Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een profetie van de verwoesting van het Joodse land, vss. 1, 6, enz. Die den een zowel als den ander zou overkomen, 2. Reden waarom, 5. Het overblijfsel zal God roemen en prijzen, 13. Vermaning tot dankzegging daarvoor, 15. De profeet spreekt wederom van de verstoring van het Joodse volk vanwege deszelfs goddeloosheid, 16, enz. Ook wederom van Gods genade over hetzelve, 21. Heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus in Zijn kerk, 23. |
Ondergang en heil |
1 ZIE, de HEERE maakt 1het land 2ledig en Hij maakt het woest, en Hij keert 3deszelfs gestaltenis om en Hij verstrooit zijn inwoners. | | 1 Te weten het Joodse land en dergenen die het met de Joden houden. Dit zou geschieden eerst door de Assyriërs, daarna door de Chaldeeën. |
2 Of: Hij put het uit. |
3 Hebr. zijn aangezicht, dat is, gedaante, gelaat, gestaltenis. Dat is, Hij zal het land met al wat erin is ondersteboven werpen, zodat het hetzelfde land niet gelijken zal. |
2 En 4gelijk het volk, alzo zal de 5priester wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk de dienstmaagd, alzo haar vrouwe; agelijk de koper, alzo de verkoper; gelijk de lener, alzo de ontlener; gelijk de woekeraar, alzo die van welken hij woeker ontvangt. | | 4 De zin is, dat de ellenden waarvan hij spreekt, allen staten van mensen zullen overkomen, den een zowel als den ander. Zie Hos. 4:9. Hos. 4:9 Daarom, gelijk het volk, alzo zal de priester zijn; en Ik zal zijn wegen over hem bezoeken en zijn handelingen hem vergelden. |
5 Of: overste, of: regent. Het Hebreeuwse woord cohen betekent het ene zowel als het andere. Zie Gen. 41 op vers 45. Gen. 41:45 (kt.) En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paänéah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potiféra, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. |
a Ez. 7:12, 13. Ez. 7:12 De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land. Ez. 7:13 Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht aangaande de gehele menigte van het land niet zal terugkeren; en niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken. |
3 6Dat land zal 7ganselijk lediggemaakt worden en het zal 8ganselijk beroofd worden; want de HEERE heeft dit woord gesproken. | | 6 Te weten dat land waarvan vers 1 gesproken wordt. vers 1 ZIE, de HEERE maakt het land ledig en Hij maakt het woest, en Hij keert deszelfs gestaltenis om en Hij verstrooit zijn inwoners. |
7 Hebr. lediggemaakt wordende lediggemaakt worden. |
8 Hebr. beroofd wordende beroofd worden, dat is, het zal gans en al beroofd en uitgeplunderd worden. |
4 Het land treurt, het verwelkt; 9het aardrijk 10kweelt, 10het verwelkt; de hoogsten van het volk des lands 11kwelen. | | 9 Te weten dat deel des lands waarin Judea ligt. |
10 . 10 Te weten van hartzeer en droefenis. |
11 Of: zij worden zwak, mat, flauw. |
5 Want het land is bevlekt 12vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij veranderen 13de inzetting, zij vernietigen 14het eeuwig verbond. | | 12 Anders: onder zijn inwoners. De zin is: Het volk van dit land, te weten van het Joodse land, is zo boos en verdorven, dat het dat land hetwelk het betreedt, bevlekt en ontheiligt. |
13 Te weten Gods. |
14 Te weten dat verbond, hetwelk God met Abraham en zijn zaad heeft opgericht, en door de besnijdenis heeft bevestigd, Genesis 17, en hetwelk God daarna vernieuwd heeft, Exodus 24. Genesis 17 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. Exodus 24 DAARNA zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. |
6 Daarom verteert 15de vloek het land, en die daarin wonen, zullen verwoest worden; daarom zullen de inwoners des lands 16bverbrand worden en er zullen 17weinige mensen overblijven. | | 15 Die vloek dien de Israëlieten zich hebben onderworpen, als zij met God in het verbond getreden zijn, zich verbindende Zijn wetten en geboden te onderhouden, Exodus 19; 24. Deuteronomium 29. Anders: de eed des vloeks. Van deze manier van spreken zie Gen. 24:41. Exodus 19 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. Exodus 24 DAARNA zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. Gen. 24:41 Dan zult gij van mijn eed rein zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn; en indien zij haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van mijn eed. |
