Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 33 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 33

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Wordt voorzegd de verstoring van Sanherib en van zijn leger, vss. 1, 3, 4. Een gebed der godzaligen, 2. Vreugd in Sion over de nederlaag der Assyriërs, 5. Ellendige stand van Jeruzalem eer God Sanherib sloeg, 7, 8, 9. De Heere staat op tot hulp Zijns volks, 10. En bespot de Assyriërs, 11. En verwekt elkeen tot verwondering over hun verdelging, 13. Lerende wat men doen zal om Gods zegen te verkrijgen, 15. Verdere belofte van victorie en vrede, 17, enz. Inzonderheid ten tijde van den Messias, 20. Bespottende aanspraak van God aan de Assyriërs, 23. En troostrede aan de godzaligen, 24.
 
God staat op ter verlossing
1 WEE u, 1gij verwoester, die niet verwoest zijt, en gij die trouwelooslijk handelt, daar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft. 2Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, 3zult gij verwoest worden; als gij het trouwelooslijk handelen zult voleind hebben, 4zal men trouwelooslijk tegen u handelen.
1 Te weten gij Sanherib, koning van Assyrië. Doch het wordt ook gesproken tot alle vervolgers der kerke Gods.
2 Als gij aan het einde, hetwelk u God gesteld heeft, zult gekomen zijn, dat is, als gij uw maat zult vervuld hebben, en als de straffen, met dewelke God Zijn volk zal bezoeken, een einde nemen zullen.
3 Te weten vooreerst uw heir door den engel; daarna gij zelf door uw zonen, zie 2 Kon. 19:35, enz.; eindelijk uw stad Nineve door de Chaldeeën. verwijsteksten
4 Het schijnt dat dit te duiden is op de zonen van Sanherib, die hem in zijn afgodischen tempel hebben vermoord, 2 Kon. 19:37. verwijsteksten
 
2 HEERE, wees 5ons genadig, 6wij hebben op U gewacht; wees 7hun Arm 8allen morgen, daartoe onze Behoudenis ten tijde der benauwdheid.
5 Te weten Uw heilige kerk, of: ons, die Uw volk zijn.
6 Te weten dat Gij ons zoudt helpen en verlossen.
7 Te weten der vrome Joden Arm. De zin is: Wees Uws volks Voorvechter en Beschermer, tegen de Assyriërs.
8 Hebr. in de morgenstonden, dat is, allen morgen, steeds, altoos, als Ps. 90:14. Zie de aant. Ps. 73 op vers 14. Of: als zij U ten tijde van het morgenoffer aanroepen. verwijsteksten
 
3 9Van het geluid des rumoers zullen 10de volken wegvlieden; 11van Uw verhoging zullen de heidenen verstrooid worden.
9 Te weten als de engel hen zal overvallen. Zie 2 Kon. 19:35. verwijsteksten
10 Te weten het krijgsvolk in het heir van den koning van Assyrië, bestaande uit verscheidene volken en natiën.
11 Als Gij, o Heere, U als op Uw rechterstoel zetten en gericht oefenen zult over de vijanden Uws volks.
 
4 12Dan zal 13ulieder buit verzameld worden, 14gelijk de kevers verzameld worden; men zal 15daarin ginds en weder huppelen, gelijk de sprinkhanen ginds en weder huppelen.
12 Een aanspraak tot de Assyriërs. De zin is: Gij, Assyriërs, zult van den engel des Heeren verslagen en dan van de Joden beroofd worden.
13 Dat is, de buit dien gij, Assyriërs, van andere volken geroofd hebt, zal van ulieden wedergenomen worden.
14 Hebr. met een verzameling des kevers.
15 Te weten in uw roof, dat is, in den roof dien men u zal afnemen. Daarin zal men onder en over, door en weer door huppelen en springen, met vreugd, met blijdschap en gejuich.
 
5 De HEERE is verheven, want Hij woont 16in de hoogte; 17Hij heeft Sion vervuld met gericht en gerechtigheid.
16 Dat is, in den hemel.
17 Of: Hij zal Sion vervullen, enz., te weten na de verdelging der Assyriërs ten tijde van Hizkia.
 
