Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 HOE schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij Prinsedochter! De omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars. |
2 Uw navel is als een ronde beker dien geen drank ontbreekt; uw buik is als een hoop tarwe, rondom bezet met leliën. |
3 Uw twee aborsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree. a Hoogl. 4:5. |
a Hoogl. 4:5 Uw twee borsten zijn gelijk twee welpen, tweelingen van een ree, die onder de leliën weiden. |
4 Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon, bij de poort Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damascus ziet. |
5 Uw hoofd op u is als Karmel, en de haarband uws hoofds als purper; de Koning is als gebonden op de galerijen. |
6 bHoe schoon zijt gij, en hoe lieflijk zijt gij, o liefde, in wellusten! b Ps. 45:12. Hoogl. 1:15; 4:1. |
b Ps. 45:12 Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder. Hoogl. 1:15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duivenogen. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duivenogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
7 Deze uw lengte is te vergelijken bij een palmboom, en uw borsten bij druiventrossen. |
8 Ik zeide: Ik zal op den palmboom klimmen, Ik zal zijn takken grijpen; zo zullen dan uw borsten zijn als druiventrossen aan den wijnstok, en de reuk van uw neus als appelen, |
9 En uw gehemelte als goede wijn, die recht tot Mijn beminde gaat, doende de lippen der slapenden spreken. |
Het verlangen der bruid |
10 cIk ben mijns Liefsten, en Zijn genegenheid is tot mij. c Hoogl. 2:16; 6:3. |
c Hoogl. 2:16 Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne, Die weidt onder de leliën; Hoogl. 6:3 Ik ben mijns Liefsten, en mijn Liefste is mijne, Die onder de leliën weidt. |
11 Kom, mijn Liefste, laat ons uitgaan in het veld, laat ons vernachten op de dorpen. |
12 Laat ons vroeg ons opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien of de wijnstok bloeit, de jonge druifjes zich opendoen, de granaatappelbomen uitbotten; daar zal ik U mijn uitnemende liefde geven. |
13 De dûdaïm geven reuk, en aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten, nieuwe en oude; o mijn Liefste, die heb ik voor U weggelegd. |