Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De bruid wenst dat de Bruidegom in het vlees mocht verschijnen en bij haar wonen, vs. 1, enz. Een verwondering vanwege den opgang der kerk, 5. Wens der bruid om te mogen hebben verzekering van de liefde haars Bruidegoms tot haar, 6, enz. Daarna spreekt de bruid van haar jonge zuster, dat is, van de gemeente uit de heidenen, 8. Antwoord daarop, 9. Daarmede stelt zich de bruid gerust en tevreden, 10. De zorg die de Bruidegom Zelf over Zijn wijngaard draagt, 11, enz. Doch Hij wil ook van anderen verkondigd wezen, 13. De bruid wenst naar de haastige verschijning haars Bruidegoms, 14. |
|
1 OCH,1 dat Gij mij als een Broeder waart, 2zuigende de borsten mijner moeder! Dat ik U op de straat vond, ik zou U 3kussen, ook zouden zij mij niet 4verachten. | | 1 Hebr. Wie zal U mij geven als mijn Broeder! Zie de aantt. Deut. 5:29 en Ps. 14:7. Dit is een wens der bruid, of der godzaligen, wensende dien dag te mogen zien en beleven dat zij Christus, hun Bruidegom (geworden zijnde hun Broeder naar het vlees), zouden mogen aanschouwen, in het vlees geopenbaard zijnde. Hoezeer vele godzaligen in het Oude Testament hiernaar verlangd hebben, zie Matth. 13:17. Joh. 8:56. Hebr. 11:13. Deut. 5:29 (kt.) Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid! Ps. 14:7 (kt.) Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn. Matth. 13:17 Want voorwaar Ik zeg u, dat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen die gij ziet, en hebben ze niet gezien; en te horen de dingen die gij hoort, en hebben ze niet gehoord. Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. Hebr. 11:13 Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. |
2 Geestelijkerwijze moet men door de moeder verstaan de algemene kerk, het hemelse Jeruzalem, dat ons aller moeder is, Gal. 4:26. Christus heeft dezelfde borsten gezogen die wij gezogen hebben, als Hij de sacramenten des Ouden en des Nieuwen Testaments heeft genoten, de besnijdenis, het paaslam, den Doop en het Heilig Avondmaal, om alzo alle gerechtigheid te volbrengen, Matth. 3:15. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Matth. 3:15 Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af. |
3 Kussen is een bewijs van liefde, somtijds ook van eer en gehoorzaamheid. Zie Ps. 2:12. Hoogl. 1:2. Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. Hoogl. 1:2 Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. |
4 Die personen worden versmaad, die wat doen of geacht worden te doen, hetwelk niet eerlijk noch betamelijk is, Gen. 38:23. 2 Sam. 6:16. Jes. 37:22. Dewijl dan de bruid haar Bruidegom op de straat openlijk kussende, dat is, openbaarlijk Hem voor de mensen belijdende en bekennende haar Zaligmaker te zijn, niets onbetamelijks doen zou, zo zou zij deswege van geen godzalige personen met reden veracht of bespot worden. Of men kan deze woorden (ook zouden zij mij niet verachten) in dezen zin nemen, alsof de bruid zeide: Mijn vijanden, de ongelovige mensen, zouden alsdan mijn hoop, die ik heb van de verschijning van den Messias in het vlees, niet meer bespotten gelijk zij plegen te doen, als de beloften Gods wat lang uitblijven, als Ps. 42:11 te zien is en 2 Petr. 3:4. Gen. 38:23 Toen zeide Juda: Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik heb dezen bok gezonden, maar gij hebt haar niet gevonden. 2 Sam. 6:16 En het geschiedde als de ark des HEEREN in de stad Davids kwam, dat Michal, Sauls dochter, door het venster uitzag. Als zij nu den koning David zag springende en huppelende voor het aangezicht des HEEREN, verachtte zij hem in haar hart. Jes. 37:22 Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. Ps. 42:11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? 2 Petr. 3:4 En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van dien dag dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk van het begin der schepping. |
2 Ik zou 5U leiden, ik zou U brengen 6in mijner moeders huis, 7Gij zoudt mij leren; 8ik zou U van specerijwijn te drinken geven, en 9van het sap van mijn granaatappelen. | | 5 Te weten met eerbied en met vreugd; willende Christus, dat is, de kennis van Christus, verbreiden in de algemene kerk zo der Joden als der heidenen. |
6 Dat is, in de kerk of verzamelingen der gelovigen, die Gods huizen en tempelen zijn, 2 Kor. 6:16. Gal. 4:26. Hebr. 3:6. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. |