16 Dat is, zij zullen omkomen, hetzij door het vuur of anderszins; of door den brand en de hitte van den toorn Gods. |
b Jes. 9:18; 10:16. Jes. 9:18 Vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen zal het land verduisterd worden, en het volk zal zijn als een voedsel des vuurs; de een zal den ander niet verschonen. Jes. 10:16 Daarom zal de Heere Heere der heirscharen onder zijn vetten een magerheid zenden, en onder zijn heerlijkheid zal Hij een brand doen branden, als den brand des vuurs. |
17 Het grootste deel der mensen is gedood of het land uitgevoerd geworden in slavernij. Zie Jes. 1:9; 17:6. Jes. 1:9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden. Jes. 17:6 Doch een nalezing zal daarin overblijven, gelijk in de afschudding eens olijfbooms, twee of drie beziën in den top der opperste twijg, en vier of vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls. |
7 De most 18treurt, de wijnstok 19kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten.20 | | 18 Te weten omdat hij onnuttelijk van de vijanden zal gedronken en vergoten worden. |
19 Dat is, hij verdwijnt of verwelkt, te weten omdat hij van de vijanden zal vertreden en vernield worden. |
20 Al de woorden van dit vers en enige der navolgende verzen strekken daartoe, om aan te wijzen dat alles zeer jammerlijk in het land zou toegaan. |
8 21De cvreugde der trommels 22rust, 23het geluid der vrolijk huppelenden houdt op,
21de vreugde der harp
22rust. | | 21 . 21 Dat is, de vreugd die men placht te scheppen uit het geluid der trommels en der harpen. |
c Jer. 7:34; 16:9; 25:10. Ez. 26:13. Hos. 2:10. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. Jer. 25:10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. Ez. 26:13 Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden. Hos. 2:10 En Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid, haar feesten, haar nieuwe maanden en haar sabbatten, ja, al haar gezette hoogtijden. |
22 . 22 Dat is, houdt op. Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als sabbat houden. |
23 Of: het gerommel, het geruis. |
9 Zij zullen geen wijn drinken 24dmet gezang; de sterke drank zal bitter zijn dengenen die hem drinken. | | 24 Of: in het gezang, dat is, als zij lustig en vrolijk zijn met zingen en klingen in hun drinkgelagen. |
d Jes. 16:10. Jes. 16:10 Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen is van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen noch enig gejuich gemaakt; de druiventreder treedt geen wijn uit in de wijnbakken; Ik heb het vreugdegeschrei doen ophouden. |
10 25De woeste stad is verbroken, al de huizen staan gesloten, 26dat er niemand inkomen kan. | | 25 Die woest gemaakt zal worden door het geweld harer vijanden, die haar innemen zullen. En versta hier de stad van Jeruzalem, mitsgaders andere steden daaromheen liggende. Zie Jes. 30:14. Jes. 30:14 Ja, Hij zal haar verbreken, gelijk een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit een gracht. |
26 Hebr. van inkomen. Vgl. Jes. 23 op vers 1. Jes. 23:1 (kt.) DE last van Tyrus. Huilt, gij schepen van Tarsis, want zij is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat; uit het land Chittim is het aan hen openbaar geworden. |
11 Er is een klaaglijk geroep op de straten 27om des wijns wil; alle blijdschap 28is verduisterd, de vreugde des lands is heengevaren. | | 27 Omdat de wijn bedorven is, of omdat er geen meer te bekomen is. |
28 Of: heeft haar avond, dat is, zij neemt af, zij heeft haar einde, gelijk het klaarschijnende zonlicht des avonds en des nachts verduistert en vertrekt. |
12 Verwoesting is in de stad overgebleven, en met gekraak wordt de poort in stukken verbroken. | | |
