Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 32 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 32

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Profetie het Rijk van Christus aangaande, vs. 1. En verhaal der weldaden die Hij Zijn kerk zal aanbrengen, 2, enz. Een dreigement over de zorgeloze vrouwen, 9. En over het ganse land, 12. Hetwelk verwoest zal worden, 14. Daarna spreekt de profeet weder van het Rijk van Christus, en wijst aan wat Hij in de harten der uitverkorenen teweegbrengen zou door den Heiligen Geest, 15, enz. Dreigementen over de goddelozen, 19. Aanspraak aan de leraars des Nieuwen Testaments, 20.
 
Ware en valse rust
1 ZIE, 1een aKoning zal regeren in gerechtigheid; en 2de vorsten 3zullen heersen naar recht.
1 Te weten Christus Jezus. Doch enigen verstaan hier door dezen koning den koning Hizkia, voor zoveel hij een voorbeeld op Christus geweest is.
a Ps. 45:7. Zach. 9:9. verwijsteksten
2 Dat is, de dienaars van dezen Koning in Zijn geestelijk Rijk.
3 Te weten door het Woord Gods.
 
2 En 4die Man 5zal zijn 6als een verberging tegen 7den wind en een schuilplaats tegen den vloed; 8als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in 9een dorstig land.
4 Te weten Jezus Christus.
5 Te weten den gelovigen.
6 Dat is, als een plaats waar men zich voor den wind verbergen kan. De zin is: De Messias zal zijn de rechte Toevlucht aller uitverkorenen.
7 Versta hier den wind der geestelijke aanvechting, en allerlei vervolging. Vgl. Matth. 11:28. verwijsteksten
8 Dat is, Hij zal den beangstigden een sterken troost aanbrengen door werking en kracht des Heiligen Geestes. Vgl. deze woorden met Matth. 5:6. Joh. 4:10, 14; 7:37, 38, 39. verwijsteksten
9 Of: moede land, te weten mat en moede van dorst. Zie Ps. 143:6. Spr. 25:25. Jes. 29:8. verwijsteksten
 
3 En de bogen 10dergenen die zien, zullen 11niet terugzien, en de oren dergenen die horen, 12zullen opmerken.
b Jes. 29:18; 30:21. verwijsteksten
10 Dat is, der gelovigen, die allen van den Heere zullen verlicht zijn, Jes. 54:13. Zie ook Jes. 29:18; 30:21. verwijsteksten
11 Dat is, niet elders heenzien, niet mis zien. Versta hierbij: maar zij zullen naarstiglijk op den Heere zien. Anders: niet bestreken zijn, of: niet schemeren, niet verduisterd zijn.
12 Te weten op hetgeen dat de Heere zegt. Zie Matth. 7:28. Luk. 4:22. verwijsteksten
 
4 En het hart 13der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn om 14bescheidenlijk te spreken.
13 Of: der onvoorzichtigen. Hebr. dergenen die zich verhaasten; alzo Jes. 35:4. verwijsteksten
14 Hebr. nette, te weten woorden.
 
5 15De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer 16mild geheten worden.
15 De zin is: De kwade daden zullen niet meer onder den naam van de deugden schuilen, maar zij zullen door de predicatie van het Heilig Evangelie openbaar gemaakt en ernstiglijk bestraft worden, het kwade zal kwaad en het goede zal goed genoemd worden.
16 Of: mild gevende. Het Hebreeuwse woord betekent ook somtijds rijk, als Job 34:19. verwijsteksten
 
6 Want 17een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen en om 18dwaling te spreken tegen den HEERE, 19om de ziel des hongerigen ledig te laten en 20den dorstige drank te doen ontbreken.
17 Anders: Maar het zal een dwaas zijn die, enz., en zo in het volgende.
18 Dat is, valse leer, die den mens van den rechten weg der zaligheid afleidt en tot dwaling brengt.
19 Dat is, om de mensen te verhinderen tot de kennis der waarheid Gods te komen; verstaande door de ziel des hongerigen die altegader, die begeerte en lust hebben om de hemelse en zaligmakende waarheid te weten. Vgl. Matth. 5:6. Joh. 6:32, enz. verwijsteksten
20 Hebr. des dorstigen drank, dat is, den drank dien men den dorstige behoort te geven, of dien de dorstige behoeft, of dien hij wenst en begeert.
 
7 En 21eens gierigaards ganse 22gereedschap is kwaad: 23hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en 24het recht, als de arme spreekt.
21 Dit is de beschrijving van den gierigaard.
22 Of: werktuig is kwaad, dat is, zijn raadslagen en handelingen, gewicht, maat, enz., zijn altemaal schadelijk. De gierigheid is een wortel van alle kwaad, 1 Tim. 6:10. verwijsteksten
23 Zie Job 21, de aant. op vers 27. verwijsteksten
24 De zin is, dat de gierigaard niet past op de woorden die de armen tot hun bescherming of verschoning bijbrengen, maar dat hij even stoutelijk het recht bederft of verkeert. Anders: ja, ook wanneer de arme spreekt wat recht is, dat is, ofschoon hij recht heeft in hetgeen dat hij zegt. Anders: wanneer de nooddruftige met oordeel spreekt, dat is, met goede reden en verstand.
 