7 Dit spreekt de kerk tot Christus. Zie Deut. 18:15. Jes. 2:2, 3. Micha 4:1, 2. Joh. 1:18; 4:25; 15:15. Hebr. 1:1. Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:1 MAAR in het laatste der dagen zal het geschieden dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen; en de volken zullen tot hem toevloeien. Micha 4:2 En vele heidenen zullen heengaan en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. Joh. 4:25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de Messías komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen. Joh. 15:15 Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekendgemaakt. Hebr. 1:1 GOD
voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; |
8 Dat is, ik zou zulke goede vruchten tot Uw eer voortbrengen, die U zo aangenaam zouden zijn als wijn met specerijen vermengd, of hipocras, of het sap van granaatappelen, iemand wezen kan. |
9 Deze lieflijke drank is geheel tegengesteld aan den beker waarvan gesproken wordt Openb. 17:2, 4. Openb. 17:2 Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij. Openb. 17:4 En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en versierd met goud en kostelijk gesteente en parelen, en had in haar hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen en van onreinheid harer hoererij. |
3 a10Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. | | a Hoogl. 2:6. Hoogl. 2:6 Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. |
10 De bruid aanmerkende haar zwakheid, bidt den Bruidegom, dat Hij haar wil troosten en onderstutten, opdat zij rust moge vinden voor haar ziel, Hoogl. 2:6. Anders: Zijn linkerhand is, of ligt, onder mijn hoofd, dat is, Hij draagt middelerwijl zorg voor mij, tonende Zijn kracht in mijn zwakheid, Hij ondersteunt mij in mijn grootsten nood, gelijk een getrouw man zijn huisvrouw bijstaat in haar nood en benauwdheid. Hoogl. 2:6 Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. |
4 b11Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, 12dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. | | b Hoogl. 2:7; 3:5. Hoogl. 2:7 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. Hoogl. 3:5 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste. |
11 Dat is, ik beveel het u op een eed. De bruid nu gevoelende de genadige vertroostingen haars Bruidegoms, wenst dat zij dezelve steeds moge deelachtig zijn en blijven, verbiedende haar vrienden dezelve te ontrusten of te storen. Zie Hoogl. 2:7; 3:5. Te weten door ketterijen, scheuringen of ergernis. Enigen menen dat de Bruidegom in dit vers spreekt. Hoogl. 2:7 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. Hoogl. 3:5 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste. |
12 Anders: waarom of wat zoudt gijlieden die liefde opwekken of wakker maken eer het haar lust? Deze vraag betekent zoveel alsof er stond: Wekt deze liefde niet op, het zou ulieden en ons tezamen niet bevorderlijk zijn dat gij uw moeder, de kerk, hartenleed zoudt aandoen. Zie dergelijke manier van spreken Hoogl. 2:7; 3:5. Hoogl. 2:7 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. Hoogl. 3:5 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste. |
5 13Wie is zij die daar opklimt uit 14de woestijn, en 15lieflijk leunt op haar Liefste? 16Onder den appelboom 17heb ik U opgewekt, 18daar heeft U 19Uw moeder 20met smart voortgebracht, daar heeft zij U met smart voortgebracht, die U gebaard heeft. | | 13 Dit zijn de woorden des Bruidegoms, Zich verwonderende over den opgang van een nieuwe gemeente, in een plaats waar tevoren geen verzameling der gelovigen geweest was. Of, indien dit zijn de woorden van de oude kerk der gelovigen, gelijk sommigen menen, zo is het een verwondering der dochteren van Jeruzalem over den aanwas, het sterke, onwankelbare geloof en het geduld dezer gemeente, leunende, steunende, zich alleenlijk verlatende op de genadige bescherming haars Bruidegoms. Vgl. Hoogl. 3:6. Hoogl. 3:6 Wie is zij die daar opkomt uit de woestijn, als rookpilaren, berookt met mirre en wierook, en met allerlei poeder des kruideniers? |
14 Men kan hier door de woestijn verstaan de volken dezer wereld, uit dewelke het volk Gods is verkoren en geroepen, Joh. 15:19. Joh. 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. |
15 Anders: zich voegende of vergezellende tot haar Liefste. Het Hebreeuwse woord dat in den tekst staat, wordt nergens meer gevonden dan hier alleen. Hier wordt te kennen gegeven de zwakheid die de bruid bij zichzelve gevoelt, haar sterkte bestaande in Christus, haar Bruidegom, aan Denwelken zij met het geloof leunende, versterkt wordt in alle vrees, twijfelmoedigheid, verzoekingen en gevaren, als zijnde, door de vereniging met Hem, Zijn genaden en weldaden deelachtig gemaakt, want wie den Heere aanhangt, die is één geest met Hem, 1 Kor. 6:17, Die hem volmaakt, bevestigt, sterkt en fundeert, 1 Petr. 5:10. 1 Kor. 6:17 Maar die den Heere aanhangt, is één geest met Hem. 1 Petr. 5:10 De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. |