6 En het zal geschieden dat 18de vastigheid 19uwer tijden, 20de sterkte van uw behoudenissen, 21zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN 21zal 22zijn schat zijn.
18 Hier wendt de profeet zijn rede tot den koning Hizkia. Anderen verstaan dat het een aanspraak is aan de kerke Gods. Alsof de profeet zeide: Wat de kerk zal doen vaststaan, zal zijn de kennis van de goedertierenheid en gunst des Heeren.
19 Dat is, uwer regering, o Hizkia, of: o gemeente Gods.
20 Of: uw heilzame sterkte, of: de sterkte des veelvoudigen heils.
21 . 21 zal zijn, of: is.
22 Te weten van den koning Hizkia. Alsof hij zeide: Omdat hij den Heere vreest, zo zal Hij hem zegenen met rijkdom. Zie 2 Kon. 20:13. 2 Kron. 32:27, 28, 29. Anders: zijn, of: haar, te weten van de kerke Gods. Indien men deze woorden op den koning Hizkia duidt, zo wijzen zij tegelijk aan, welke en hoedanig de wijsheid van den koning Hizkia geweest is, waarvan te lezen is 2 Kon. 18:4, 5, 6; 19:1, 14. verwijsteksten
 
7 Zie, 23hun 24allersterksten roepen 25daarbuiten; 26de boden des vredes wenen bitterlijk.
23 Te weten van Sanherib en zijn vorsten. Zie Jes. 36:13, enz.; 37:10, enz. verwijsteksten
24 Of: ambassadeurs, gezanten, te weten die welke Sanherib aan den koning Hizkia en de inwoners van Jeruzalem gezonden heeft, 2 Kon. 18:17, 18, enz. verwijsteksten
25 Te weten buiten de stad van Jeruzalem, als te lezen is 2 Kon. 18:17, 18, enz. verwijsteksten
26 Te weten die mannen die Hizkia had gezonden aan Sanherib om hem den vrede af te bidden, 2 Kon. 18:14. verwijsteksten
 
8 27De gebaande wegen 28zijn verwoest, die door de paden gaat, houdt op; 29hij vernietigt 30het verbond, hij veracht 31de steden, hij acht geen mens.
27 Te weten in het land van Juda. De zin is: Niemand durft zich in het land van Juda op de gewoonlijke heerstraten te laten vinden of te reizen, vanwege den inval der Assyriërs. Vgl. Richt. 5:6 en de aantt. aldaar. verwijsteksten
28 Te weten van de Assyriërs.
29 Te weten Sanherib.
30 Te weten hetwelk hij gemaakt had, belovende af te trekken, als Hizkia hem de som geld die hij hem opgelegd had, zou betaald hebben. Zie 2 Kon. 18:14, enz. verwijsteksten
31 Te weten de steden in Juda.
 
9 32Het land treurt, het kweelt; 33de Libanon 34schaamt zich, 35hij verwelkt; 36Saron is geworden als een woestijn; zo 37Basan als 38Karmel 39zijn geschud.
32 Te weten het Joodse land, hetwelk van de Assyriërs verwoest is.
33 De naam van een berg; en door dezen, als andere nagenoemde plaatsen liggende aan de palen des lands, wordt te kennen gegeven, dat het ganse land verwoest was.
34 Te weten omdat hij van zijn schone hoge cederbomen ontbloot is, die van de Assyriërs zijn afgehouwen, waarmede hij tevoren versierd en als opgepronkt was.
35 Of: hij is nedergehouwen.
36 Een land waar goede tarwe placht te wassen. Zie 1 Kron. 27:29. Maar het was jammerlijk verwoest als de profeet dit schreef. verwijsteksten
37 In Basan was goede weide. Zie Deut. 32:14. Ps. 22:13. Dit gebergte lag niet in den stam van Juda, maar in den halven stam van Manasse, Joz. 13:30. verwijsteksten
38 Hier was ook goed weideland. Zie 1 Sam. 25:2. verwijsteksten
39 Of: werpen af, te weten hun vruchten. Anders: ruchelt, dat is, roept als een ezel, dat is, schreit schrikkelijk, namelijk omdat de beesten die daar plachten te weiden, nu verdreven en geroofd waren.
 
