Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 18 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 18

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Profetie tegen de Moren, vs. 1, enz. Belofte van de bescherming der kerk en straf harer vijanden, 4. Een profetie van de bekering der heidenen, 7.
 
Profetie over Morenland
1 WEE1 het land 2dat schaduwachtig is 3aan de frontieren, 4dat aan de zijde der rivieren van Morenland is;
1 De profeet roept wee over Morenland, om de Joden te waarschuwen dat zij op de hulp der Moren niet zouden vertrouwen, dewijl Morenland met Egypte en andere aangrenzende landen door Gods rechtvaardig oordeel zwaarlijk zou geplaagd en verwoest worden, gelijk geschied is, eerst door de Assyriërs, daarna door de Babyloniërs. Zie Jes. 20:3, 4, 5, 6; 43:3. Ez. 30:4, 5; 38:5. Nah. 3:9, 10. Zef. 2:12. Anders: O land, enz., verstaande dat dit ganse hoofdstuk slaat op de tijden van den Messias en de beroeping der Joden en heidenen tot Christus, onder de banier van het Heilig Evangelie, mitsgaders de verwerping en langdurige straf der hardnekkige Joden en hun eindelijke bekering. verwijsteksten
2 Dat is, hetwelk vol schaduwen is, of: dat schaduw maakt.
3 Hebr. aan de vleugelen; dat is, dat vol schaduwen is aan de frontieren, of grenzen, of einden, als Jes. 11:12; 24:16, en dat vanwege de veelheid der hoge bergen, aldaar gelegen, die vele schaduwen maakten. Enigen verstaan hier door de schaduwachtige vleugelen de grote menigte van de zeilen der schepen, die schaduw aanbrengen; dat is, wee het land waar al die schepen zijn. Anderen menen dat door de schaduwen der vleugelen hier beduid wordt, dat de Moren en Egyptenaars (als naburen en bondgenoten) andere volken onder hun bescherming gewoon waren te nemen. Vgl. Jes. 30:2, 3, enz. verwijsteksten
4 Dit is een beschrijving der ligging van Morenland, liggende aan beide zijden der rivieren Nijl, Astapus, Astaboras, enz., als de kaarten en landbeschrijvers aanwijzen. Vgl. Zef. 3:10. verwijsteksten
 
2 5Dat gezanten zendt over de zee, en 6in schepen van biezen op de wateren. Gaat heen, gij 7snelle boden, tot een volk 8dat getrokken is en geplukt, tot een volk dat vreselijk is 9van dat het was en voortaan; een volk 10van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven.
5 Anders: Hij zendt gezanten, enz., verstaande dit van God, Die door Zijn regering beschikt dat de Moren verschrikt worden door de tijdingen van de aankomst des vijands, uit vergelijking van Ez. 30:9. Anderen verstaan het van de Moren (of hun koning Tirhaka, 2 Kon. 19:9), die gezanten zonden om tezamen met de Egyptenaars den Assyriër (op der Joden begeerte) den krijg aan te zeggen, of (als sommigen) tot de Joden, om hun hulp te beloven, of (als anderen) tot verscheidene naastgelegen volken, om een groot krijgsheir te verzamelen tegen den inval der Assyriërs. verwijsteksten
6 Dusdanige schepen en schuiten gebruikt men in die landen, vanwege de lichtheid, en omdat zij zo haast niet breken noch bersten als de houten, wanneer zij ergens tegen de klippen aanstoten, waar de rivier Nijl vol van is. Hebr. in vaten.
7 Hebr. lichte boden. Zie Job 7 op vers 6. verwijsteksten
8 Dit kan zijn een beschrijving van de Assyriërs, die wijd van hun land waren afgetrokken en door de langdurige oorlogen kaal en berooid. (Vgl. Ez. 29:18.) Een vreselijk volk van aanbegin en doorgaans, Gen. 10:8, 9, enz., die een iegelijk regel en maat wilden stellen, andere volken vertraden, en in hun land vele rivieren hadden, die hetzelve (als gemeenlijk geschiedt) plachten af te spoelen. Sommigen duiden het op de ingezetenen van Morenland en andere volken daaraan gelegen, wijd en zijd verspreid, rank van lijf, dun van haar, wild en vreselijk, de een aan den ander ver heen gelegen, of: dat regelsgewijze zou vertreden worden, of: waarover God het richtsnoer Zijner straf zou trekken. Vgl. 2 Kon. 21:13. Jes. 34:11, enz. Anderen nemen het als een beschrijving van het Joodse volk, dat veel had geleden en van God regel op regel ontvangen, Jes. 28:10, en vanwege de grote wonderwerken Gods vreselijk was, hoewel vele vijanden (als geweldige rivieren, Jes. 8:7, enz.) hun land beroofden; van welks alles de verstandige lezer zal mogen oordelen. verwijsteksten
9 Dat is, van dien tijd af dat het een volk geweest is en doorgaans heen. Anders: van hun beginsel af tot hiertoe.
10 Hebr. een volk des regels regels, of der linie linie.
 