16 Versta hier bij den appelboom den boom der genade, wiens schaduw en vruchten de bruid aangenaam en vermakelijk zijn. |
17 Dit zijn de woorden der bruid tot haar Bruidegom, Denwelken zij als uit den slaap opwekt door haar ijverig gebed, als Ps. 44:24; 68:2; 78:65. Ps. 44:24 Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heere? Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. Ps. 68:2 God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden. Ps. 78:65 Toen ontwaakte de Heere als een slapende, als een held die juicht van den wijn. |
18 Te weten onder dien appelboom. |
19 Of aldus: daar is Uw moeder van U in arbeid geweest, daar is zij in arbeid geweest die U gebaard heeft; Uw moeder, dat is, de eerste kerk of verzameling der gelovigen, in dewelke Christus, bij manier van spreken, geboren is, door het prediken, belijden en het doen van Zijn Woord, ook door het lijden voor dezelve. |
20 Christus in de wereld voort te brengen door de predicatie van het Evangelie, wordt ons hier afgebeeld door de gelijkenis van een vrouw, zijnde in barenssmart, als Gal. 4:19. Openb. 12:2. Gelijk het kinderbaren geschiedt met vele pijnen en zwarigheid, alzo gaat het ook toe als men Christus in de harten en gemoederen der mensen is brengende, opdat zij in Hem geloven. Dit geschiedt niet dan met veel arbeid, zorg en zwarigheid. Zie 2 Kor. 4:8-11; 6:4, 5. Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. Openb. 12:2 En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren. 2 Kor. 4:8 Als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, 2 Kor. 6:5 In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten, |
6 21Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel 22op Uw arm; want 23de liefde is sterk 24als de dood, 25de ijver is hard als het graf; 26haar kolen zijn vurige kolen, 27vlammen des HEEREN. | | 21 Met deze woorden bidt de bruid Christus om verzekering en bevestiging Zijner liefde tot haar, dat zij als een zegel in en op Zijn hart mocht verzegeld zijn en blijven. Dit ziet op den borstlap des hogepriesters, in denwelken gegraveerd waren de namen van de twaalf stammen van Israël, in twaalf edelstenen, Ex. 28:21, 29. Te allen tijde zijn zegels gebruikt geweest tot bevestiging van zulks als men schrijft of belooft, opdat het niet verbroken worde. Zie Neh. 9:38. Jer. 22:24. Hagg. 2:24. Mal. 3:16. 2 Tim. 2:19. Ex. 28:21 En deze stenen zullen zijn met de twaalf namen der zonen van Israël, met hun namen; zij zullen als zegelen gegraveerd worden, elk met zijn naam; voor de twaalf stammen zullen zij zijn. Ex. 28:29 Alzo zal Aäron de namen der zonen van Israël dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk. Neh. 9:38 En in dit alles maken wij een vast verbond en schrijven het; en onze vorsten, onze Levieten en onze priesters zullen het verzegelen. Jer. 22:24 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, ofschoon Chónia, de zoon van Jójakim, den koning van Juda, een zegelring ware aan Mijn rechterhand, zo zal Ik u toch vandaar wegrukken. Hagg. 2:24 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal Ik u nemen, o Zerubbábel, gij zoon van Sealthiël, Mijn knecht, spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen als een zegelring; want u heb Ik verkoren, spreekt de HEERE der heirscharen. Mal. 3:16 Alsdan spreken die den HEERE vrezen, eenieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen die den HEERE vrezen, en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken. 2 Tim. 2:19 Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. |
22 De hogepriester droeg de namen der twaalf stammen niet alleen op zijn hart, maar ook op zijn schouders, ter gedachtenis van de kinderen Israëls. Zie Jes. 49:16. Enigen menen dat door het hart hier betekend wordt de inwendige liefde des Bruidegoms, en door den arm het uitwendig bewijs Zijner liefde, als Ps. 77:16; 86:11. Jes. 49:16 Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds vóór Mij. Ps. 77:16 Gij hebt Uw volk door Uw arm verlost, de kinderen van Jakob en van Jozef. Sela. Ps. 86:11 Leer mij, HEERE, Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams. |
23 Te weten de geestelijke liefde der bruid tot Christus en insgelijks de liefde van Christus tot Zijn kerk en uitverkorenen. |