8 Maar een 25milddadige 26beraadslaagt milddadigheden, 27en staat 28op milddadigheden.
25 Als vss. 5, 6. verwijsteksten
26 Of: doet voorslagen, of: neemt voor zich.
27 Dat is, hij is naarstig om liefde en weldadigheid aan zijn naaste te bewijzen.
28 Hebr. op vrijgevigheden.
 
9 29Staat op, 30gij geruste vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore.
29 Te weten ter ere van Gods woord. Zie Gen. 49:33. Richt. 3:20. Of: Staat op, te weten uit den slaap der zonde, namelijk om te voorkomen de zware plagen met dewelke God de Heere u is dreigende. verwijsteksten
30 Of: zorgeloze, zekere, verwaande vrouwen, die nu weelderig en dartel zijt, geen kwaad of ongemak nu gevoelende noch vermoedende. Enigen verstaan hier door de vrouwen de steden in het land van Juda, en door de dochters verstaan zij de dorpen, dat is, de inwoners derzelve.
 
10 31Vele dagen over het jaar zult 32gij 33beroerd zijn, gij dochters die zo zeker zijt; want 34de wijnoogst 35zal uit zijn, 36er zal geen inzameling komen.
31 Dat is, vele jaren achtereen, te weten zeventig jaren, want zo lang heeft de Babylonische gevangenis geduurd; sommigen strekken het wijder uit, tot de laatste verwoesting der Joden. Vgl. Hos. 3:4. verwijsteksten
32 Of: gijlieden, te weten die nu dus gerust en zorgeloos zijt.
33 Te weten vanwege de schrikkelijke plagen die God over ulieden zal zenden.
34 Dit is hetgeen dat God dreigt Lev. 26:34, 43. verwijsteksten
35 Dat is, ophouden, niet zijn. Hebr. is uit, dat is, hij zal zekerlijk uit zijn.
36 De zin is: Het land zal zo verwoest worden, dat er niets van te halen zal zijn.
 
11 Beeft, 37gij geruste vrouwen; weest beroerd, dochters die zo zeker zijt, 38trekt u uit en ontbloot u, en gordt zakken om uw lendenen.
37 Als vers 9. verwijsteksten
38 Of: trekt uw klederen uit, te weten uw gewoonlijke sierlijke klederen. Alsof hij zeide: De tijd is nu voorhanden dat gij uw schone sierlijke klederen zult moeten uittrekken, en in plaats van dezelve zakken of treurklederen zult moeten aandoen. Zie Jes. 3:24. verwijsteksten
 
12 Men zal rouwklagen 39over de borsten, over de gewenste akkers, over de vruchtbare wijnstokken.
39 Dat is, omdat de kinderen niets te zuigen hebben, de borsten der moeders, vanwege den groten honger, verdroogd zijnde. Sommigen menen dat hier door de borsten te verstaan zijn de akkers en wijnstokken (gelijk in den tekst volgt), die als twee borsten zijn uit dewelke men voedsel tot nooddruft is zuigende, en dan is dit de zin: Gelijk de kinderen geen melk hebben zullen, alzo zullen de volwassenen geen spijze noch drank hebben.
 
13 Op het land mijns volks zal de doorn en de distel opgaan; ja, 40op alle vreugdehuizen, in 41de vrolijk huppelende stad.
40 Dat is, op alle plaatsen waar de huizen gestaan hebben in dewelke men placht lustig en vrolijk te zijn; want al die huizen zouden van de vijanden afgebrand en vernield worden. Zie 2 Kon. 25:9. 2 Kron. 36:19. verwijsteksten
41 Dat is, Jeruzalem; zie Jes. 22:2. verwijsteksten
 
14 Want 42het paleis zal 43verlaten zijn, 44het gewoel der stad zal 45ophouden; 46Ofel en 47de wachttorens zullen 48tot spelonken zijn 49tot in der eeuwigheid, 50een vreugde der woudezels, een weide der kudden.
42 Te weten des konings paleis.
43 Of: ledig staan.
44 Of: de menigte.
45 Of: nagelaten worden.
46 Zie 2 Kron. 27:3 en de aant. aldaar; 33:14. Neh. 3:26; 11:21. verwijsteksten
47 Hebr. wachttoren; genoemd Neh. 3:26 de uitstekende toren. verwijsteksten
48 Dat is, tot plaatsen waarin geen mensen, maar slangen en padden wonen zullen.
49 Dat is, een langen tijd.
50 De zin is: De woudezels, die gaarne in woeste plaatsen zijn, zullen aldaar goede weide hebben.
 