10 Nu zal Ik 40opstaan, zegt de HEERE, nu zal Ik 41verhoogd worden, nu zal Ik verheven worden.
40 Of: Mij opmaken, te weten tegen de Assyriërs.
41 Te weten door het ombrengen der Assyriërs.
 
11 42Gijlieden gaat met stro zwanger, 43gij zult stoppelen baren; 44uw geest zal u als vuur verslinden.
42 Dit spreekt de Heere tot de Assyriërs; alsof Hij zeide: Gij hebt wel wat groots voor, te weten Jeruzalem in te nemen en te verdelgen; maar het zal u niet gelukken, gij zult zelf te schande en ten verderve komen.
43 Uw aanslagen zullen zo weinig vermogen, alsof zij van stro en stoppelen waren.
44 Dat is, uw hoogmoed zal Mij bewegen ulieden te verdelgen, te weten door Mijn slaanden engel. Zie 2 Kon. 18:19, enz.; 19:9, enz. verwijsteksten
 
12 En 45de volken zullen zijn als de verbrandingen des kalks; als afgehouwen doornen zullen zij met het vuur verbrand worden.
45 Te weten, het krijgsvolk in het leger des Assyriërs zal verdelgd worden gelijk de kalk in den kalkoven gebrand wordt. Zie 2 Kon. 19:35. Anders: zullen in kalkovens gelegd worden, namelijk om tot kalk verbrand te worden. verwijsteksten
 
13 46Hoort gijlieden die verre zijt, 47wat Ik gedaan heb; en gijlieden die nabij zijt, 48bekent Mijn macht.
46 Dit is een voorrede op hetgeen dat hier volgt, namelijk een vermaning aan de vreemde natiën, dat zij den waren God zouden eren vanwege het vernielen der Assyriërs.
47 Te weten hoe wonderbaarlijk Ik de Assyriërs door een engel verdelgd heb.
48 Dat is, merkt en roemt Mijn grote macht.
 
14 49De zondaren 50te Sion 51zijn verschrikt, beving heeft de huichelaars aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder ons, die 52bij een verterend Vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwigen Gloed wonen kan?
49 Dat is, de goddelozen onder de Joden, die alle vermaningen veracht hebben.
50 Dat is, te Jeruzalem.
51 Te weten als Ik hen door de Assyriërs bezocht heb, die niet verschrikten als Ik hen door den profeet Jesaja gedreigd heb. Zie 2 Kon. 18:37; 19:14. verwijsteksten
52 Dat is, bij God, als Hij vertoornd is. Zie Deut. 4:24; 9:3. Hebr. 12:29. Sommigen nemen deze woorden als gesproken zijnde door den profeet. Vgl. Ps. 15:1. verwijsteksten
 
15 53aDie in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die 54het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt dat zij 55geen geschenken behouden; die zijn oor stopt 56dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit dat hij het kwade 57niet aanzie;
53 Hier antwoordt de profeet, of God door den profeet, op de voorgaande vraag der goddeloze Joden; en hij wijst aan dat zij geen oorzaak hebben om over Gods gestrengheid te klagen, maar wel over hun goddeloos leven, waarmede zij God tot straffen veroorzaken.
a Ps. 15:2; 24:3. verwijsteksten
54 Dat is, het onrechtvaardig gewin, hetwelk men neemt om zijn naaste te helpen onderdrukken.
55 Te weten die hem, als rechter, gegeven worden om een goede zaak kwaad te maken.
56 Dat is, dat hij de raadslagen van onschuldig bloed vergieten niet bijwone. Zie Ps. 51 op vers 16. verwijsteksten
57 Te weten met lust en met een behagen. Zie Ps. 22 op vers 18. verwijsteksten
 
16 Die zal 58in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; 59zijn brood wordt hem gegeven, zijn wateren 60zijn gewis.
58 Dat is, zeker en vast, buiten gevaar, onder de beschutting des Allerhoogsten. Vgl. Ps. 91:1. verwijsteksten
59 Dat is, het brood hetwelk hij behoeft, of wenst te hebben. De zin is: Hem zal niets ontbreken.
60 Dat is, de Heere zal hem gewisselijk van drank verzorgen.
 
