Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een dankzegging van het volk Gods voor het verdelgen hunner vijanden, vs. 1. Inzonderheid van de stad Babel, 2. Profetie van de beroeping der heidenen ten tijde van den Messias, 6. En verlossing aller gelovigen, 7. Mitsgaders de verdelging hunner vijanden, 10. |
Dank voor verlossing |
1 HEERE,1 Gij zijt mijn God, U zal ik verhogen, Uw Naam zal ik loven, want Gij hebt 2wonder gedaan; Uw raadslagen 3van verre zijn waarheid en
4vastigheid. | | 1 Dit is een lofzang van het volk Gods, te weten van de gemeente der gelovigen in het Nieuwe Testament. |
2 Of: wonderlijke dingen. |
3 Dat is, vanouds af. |
4 Of: trouw. |
2 5Want Gij hebt van de 6stad een asteenhoop 7gemaakt, de vaste stad tot een vervallen hoop; het paleis der vreemdelingen, dat het geen stad meer zij; in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden. | | 5 Klarigheidshalve zijn de woorden van dit vers in een weinig andere orde gesteld dan zij in het Hebreeuws staan. |
6 Te weten Babylon, en voorts alle andere vijandelijke steden en volken, inzonderheid Rome. |
a Jes. 21:9; 23:13. Openb. 14:8; 18:2. Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jes. 23:13 Zie, het land der Chaldeeën, dit volk was er niet; Assur heeft het gefundeerd voor degenen die in de wildernissen woonden; zij richtten hun sterkten op en bouwden hun paleizen, maar
Hij heeft het tot een vervallen hoop gesteld. Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
7 Hebr. gesteld tot een steenhoop. |
3 Daarom zal U 8een machtig volk eren, de stad 9der tirannige volken zal U vrezen. | | 8 Versta dat volk dat zich tot U bekeren zal, dat U uit zulke schrikkelijke straffen zal leren vrezen en eren. |
9 Of: schrikkelijke, geweldige, gruwelijke heidenen. |
4 Want Gij zijt 10den arme een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht 11voor den vloed, een Schaduw voor de hitte; 12want 13het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand. | | 10 Of: een Sterkte der armen. |
11 Of: voor de overvloeiende wateren, als Jes. 4:6. Jes. 4:6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen. |
12 Of: toen het blazen der tirannen was als, enz. |
13 Hebr. de wind (of, als sommigen, geest, dat is, toorn) der tirannen, of der gruwzamen, of schrikkelijken. |
5 14Gelijk de hitte in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken; gelijk de 15hitte door de schaduw ener dikke wolk, zal het 16gezang der tirannen vernederd worden. | | 14 De zin is: Gelijk de hitte in een dorre plaats door den regen spoedig gedempt wordt, alzo heeft God door de wolk Zijner genadige hulp, door dewelke Hij Zijn kerk heeft willen verkwikken, de onstuimigheid der vreemdelingen, dat is, der ongelovigen en der vijanden Zijner kerk, gedempt. |
15 Zie Jes. 4:6. Jes. 4:6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen. |
16 Dat is, de vreugd, blijdschap en triomf, die zij over de godzaligen plachten te bedrijven. |
Heil op Sion |
6 En 17de HEERE der heirscharen zal op 18dezen berg 19allen volken 20een vetten maaltijd maken, een maaltijd van 21reinen wijn, 22van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn. | | 17 Hier spreekt de profeet, alsook vss. 7, 10. vers 7 En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel waarmede alle natiën bedekt zijn. vers 10 Want de hand des HEEREN zal op dezen berg rusten; maar Moab zal onder Hem verdorst worden, gelijk het stro verdorst wordt tot mest. |
18 Dat is, in de christelijke kerk, die door den berg Sion wordt afgebeeld. |
19 Zowel den heidenen als den Joden, die Hij door de predicatie van het Heilig Evangelie tot Zijn kennis roepen zal. |
20 Hebr. een maaltijd van vettigheden. Geestelijkerwijze te verstaan, is dit en wat er volgt te zeggen, dat God Zijn uitverkorenen Zijn overgrote genade in Christus zal deelachtig maken, namelijk de eeuwige vreugd en zaligheid, die Hij ons boven in den hemel heeft bereid. Vergelijk hiermede Ps. 22:27, 30. Matth. 8:11; 22:2. Zie de aant. Ps. 36 op vers 9. Ps. 22:27 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; Matth. 22:2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; Ps. 36:9 (kt.) Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. |
21 Of: gezuiverden wijn, dat is, waar geen heffe in is, of die van de heffe gezuiverd is, als straks. Anders: die op de heffe ligt. |
22 Dat is, van vette, welgemergde beesten. |
7 En Hij zal op dezen berg 23verslinden 24het bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, 25en het deksel waarmede alle natiën bedekt zijn. | | 23 Dat is, tenietdoen. |