3 11Alle gij ingezetenen der wereld en gij inwoners der aarde, als 12men de banier zal oprichten op de bergen, 13zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen.
11 In dit vers wordt te kennen gegeven dat dit oordeel Gods zekerlijk en in het openbaar, als voor de ogen van al de wereld, zou vervuld worden, zodat de andere volken getuigen zouden zijn van de waarheid dezer profetie, en de Joden beschaamd worden in hun vertrouwen op de hulp der Moren, Egyptenaars, enz.
12 Anders: wanneer Ik (te weten God) de banier, enz., dat is, als Ik het vijandelijke krijgsheir over de Moren zal doen komen; of: als Ik door Mijn engel de Assyriërs zal verslaan; waarvan sommigen dit vers verstaan.
13 Of: ziet het. En alzo terstond: hoort het.
 
4 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: 14Ik zal stil zijn en zien in Mijn woning, als de glinsterende hitte op den regen, als een wolk des dauws in de hitte des oogstes;
14 Menselijkerwijze van God gesproken; gelijk koningen in hun paleizen zittende, niettemin op alles toezien en hun koninkrijk bezorgen, alzo belooft God dat Hij Zijn kerk, ondertussen dat Hij Zijn oordelen over deze heidense volken (waarvan vss. 5 en 6) uitvoert, zal verschonen, verkwikken en weldoen, gelijk een zonneschijn na den regen en een dauwige wolk in den oogst lieflijk zijn. Anderen verstaan dat hier begint de beschrijving van Gods oordeel, alsof God zeide: Ik zal wel toelaten dat de Moren woelen en zich tot tegenweer verzamelen, of (als anderen) dat de Assyriërs een tijdlang met hun geweld voortgaan, maar het zal hun tot hun eigen verderf strekken, gelijk onmatige hitte na groten regen het tedere gewas, en een dikke, natte, mistige wolk den oogst bederven. verwijsteksten
 
5 15Want 16vóór den oogst, als de botte volkomen is, en de onrijpe druif rijp wordt na den bloesem, zo zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden en de takken wegdoen en afkappen.
15 Of: Maar. Dit nu is een beschrijving van Gods oordeel, tot welks aanmerking de volken genodigd zijn, vers 3. verwijsteksten
16 Met deze gelijkenis en figuurlijke manieren van spreken wordt te kennen gegeven dat God alle tegenweer der Moren, of (als anderen) al het geweld der Assyriërs, eer zij het tot volkomenheid zullen brengen, zal te schande maken en hen schrikkelijk verderven.
 
6 17Zij zullen tezamen gelaten worden aan de roofvogels der bergen en de dieren der aarde, en de roofvogels zullen 18op hen overzomeren, en alle dieren der aarde zullen daarop overwinteren.
17 Te weten Moren, of Assyriërs.
18 Vgl. Ez. 31:12, 13. verwijsteksten
 
7 19Te dien tijde zal den HEERE der heirscharen een geschenk gebracht worden van 20het volk dat getrokken is en geplukt, en 21van het volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven; tot de plaats van den Naam des HEEREN der heirscharen, tot den berg Sion.
19 In dit vers doet God (als elders dikwijls) een troostelijke belofte van de genadige beroeping der Moren, of Assyriërs, en dergelijke andere vijandelijke heidense volken, tot de gemeenschap van den Heere Christus en van Zijn kerk. Vgl. Jes. 19:19, enz., en zie dergelijke profetieën van de Moren Ps. 68:32; 87:4. Jes. 45:14. Zef. 3:10, en een aanmerkelijk voorbeeld Hand. 8:27, enz. verwijsteksten
20 Waarvan vers 2. verwijsteksten
21 Dat is, van enigen van dit vreselijke volk. Aldus moet men ook het woordje van nemen en verstaan Matth. 23:34: en van hen zult gij doden, dat is, sommigen van hen zult gij doden. verwijsteksten

Einde Jesaja 18