24 De zin is: Gelijk de dood door zijn kracht ook den allersterksten mens overwint, Ps. 89:49, alzo is de onderlinge liefde tussen ons beiden zeer sterk, en zij kan in ons niet uitgeblust worden door enigen vijand of tegenspoed, zelfs ook niet door den dood. Ps. 89:49 Wat man leeft er die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. |
25 Of: jaloezie. Dit betekent een heftige brandende liefde. Deze liefde of ijver wordt gezegd hard te wezen als het graf, omdat zij alle zwarigheden verslindt en overwint, Gal. 5:24. Kol. 3:5, gelijk de dood en het graf alles verslinden. Gal. 5:24 Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden. Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; |
26 Hier wordt gesproken van de brandende kolen der liefde, die het hart ontsteken en niet kunnen uitgeblust worden. |
27 Dat is, grote krachtige vlammen. Of: vlammen die van den HEERE ontstoken worden. Versta de vlam of het vuur der liefde en des Geestes van Christus, hetwelk met recht groot mag genoemd worden vanwege de sterkte Zijner liefde en de krachtige werking Zijns Geestes in de harten der uitverkorenen. |
7 28Vele wateren zouden cdeze liefde niet kunnen uitblussen, ja, de rivieren zouden ze niet 29verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, 30men zou hem ten enenmale verachten. | | 28 Bij wateren en stromen worden dikwijls in de Heilige Schrift betekend tegenspoeden, vervolgingen, aanvechtingen, die de Heere Christus om onzentwil heeft uitgestaan, en met dewelke het geloof, de liefde en het geduld der kinderen Gods geoefend en beproefd worden, als Ps. 42:8; 69:2. Jes. 8:7, 8; 59:19. Dan. 9:26; 11:22. Matth. 7:27. Zie de aant. 2 Sam. 22 op vers 17. Vgl. Rom. 8:35-39. Ps. 42:8 De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan. Ps. 69:2 Verlos mij, o God, want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel. Jes. 8:7 Daarom, zie, zo zal de Heere over hen doen opkomen die sterke en geweldige wateren der rivier, den koning van Assyrië en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over al zijn stromen en gaan over al
zijn oevers, Jes. 8:8 En hij zal doortrekken in Juda, hij zal het overstromen en er doorgaan, hij zal tot aan den hals reiken; en de uitstrekkingen zijner vleugelen zullen vervullen de breedte Uws lands, o Immánuël. Jes. 59:19 Dan zullen zij den Naam des HEEREN vrezen van den nedergang, en Zijn heerlijkheid van den opgang der zon; als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des HEEREN de banier tegen hem oprichten. Dan. 9:26 En na die twee en zestig weken zal de Messías uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en
vastelijk besloten verwoestingen. Dan. 11:22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst des verbonds. Matth. 7:27 En de slagregen is nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en zijn val was groot. 2 Sam. 22:17 (kt.) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Rom. 8:35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? |
c Rom. 8:28, enz. Rom. 8:28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. |
29 Of: overstelpen, of: overzwemmen. |
30 Hebr. verachtende zouden zij hem verachten, dat is, hij zou ze daarvoor geenszins kunnen krijgen; of men zou zijn goed niet aannemen om hem zijn liefde daarvoor te geven. Of: men zou het ten enenmale versmaden. Gelijk de liefde die daar is tussen Christus en Zijn kerk, niet kan gescheiden worden, zijnde samengebonden door den band des Heiligen Geestes, alzo kan ook de liefde of enige andere geestelijke gave voor geen geld gekocht worden, maar het is een vrij geschenk van God, Die het geeft wien het Hem belieft, Hand. 8:18, 19, 20. Rom. 9:11-19. Hand. 8:18 En als Simon zag dat door de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan, Hand. 8:19 Zeggende: Geeft ook mij deze macht, opdat, zo wien ik de handen opleg, hij den Heiligen Geest ontvange. Hand. 8:20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt dat de gave Gods door geld verkregen wordt. Rom. 9:11 Want als de kinderen
nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, |