24 Hebr. het aangezicht des bewindsels of deksels, bewonden of gedekt over, enz., en zo in het volgende; en versta de blindheid en onwetendheid in Goddelijke en hemelse zaken, waarin alle heidenen staken vóór de verkondiging van het Heilig Evangelie. Zie 2 Kor. 3:16. 2 Kor. 3:16 Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen. |
25 Dat is, waarmede aller natiën of aller heidenen ogen des verstands bedekt en als verblind zijn aangaande Goddelijke zaken. Hetgeen dat straks tevoren gezegd is, wordt met andere woorden herhaald. |
8 bHij zal den dood 26verslinden 27tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van 28alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks 29van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. | | b 1 Kor. 15:54. 1 Kor. 15:54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning. |
26 Dat is, zijn macht benemen, zodat hij over Zijn uitverkorenen te heersen geen macht heeft, of hen van Zijn liefde niet scheiden kan. |
27 Alzo heeft de apostel deze woorden genomen 1 Kor. 15:54. Anders: in eeuwigheid, of: eeuwiglijk. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 4 op vers 1; 13 op vers 2. 1 Kor. 15:54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. Ps. 13:2 (kt.) Hoelang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoelang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen? |
28 Te weten van de aangezichten Zijns volks. Zie Openb. 7:17; 21:4. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Openb. 21:4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. |
29 Dat is, in alle landen. |
9 En men zal te dien dage zeggen: Zie, 30Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons 31zalig maken; Deze is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden 32in Zijn zaligheid. | | 30 Te weten Jezus Christus. |
31 Of: verlossen, behoeden. Dit woord en het laatste van dit vers komen beide van den Hebreeuwsen wortel of het oorspronkelijke woord waarvan het woord Jezus komt. |
32 Dat is, in de zaligheid die Hij ons teweegbrengt. Anders: in Zijn zaligmaking. |
10 Want 33de hand des HEEREN zal op dezen berg rusten; maar 34Moab zal 35onder Hem verdorst worden, gelijk het stro verdorst wordt 36tot mest. | | 33 Dat is, de macht. De zin is: God zal steeds Zijn kerk beschutten en beschermen. Want door den berg Sion wordt hier de kerke Gods verstaan. |
34 Dat is, alle vijanden en vervolgers van het volk Gods. |
35 Te weten onder den Heere, Die hem vertreden en verdelgen zal. |
36 Versta hierdoor het allergeringste stro, hetwelk nergens anders toe deugt dan om mest daarvan te maken. Anders: vertreden wordt op den mesthoop. Anders: te Madmena. Daar zijn twee steden van dien naam geweest, de ene in Juda, 1 Kron. 2:49, de andere in der Moabieten land, Jer. 48:2. Het schijnt dat er overvloedig veel koren gewassen is, Jes. 10:31. 1 Kron. 2:49 En de huisvrouw van Saäf, den vader van Madmánna, baarde Seva, den vader van Machbéna en den vader van Gíbea; en de dochter van Kaleb was Achsa. Jer. 48:2 Moabs roem van Hesbon is er niet meer; zij hebben kwaad tegen haar gedacht, zeggende: Komt en laat ons haar uitroeien, dat zij geen volk meer zij; ook gij, o Madmen, zult nedergehouwen worden, het zwaard zal achter u heen gaan. Jes. 10:31 Madména vliedt weg, de inwoners van Gebim vluchten met hopen. |
11 En 37Hij zal 38Zijn handen uitbreiden in het midden van hen, gelijk als een zwemmer die uitbreidt om te zwemmen, en cHij zal 39hun hoogmoed vernederen 40met de lagen hunner handen. | | 37 Te weten de Heere. |
38 Dat is, Hij zal met ganse macht Zijn vijanden aantasten en verdelgen, gelijk een zwemmer zijn beide handen uitstrekt om kloekelijk voort te zwemmen. |
c Jes. 16:6. Jes. 16:6 Wij hebben gehoord de hovaardij van Moab, hij is zeer hovaardig; zijn hoogmoed en zijn hovaardij en zijn verbolgenheid zijn alzo zijn grendels niet. |
39 Te weten der Moabieten. |
40 De zin is: Moab is hovaardig van hart en in zijn handen is bedrog, weshalve hij zich grote dingen inbeeldt; maar God zal ze beide te schande maken, zo de hovaardij zijns harten als de lagen zijner handen. Zodat met hier betekent zoveel als mitsgaders. Anders: met zijn loerende handen, alsof hij zeide: Met zijn handen, die daarop loeren om de vromen te verscheuren, gelijk de leeuw op een prooi loert. |
12 En Hij zal 41de hoge vesten 42uwer muren buigen, vernederen, ja, 43Hij zal ze 44ter aarde tot het stof toe doen reiken. | | 41 Dat is, de vastigheden uwer hoge muren. |
42 Te weten van Moab, dat is, van de vijanden van Gods kerk. |
43 Te weten de Heere. |
44 Dat is, Hij zal ze te gronde werpen tot in het stof. |