17 61Uw ogen zullen 62den koning 63zien in zijn schoonheid; 64zij zullen een vergelegen land zien.
61 Hier spreekt de profeet die aan die hij vers 15 beschreven heeft, te weten de godzaligen onder de Joden. verwijsteksten
62 Enigen verstaan hier den koning Hizkia, anderen den Heere Christus.
63 Of: aanschouwen, met blijdschap, te weten na de heerlijke victorie over de Assyriërs, want tevoren, toen hem de Assyriërs in het land gevallen waren, was hij in een treurigen en bedroefden staat. Zie 2 Kron. 32:23, 27. verwijsteksten
64 Hebr. het land der verheden. De zin is: zij, te weten de burgers van Jeruzalem, zullen niet meer zo striktelijk binnen hun stad moeten besloten en als gevangen blijven, maar zij zullen mogen reizen en trekken waar het hun belieft door het ganse land.
 
18 65Uw hart 66zal de verschrikking overdenken, zeggende: 67Waar 68is de schrijver? Waar is 69de betaalheer? Waar is hij 70die de torens telt?
65 Hier spreekt de profeet alle godzalige Joden in het bijzonder aan.
66 Of: het zal dichten van die verschrikking, te weten van die verschrikkingen waarmede gij zijt bevangen geweest vanwege de Assyriërs, en van dewelke gij wonderbaarlijk, door Gods kracht en genade, zult verlost worden.
67 Dit zijn woorden der Joden, de Assyriërs trotserende, na verkregen victorie; alsof zij zeiden: Waar zijn nu al die grote meesters en officieren van den koning Sanherib? Zij zijn nu allen vernield en verdelgd, wij passen nu niet langer op hen, zij kunnen ons niet hinderen noch schaden. Sommigen nemen dit als woorden van de Joden, alsof zij in de aankomst der Assyriërs uit verbaasdheid en radeloosheid vraagden: Waar zijn nu de officieren die op onze bescherming moesten letten en op alles orde stellen?
68 Te weten monsterschrijver, of krijgssecretaris, te weten van den koning Sanherib.
69 Of: de penningmeester, thesaurier, betaalmeester. Hebr. de weger, of: die daar weegt, te weten het geld, dat is, die den soldaten hun soldij betaalt. Aangaande het wegen zie Gen. 23 op vers 16. verwijsteksten
70 Dat is, de bouwmeester of ingenieur, wiens ambt het is te tellen en te ordineren hoeveel torens, sterkten, schansen of bolwerken men moet maken tot verdediging ener belegerde stad, of om een stad te belegeren en te besluiten.
 
19 Gij zult 71niet meer 72dat stuurse volk zien, het volk dat zo diep 73van spraak is, dat men het niet 74horen kan, van 75belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan.
71 Want de engel des Heeren zal hen ten dele verslaan, ten dele in de vlucht jagen. Zie 2 Kon. 19:35, 36. verwijsteksten
72 Of: wreed volk, of: barbaars volk. Hebr. gesterkt, verhard volk. Zie Deut. 28:50. Richt. 14 op vers 14. Ps. 114:1. verwijsteksten
73 Hebr. van lip, als Gen. 11:1. Dat is, een volk dat een onbekende spraak heeft. verwijsteksten
74 Dat is, verstaan kan. Zie Gen. 11:7. verwijsteksten
75 Zie Jes. 28 op vers 11. Anders: van stamelende tong. verwijsteksten
 