8 31Wij hebben een 32kleine zuster, 33die nog geen borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag 34als men van haar spreken zal? | | 31 De kerk des Ouden Testaments spreekt hier tot Christus van een nieuwe opgaande kerk, die uit de heidenen zou beroepen worden, die dikwijls beloofd was, als Ps. 2:8; 72:8. Jes. 11:10. Dewelke zij haar zuster noemt, ten aanzien van de enigheid des geloofs. De Joodse kerk wordt de oudste dochter genoemd, omdat zij het eerst beroepen is tot de gemeenschap des verbonds. Zie Rom. 9:4, 5. Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Ps. 72:8 En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. Jes. 11:10 Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn. Rom. 9:4 Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen; Rom. 9:5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. |
32 Aldus wordt de kerk uit de heidenen bestaande, genoemd, niet omdat zij klein is ten aanzien van het getal der gelovigen, maar omdat zij later tot de kennis Gods in Christus geroepen is, te weten in de volheid des tijds, Ef. 1:10; 2:6. Want anders heeft deze kleinste of jongste zuster, die zo lang onvruchtbaar geweest was, veel meer kinderen gebaard dan de oudste zuster. Ef. 1:10 Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide wat in den hemel is en wat op de aarde is; Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; |
33 Dat is, zij is nog niet manbaar, dat is, de tijd is nog niet gekomen dat de heidenen tot Christus zouden gebracht en aan Hem verhuwelijkt worden. |
34 Dat is, als haar bekering tot Christus zal gekomen zijn; wat zullen wij dan best doen tot haar hulp, aanwas en bevestiging in de waarheid en het geloof. Dit geeft te kennen en wijst aan het ambt en de liefde der ene particuliere kerk tot de andere, in het mededelen der gaven en in het bidden voor elkander. Zie Hand. 11:19, 22, 23. Anders: als men tegen haar spreken zal; gelijk Num. 21:5 de Hebreeuwse letter beth genomen wordt, waar aldus staat: Het volk sprak tegen God en tegen Mozes. Alzo Ps. 119:23: Vorsten spreken tegen mij. Zo haast als zich een volk tot den Heere bekeert, zo stellen zich de goddelozen daartegen met woorden en werken. Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. Hand. 11:22 En het gerucht van hen kwam tot de oren der gemeente die te Jeruzalem was; en zij zonden Bárnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochíë toe; Hand. 11:23 Dewelke daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven. Num. 21:5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zouden in deze woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt over dit zeer lichte brood. Ps. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. |
9 35Zo 36zij een 37muur is, 38wij zullen 39een paleis 40van zilver 41op haar bouwen; en zo 42zij een deur is, wij zullen haar 43rondom bezetten 44met cederen planken. | | 35 Enigen nemen deze woorden voor de woorden van Christus; anderen voor de woorden der zusterkerken, wensende haar welstand. |
36 Te weten de kerk uit de heidenen. |
37 Dat is, vast en sterk, in het geloof welgefundeerd op het fundament van de leer der twaalf stammen Israëls en der apostelen. Zie Openb. 21:14, 19. Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. Openb. 21:19 En de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, |
38 Hierbij kan men verstaan de zusterkerken of de Joodse kerken, want door de lidmaten derzelve heeft de Heere de heidenen beroepen tot de gemeenschap der heiligen, inzonderheid en met name door de apostelen, die allen geboren Joden waren, die als wijze bouwlieden het fundament van dit zilveren paleis gelegd hebben, 1 Kor. 3:10. 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. |
39 Of: kasteel, of: sterke toren, gelijk men pleegt in of aan sterke muren der steden te bouwen. |
40 Dit betekent de zuiverheid, schoonheid en duurzaamheid van dit paleis, versierd zijnde met de gave van Gods Woord en Geest, op dewelke zij gebouwd zou worden tot een woonstede Gods, Ef. 2:22. Ef. 2:22 Op Welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. |
41 Dat is, wij zullen haar meer en meer versterken en versieren, te weten door het Woord en de predicatie van het Heilig Evangelie. |
42 Dat is, staat haar hart open, om de predicatie van het Goddelijk Woord tot binnen in haar hart te laten komen en dat met vreugde te ontvangen. |
43 Of: versterken, besluiten, bevrijden. God de Heere belooft, Zach. 2:5, dat Hij een vurige Muur rondom Zijn kerk wil zijn. Zach. 2:5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom; en Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. |