15 Totdat over ons 51cuitgegoten worde 52de Geest 53uit de hoogte; dan zal 54de dwoestijn tot 55een vruchtbaar veld worden, 56en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden.
51 Hebr. ontbloot worde. Omdat de bodem van een vat ontbloot wordt, als het water daaruit wordt gegoten.
c Joël 2:28. Joh. 7:37, 38. Hand. 2:17, 18. verwijsteksten
52 Te weten de Heilige Geest, Denwelken ons de Messias van den Vader zenden zal. Zie Luk. 24:49. Joh. 14:26. verwijsteksten
53 Dat is, uit den hemel.
54 Dat is, die van nature ondeugdelijk zijn tot het goede, die zullen deugdelijk gemaakt worden, voornamelijk de heidenen.
d Jes. 29:17. verwijsteksten
55 Of: land, of: landouw. Hebr. tot een karmel; zie de aantt. 2 Kon. 19:23. Jes. 29:17. Jer. 2 op vers 7. verwijsteksten
56 Dat is, het Joodse land en volk, hetwelk hier genoemd wordt het vruchtbare veld, omdat God hetzelve eer dan de heidenen geroepen en tot Zijn volk uitverkoren en aangeroepen heeft, en omdat Gods wet lang bij hen geweest was. Dat zal als woest en onvruchtbaar zijn.
 
16 En 57het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal 58op het vruchtbare veld 59verblijven.
57 Dat is, de heidenen, die tevoren als een woestijn waren, zullen zich tot den Heere bekeren en naar Zijn rechten en geboden leven, zijnde gerechtvaardigd en geheiligd.
58 Dat is, op de gemeente der gelovige Joden en heidenen. Zie Jes. 29 op vers 17. verwijsteksten
59 Of: wonen, of: metterwoon blijven.
 
17 En 60het werk der gerechtigheid zal 61vrede zijn; en 62de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid.
60 Het werk, of maaksel, dat is, de vrucht. Zie Ps. 1:3. verwijsteksten
61 Te weten vrede der consciëntie, Rom. 5:1. verwijsteksten
62 Of: de uitgewrochte vrucht der gerechtigheid.
 
18 En 63mijn volk zal in eeen woonplaats 64des vredes wonen, en in welverzekerde woningen en in 65stille geruste plaatsen.
63 De profeet geeft in dit achttiende vers met andere woorden te kennen hetzelfde dat hij in het 15de, 16de en 17de vers gezegd heeft. verwijsteksten
e Jer. 33:16. verwijsteksten
64 Versta hier den vrede der consciëntie, onder de bescherming van hun oppersten Herder, den Messias.
65 Of: in stille rust, of: in grote stilheid en gerustheid.
 
19 Maar 66het zal hagelen 67waar men afgaat in het woud, en 68de stad zal laag worden in de laagte.
66 Dat is, God zal Zijn straffen laten gaan over het woud, dat is, over de wilde, woeste, ongehoorzame mensen. Vgl. Joz. 10:11. Ez. 38:22. Openb. 8:7; 16:21. Sommigen nemen het aldus, dat de hagel, dat is, de plaag, zo weinig zal schaden, alsof hij op het woud viel, waar hij weinig schade kan doen. verwijsteksten
67 Anderen aldus: het zal hagelen in den afgang, of in het onderste des wouds, alsof de profeet wilde zeggen: Waar men placht beschermd te zijn voor den hagel, daar zal hij (te weten de hagel) evenwel doordringen tot den grond, of tot het onderste toe. Anders: zodat het woud nedervallen zal. Vgl. Deut. 28:52. verwijsteksten
68 Dat is, het wederspannige Jeruzalem mitsgaders alle ongehoorzamen en ondankbaren zullen vernederd worden. Zie vers 14, en vgl. Matth. 11:23. verwijsteksten
 
20 69Welgelukzalig zijt gijlieden die aan alle wateren zaait; 70gij die den voet van den os en van den ezel derwaarts heenzendt.
69 Hier wendt zich de profeet tot alle getrouwe leraars, en hij vergelijkt dezelve bij de gelukkige akkerlieden, die een waterigen of vruchtbaren akker bouwende, een goeden oogst verwachten. Alsof hij zeide: Welgelukzalig zijt gijlieden die het Woord Gods met vrucht predikt in de gemeente des Heeren, die ten tijde van Christus overal zal verzameld worden, en die vele vruchten dragen zal, als een akker die aan het water gelegen is. Vgl. wijders Ps. 72 op vers 16. Luk. 8:11. Sommigen verstaan door de wateren allerlei volken (als elders meer geschiedt), denwelken het Evangelie in het Nieuwe Testament zou gepredikt worden. verwijsteksten
70 Dat is, gijlieden die dien vruchtbaren akker bouwt, dewijl gij daarvan groot nut en voordeel zult te verwachten hebben; want in het Joodse land trokken de ossen en de ezels den ploeg en deden het akkerwerk. En versta hier door den voet van den ezel en den os den ezel en den os zelve.

Einde Jesaja 32