesaja 41