44 Dat is, met sterke palissaden en andere vastigheden. Cederhout en de planken daarvan gemaakt, zijn schoon, sterk, duurzaam en goed van reuk. Van zulk hout was de tempel van Salomo gebouwd, 1 Kon. 6:15. Door deze cederen planken mag men hier verstaan het Woord der waarheid, waartegen de poorten der hel niets vermogen, Matth. 16:18. 2 Kor. 13:8. 1 Kon. 6:15 Ook bouwde hij de wanden van het huis vanbinnen met cederen planken: van den vloer van het huis tot aan het dak der wanden beschoot hij ze vanbinnen met hout; en overdekte den vloer van het huis met dennen planken. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 2 Kor. 13:8 Want wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid. |
10 45Ik ben een muur en 46mijn borsten zijn als torens. 47Toen was ik in 48Zijn ogen 49als een die vrede vindt. | | 45 Dat is, ik ben opgewassen en sterk geworden in het geloof en de liefde aan Jezus Christus. Met deze woorden geeft de kleine zuster, als profeterende, te kennen haar bereidwilligheid om aan te nemen en te wassen in de leer van het Heilig Evangelie. Anderen nemen dit voor de woorden der Joodse kerk, dankende den Heere Christus voor Zijn genade, dat zij een stad Gods geworden was, of tot de stad Gods was aangenomen. Of omdat haar geloof sterk was als een muur. |
46 De zin dezer woorden is: Mijn borsten zijn hoog opgewassen, of volwassen, als Ez. 16:7, 8. Dat is, de kerkendienst is in mij bevestigd, genoegzaam om voor Christus kinderen op te voeden, dezelve spijzende met de melk van Gods Woord, 1 Petr. 2:2. De gelijkenis van torens betekent ook de sterkte, macht en heerlijkheid van de bediening van het Heilig Evangelie, en deszelfs openbare predicatie uit predikstoelen of hoge plaatsen, om van allen gehoord te mogen worden. Want het Hebreeuwse woord migdal wordt ook genomen voor een houten predikstoel, Neh. 8:5. Ez. 16:7 Ik heb u tot tienduizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid en groot geworden en zijt gekomen tot grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden en uw haar is gewassen, doch gij waart naakt en bloot. Ez. 16:8 Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE, en gij werdt Mijne. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; Neh. 8:5 En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattíthja en Sema en Anája en Uría en Hilkía en Maäséja aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedája en Mísaël en Malchía en Hasum en Hasbaddána, Zacharía en Mesullam. |
47 Te weten toen ik dit antwoord kreeg van hetwelk vers 9. Dit spreekt de bruid tot haar speelgenoten. vers 9 Zo zij een muur is, wij zullen een paleis van zilver op haar bouwen; en zo zij een deur is, wij zullen haar rondom bezetten met cederen planken. |
48 Te weten in Jezus Christus’ ogen. Hiermede wil de bruid zeggen, dat het een onverdiende genade is, die zij van haar Bruidegom ontvangt, dat zij na langdurige zwarigheid en verdriet van Hem getroost wordt. Zie Jes. 54:7, 8, enz. Zie ook Ef. 2:12, 13, enz. Jes. 54:7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. Jes. 54:8 In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser. Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. |
49 Wij zijn altezamen vijanden Gods, Rom. 5:10, te weten, aangezien zijnde in onze verdorvenheid; maar wij gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede met God door onzen Heere Jezus Christus, Jes. 32:17. Rom. 5:1. Het is alsof de bruid hier zeide: De Bruidegom heeft Zich mijn geloof en vlijt laten welgevallen, en Hij is derhalve met mij weltevreden geweest. Anderen nemen die laatste woorden aldus: Met dit antwoord stelde ik mij gerust en was weltevreden. Rom. 5:10 Want indien wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. Jes. 32:17 En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn; en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
11 50Sálomo had een wijngaard 51te Baäl-Hamon; 52hij gaf dezen wijngaard aan 53de hoeders; eenieder bracht voor deszelfs vrucht 54duizend 55zilverlingen. | | 50 Men kan deze woorden nemen als van Christus gesproken te zijn, of van de bruid. Indien het de woorden van Christus zijn, zo is het een gelijkenis tussen Salomo met zijn wijngaard en tussen Christus met den Zijnen. Salomo kon zelf geen acht hebben op zijn wijngaarden (gelijk ook David niet had kunnen doen, 1 Kron. 27:27), maar hij stelde ambtlieden om op dezelve te passen, die hem een jaarlijksen penning daarvoor gaven, en zelven genoten zij enig profijt voor hun moeite; maar Christus, Die altijd bij Zijn kerk is, Matth. 28:20. Openb. 2:1, slaat Zelf Zijn wijngaard gade, en derhalve komen al de vruchten daarvan Hem alleen toe. Indien dit de woorden der bruid zijn, zo betekenen zij een grotere zorg en naarstigheid in haar nu, dan in vorige tijden, toen zij bekende dat zij den wijnstok dien zij had, dat is, die haar toevertrouwd was, niet genoegzaam gehoed of in acht genomen had, Hoogl. 1:6. Van de wijngaarden van Salomo zie Pred. 2:4. 1 Kron. 27:27 En over de wijngaarden was Simeï, de Ramathiet; maar over hetgeen dat van de wijnstokken kwam tot de schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. Openb. 2:1 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechter hand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: Hoogl. 1:6 Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster der wijngaarden. Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed. Pred. 2:4 Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. |