20 76Schouw Sion aan, 77de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, 78been tent die niet ternedergeworpen zal worden, welker pinnen 79in der eeuwigheid niet 80zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen zullen verscheurd worden.
76 Hier spreekt de profeet nog al de godzalige Joden aan.
77 Te weten Jeruzalem, alwaar het volk Gods gewoon was, inzonderheid op de hoge feestdagen, samen te komen.
78 Versta hier de christelijke kerk, die steeds vast blijft staande, ofschoon zij hard wordt bestreden van haar vijanden. Het aardse Jeruzalem is van de Romeinen verwoest.
b Ps. 46:6; 125:1, 2. verwijsteksten
79 Dat is, nimmermeer.
80 Hebr. niet zullen verreizen.
 
21 Maar de HEERE zal aldaar bij ons 81heerlijk zijn, 82het zal zijn een plaats van rivieren, van 83wijde stromen; geen roeischuit zal daar doorvaren en geen treffelijk 84schip 85zal daar overvaren.
81 Zie van het woord heerlijk Ps. 8 op vers 2. verwijsteksten
82 Te weten Jeruzalem; welverstaande het geestelijke Jeruzalem, dat is, de gemeente der uitverkorenen.
83 Of: brede. Hebr. wijd van handen, dat is, wijd van ruimte, als Gen. 34:21. Richt. 18:10. Ps. 104:25. Zie de aantt. aldaar. verwijsteksten
84 Of: galei.
85 Of: daarover komen. De zin van dit vers is: De kerk zal zijn als een stad, rondom dewelke wijde grachten gaan, zodat de vijanden tegen dezelve niet zullen vermogen, maar alle uitverkorenen zullen in dezelve zeker en gewis zijn.
 
22 Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning, Hij zal ons 86behouden.
86 Of: verlossen, of: zalig maken.
 
23 87Uw touwen 88zijn slap geworden, 89zij zullen hun mastboom niet kunnen 90recht stijf houden, 91zij zullen het zeil niet uitspannen; 92dan 93zal de roof van een overvloedigen buit uitgedeeld worden, 94zelfs zullen de lammen den roof roven.
87 De profeet spreekt hier de Assyriërs aan, alsof zij altegader in een schip waren, hetwelk in groot gevaar is; alsof hij zeide: O gij Assyriërs, al uw macht en voornemen tegen Gods kerk zal ijdel en tevergeefs zijn; gelijk men niet zeilen kan noch voortkomen, als de touwen en zeilen, bij gebrek van wind, niet stijf uit kunnen staan of door storm gebroken worden.
88 Of: los geworden, geslaakt.
89 Te weten de vijanden, of de touwen.
90 Of: rechtovereind houden.
91 Of: de vlag of vaan uitbreiden.
92 Te weten als de vijanden die Gods kerk wilden verstoren, van den Heere zullen verslagen en te schande gemaakt worden.
93 Anders: dan zal er uitgedeeld worden tot een groten roof toe. De zin is: De burgers der christelijke kerk (te weten de gelovigen) zullen zich grotelijks verheugen. Vgl. dit met Jes. 9:2. verwijsteksten
94 De zin is: Het zal met de vijanden der kerke Gods alzo gesteld zijn, dat zelfs de allerzwaksten machtig genoeg zullen zijn om hen te beroven. Zie Ps. 68 op vers 13. verwijsteksten
 
24 En 95geen inwoner zal zeggen: Ik ben 96ziek; want het volk dat daarin woont, 97zal vergeving van ongerechtigheid hebben.
95 Te weten van de stad Jeruzalem, dat is, van de christelijke kerk.
96 Of: zwak, of: krank, want de Heere heelt al onze gebreken en Hij vergeeft ons onze misdaden.
97 Hebr. zal ontlast zijn van ongerechtigheid; God zal hen ontlasten, dat is, God zal hun hun zonden vergeven en derhalve maakt Hij hen sterk en wakker. Zie Ps. 32, de aant. op vers 1. verwijsteksten

Einde Jesaja 33