13 Want in het binnenste van het land, in het midden 29dezer volken 30zal het alzo wezen, 31egelijk de afschudding des olijfbooms, gelijk de nalezingen, wanneer de wijnoogst geëindigd is. | | 29 Versta hier de stammen van het Joodse volk, alsook de Syriërs, Egyptenaars, Moabieten en andere natiën, tegen dewelke de profeet hierboven geprofeteerd heeft. |
30 Of: zal het alzo toegaan; dit zal des lands gelegenheid zijn. |
31 De zin is: Gelijk wanneer een olijfboom afgeplukt en de wijnoogst gedaan is, evenwel nog enige olijven aan de bomen, of druiven aan de wijnstokken overblijven; alzo, ofschoon het land zal verwoest en mijn volk zal doodgeslagen en verstrooid worden, zo zullen er nochtans enigen overblijven, dien God de Heere genade zal bewijzen. |
e Jes. 17:6. Jes. 17:6 Doch een nalezing zal daarin overblijven, gelijk in de afschudding eens olijfbooms, twee of drie beziën in den top der opperste twijg, en vier of vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls. |
14 32Die zullen hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege 33de heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen 34van de zee af. | | 32 Te weten die weinigen die overgebleven zullen zijn en van God genade zullen verkregen hebben. |
33 Of: majesteit, of: hoogheid. |
34 Dat is, zijnde in verre en vreemde landen, of waar zij anders wezen mogen. |
15 Daarom, eert den HEERE 35in de valleien, in de eilanden der zee den Naam des HEEREN, des Gods van Israël. | | 35 Dat is, aan alle plaatsen waar gelovige en godvruchtige personen zijn. Anders: in de vuren, dat is, gij die nog in groot lijden zijt. |
16 36Van het uiterste einde der aarde horen wij psalmen tot verheerlijking des 37Rechtvaardigen. 38Doch nu zeg ik: 39Ik word mager, ik word mager, wee mij! De trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk. | | 36 Hebr. Van den vleugel der aarde. |
37 Te weten Gods. Zie de voorgaande verzen. Anders: dat den gerechtige een heerlijkheid gegeven zij, te weten al dengenen die God uit genade rechtvaardig maakt, en versta dan door de heerlijkheid de heerlijkheid der kinderen Gods, Rom. 8:30. Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. |
38 Hier begint de profeet wederom te spreken van de verstoring van het Joodse land, alsof hij zeide: Maar als ik aanzie de ongeregeldheid der mensen, en wel wetende dat God dezelve niet altijd zal ongestraft laten, zo spreek ik al klagende, als volgt. |
39 Dat is, ik neem mij dit zo ter harte, dat ik verdwijn van treurigheid, aanziende de trouweloosheid van den grootsten hoop mijner landslieden, waarmede zij den toorn Gods over zich verwekken. Anders: Ik teer uit, ik teer uit. |
17 40fDe vrees en de kuil en 41de strik over u, o inwoner des lands! | | 40 Zie Ps. 11 op vers 6. In dit 17de vers staan drie Hebreeuwse woorden op één wijze luidende, te weten pachad, pachat, pach, welke aardigheid wij in onze spraak niet kunnen uitdrukken. Ps. 11:6 (kt.) Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. |
f Jer. 48:43. Jer. 48:43 De vrees en de kuil en de strik over u, gij inwoner van Moab, spreekt de HEERE. |
41 Anders: het net. |
18 En het zal geschieden, 42zo wie 43voor de stem der vrees vlieden zal, gdie zal in den kuil vallen; en die uit 44den kuil opklimt, die zal in den strik gevangen worden; want 45de sluizen in de hoogte zijn opengedaan en de fundamenten der aarde zullen beven. | | 42 Vgl. Job 20:24, enz. Job 20:24 Hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, de stalen boog zal hem doorschieten. |
43 Dat is, voor de stem der vijanden, die schrik en vrees zullen aanjagen. De mening is: Ofschoon iemand het ene ongeluk ontvlieden zal, zo zal hij toch in een ander vervallen. |
g Jer. 48:44. Vgl. Amos 5:19. Jer. 48:44 Die van de vrees ontvliedt, zal in den kuil vallen, en die uit den kuil opkomt, zal in den strik gevangen worden; want Ik zal over haar, over Moab, het jaar van hunlieder bezoeking brengen, spreekt de HEERE. Amos 5:19 Als wanneer iemand vlood voor het aangezicht eens leeuws, en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand aan den wand, en hem beet een slang. |