51 Anders: in een vruchtbare plaats. Hebr. een meester of heer der menigte, dat is, een plaats die vele vruchten draagt, verstaande hierbij óf de wereld, onder de veelheid van welker volken Christus de Zijnen heeft, Ps. 87:4; óf de kerk wordt aldus genoemd, ten aanzien van de menigvuldige vruchten die zij Gode geeft of behoorde te geven, zijnde gesteld in een vruchtbare plaats, over dewelke God Zijn zegen gestort had. Zie Jes. 5:1. Ps. 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. Jes. 5:1 NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. |
52 Dat is, hij verhuurde of verpachtte dezen wijngaard aan de pachters of wachters, opdat zij denzelven zouden bouwen, opdat hij vele vruchten zou voortbrengen. |
53 Door de hoeders of wachters moet men verstaan de profeten des Ouden, en de apostelen mitsgaders hun navolgers in het Nieuwe Testament. Zie Matth. 21:33. 1 Kor. 3:9. Matth. 21:33 Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak daarin, en bouwde een toren, en verhuurde dien den landlieden, en reisde buiten slands. 1 Kor. 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. |
54 Duizend zilverlingen, of: duizend zilveren sikkelen, hierbij betekenende de grote vruchtbaarheid van dezen wijngaard, die zoveel voor den eigenaar opbracht, behalve het profijt of de winst des pachters of des huurmans. Zie ook Jes. 7:23. Jes. 7:23 Ook zal het te dienzelven dage geschieden, dat iedere plaats alwaar duizend wijnstokken geweest zijn van duizend zilverlingen, die zal tot doornen en distelen zijn, |
55 Van den prijs of de waardij van den zilverling zie Gen. 20:16; 23:15. Gen. 20:16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. Gen. 23:15 Mijn heer, hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilver, wat is dat tussen mij en tussen u? Begraaf slechts uw dode. |
12 56Mijn wijngaard 57dien Ik heb, 58is voor Mijn aangezicht; 59de duizend zilverlingen zijn voor u, o Sálomo, 60maar tweehonderd zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht. | | 56 Dat is, Mijn gemeente, als Hoogl. 1:6. Jes. 5:1. Het zijn de woorden des Bruidegoms. Hoogl. 1:6 Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster der wijngaarden. Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed. Jes. 5:1 NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. |
57 Dat is, die aan Mijn zorg en opzicht bevolen en toevertrouwd is. |
58 Ik Zelf pas er steeds op, Ik Zelf draag zorg dat hij welgebouwd worde; niet doende gelijk Salomo, die het op de wachters liet aankomen. Ik neem Mij Zelf Mijn wijnberg en Mijn schapen aan, Ez. 34:11, 12, enz. Joh. 10:14. Openb. 2:1. Ez. 34:11 Want zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen en zal ze opzoeken. Ez. 34:12 Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal hen redden uit al de plaatsen waarheen zij verstrooid zijn ten dage der wolk en der donkerheid. Joh. 10:14 Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. Openb. 2:1 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechter hand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: |
59 Alsof Hij zeide: Gij Salomo, zult uw volle pacht hebben, te weten duizend zilverlingen, vers 11. vers 11 Sálomo had een wijngaard te Baäl-Hamon; hij gaf dezen wijngaard aan de hoeders; eenieder bracht voor deszelfs vrucht duizend zilverlingen. |
60 Dat is, de arbeiders en hoeders van den wijngaard zullen ook het hunne hebben, elk overeenkomstig zijn arbeid. Zie Matth. 20:1, 2, enz. 1 Kor. 3:8. Versta hierbij: maar Mij komen de vruchten Mijns wijnstoks geheel en al toe. Deze eer geven gaarne alle getrouwe kerkendienaars hun Heere Christus Jezus; wij mogen planten en natmaken, maar het is God alleen Die den wasdom geeft, 1 Kor. 3:6, 7; 15:10. Matth. 20:1 WANT het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huren in zijn wijngaard. Matth. 20:2 En als hij met de arbeiders eens geworden was voor een penning des daags, zond hij hen heen in zijn wijngaard. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. |
13 61O gij bewoonster 62der hoven, 63de metgezellen merken op uw stem; doe ze 64Mij horen. | | 61 Hier spreekt Christus Zijn bruid aan, die in de hoven woont, dat is, die zich onthoudt in die plaatsen waar kerken geplant zijn, in verscheidene landschappen en steden. |
62 Of: der gaarden, der lochtingen, der tuinen. |
63 Het schijnt dat men hier door de metgezellen moet verstaan de andere gelovige Christenen, die even dierbaar geloof verkregen hebben, 2 Petr. 1:1, en de leer der kerk horen en volgen. 2 Petr. 1:1 SIMEON
PETRUS, een dienstknecht en apostel van JEZUS CHRISTUS, aan degenen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: |
64 Te weten uw stem. |
14 d65Kom haastelijk, mijn Liefste, en wees Gij gelijk 66een ree, of gelijk een welp der herten, op de bergen der specerijen. | | d Openb. 22:17, 20. Openb. 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Openb. 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. |
65 Hebr. Vlied. In deze betekenis schijnt het hier niet genomen te worden, want de kerk bidt niet dat Christus van haar vliede of wijke, dat is de bede der Gadarenen, Matth. 8:34; maar vlied betekent hier: Kom zo haastelijk tot ons, als iemand die gejaagd zijnde, is vliedende. De bruid bidt en begeert dat zij moge zien het einde van het Rijk van Christus in deze wereld (waar Hij in Zijn lidmaten wordt vervolgd en gekweld) en tegelijk haar opneming in de hoge hemelen. Nu regeert Christus in het midden Zijner vijanden, Ps. 110:2, en dat zal alzo voortaan duren, totdat Hij al Zijn vijanden onder Zijn voeten zal gebracht hebben, en totdat Hij het Koninkrijk aan God Zijn Vader zal overgegeven hebben, 1 Kor. 15:24, 25. Naar dezen dag verlangt de bruid en wenst dat hij haast moge komen, en dat de Bruidegom haar wil bijstaan, terwijl zij hier beneden in den strijd is, Hoogl. 2:17, en dat Hij Zijn laatste toekomst wil bespoedigen tot haar verlossing. Of, als men immers het woord barach in zijn eigen betekenis zou willen behouden, namelijk voor vluchten of vlieden, zo moest dit de overzetting en de mening zijn: Vlied, mijn Liefste... naar de bergen der specerijen, dat is, naar de hemelen, die hier genoemd worden de bergen der specerijen, ten aanzien van de hoogte, de vreugde en vermakelijkheid, die eeuwiglijk zal zijn aan de rechterhand Gods. Hoogl. 4:6 wordt de hemel genoemd een mirreberg en een wierookbergje. Het is zoveel alsof de bruid hier aldus sprak: Alhoewel het mij zeer lief zou zijn, dat Gij lichamelijk bij mij waart en steeds bleeft, zo beken ik nochtans dat het mij beter is dat Gij in den hemel zijt, om mij vandaar den Trooster, den Heiligen Geest, te zenden en mij in Uws Vaders huis een plaats te bereiden, opdat Gij mij eindelijk tot U neemt in de eeuwige zaligheid, Joh. 14:2; 16:7. Matth. 8:34 En zie, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken. Ps. 110:2 De HEERE zal den scepter Uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden. 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Hoogl. 2:17 Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden; keer om, mijn Liefste, word Gij gelijk een ree of een welp der herten, op de bergen van Bether. Hoogl. 4:6 Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg en tot den wierookheuvel. Joh. 14:2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. |
66 Die haastelijk heenloopt, dat is, haast U om tot ons te komen. Zie Hoogl. 2:8, 9, 17. Gelijk dit Hooglied begonnen is met verlangen der bruid naar haar Bruidegom dat Hij haar kusse met de kussen Zijns monds, alzo eindigt het met verlangen naar de tweede komst van Christus, als Hij Zijn kerk zal opnemen in de eeuwige vreugde. De Geest en de bruid zeggen: Kom. En wie het hoort, zegge: Kom. Christus Zelf zegt: Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen, Openb. 22:17, 20, 21. Hoogl. 2:8 Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen. Hoogl. 2:9 Mijn Liefste is gelijk een ree of een welp der herten; zie, Hij staat achter onzen muur, kijkende uit de vensteren, blinkende uit de traliën. Hoogl. 2:17 Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden; keer om, mijn Liefste, word Gij gelijk een ree of een welp der herten, op de bergen van Bether. Openb. 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Openb. 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. Openb. 22:21 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen. |