44 Hebr. uit het midden des kuils. |
45 Of: spuien, of: sassen. De profeet wil zeggen, dat God Zijn toorn over hen uitstorten en openbaren zou, boven uit den hemel en beneden op de aarde, als ten tijde van den zondvloed geschied is. Anders: vensters. Zie de aant. Gen. 7 op vers 11. Gen. 7:11 (kt.) In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelven dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken en de sluizen des hemels geopend. |
19 46De aarde zal ganselijk verbroken worden, de aarde zal ganselijk vaneengescheurd worden, de aarde zal ganselijk bewogen worden. | | 46 Hebr. brekende gebroken worden. De zin is: Het zal al bersten en breken, het onderste zal op den aardbodem boven gaan. Doch versta hier eigenlijk die landen waarin de Joden en hun geconfedereerden in die tijden woonden. |
20 47De aarde zal ganselijk waggelen hgelijk een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden igelijk 48een nachthut; en 49haar overtreding zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen en 50niet weder opstaan. | | 47 Versta hier doorgaans door de aarde of het aardrijk de inwoners des lands. |
h Jes. 19:14. Jes. 19:14 De HEERE heeft een zeer verkeerden geest ingeschonken in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen in al zijn doen, gelijk een dronkaard zich om en om wentelt in zijn uitspuwsel. |
i Job 27:18. Jes. 1:8. Job 27:18 Hij bouwt zijn huis als een mot, en als een hoeder de hut maakt. Jes. 1:8 En de dochter Sions is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. |
48 Die lichtelijk van den wind heen en weder geschud, of ook van de ene plaats op de andere kan gevoerd of gedragen worden. Zie Jer. 9:2. Alzo van de herders, Jes. 1:8, van krijgslieden, Jes. 10:29. Jer. 9:2 Och, dat ik in de woestijn een herberg der wandelaars had! Zo zou ik mijn volk verlaten en van hen trekken; want zij zijn allen overspelers, een trouweloze hoop. Jes. 1:8 En de dochter Sions is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. Jes. 10:29 Zij trekken door den doorgang, te Geba houden zij hun vernachting; Rama beeft, Gíbea Sauls vlucht. |
49 Dat is, de straf harer overtreding. |
50 Hebr. niet toedoen op te staan, te weten in zulken treffelijken welstand en heerlijkheid als zij tevoren geweest is. |
21 En het zal geschieden 51te dien dage, dat de HEERE 52bezoeking doen zal over de heirscharen 53des hogen in de hoogte, en over de koningen des aardbodems op den aardbodem. | | 51 Dat is, in den tijd van God den Heere daartoe bestemd. |
52 Te weten in Zijn toorn, dat is, straffen zal. |
53 Of: der hoogheid. Hij wil zeggen, der hoogverheven koningen dezer wereld. |
22 En zij 54zullen tezamen vergaderd worden gelijk de gevangenen in een put, en zij zullen besloten worden in een gevangenis, maar 55na vele dagen 56weder bezocht worden. | | 54 Hebr. zij zullen vergaderd worden met de vergadering als een gevangene, dat is, gelijk men de gevangenen in een put vergadert of bij elkander sluit. |
55 Hebr. na de veelheid der dagen. |
56 Te weten met genade, ten tijde van de toekomst van Christus. |
23 kEn 57de maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden, als de HEERE der heirscharen 58op den berg Sion regeren zal en te Jeruzalem, en 59voor Zijn oudsten 60zal heerlijkheid zijn. | | k Jes. 13:10. Ez. 32:7. Joël 2:31; 3:15. Jes. 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. Joël 2:31 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt. Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. |
57 Dat is, de glans en schone schijn der zon en der maan zullen niet met al zijn, ten aanzien van de heerlijkheid van ons Hoofd Jezus Christus in Zijn kerk, en als Hij komen zal in de heerlijkheid Zijns Vaders. |
58 Dat is hier te zeggen: in de christelijke kerk. |
59 Die Hij tot voorstanders Zijner kerk is stellende. |
60 Anders: zeer heerlijk, of: en daar zal heerlijkheid zijn in de tegenwoordigheid Zijner oudsten. |