Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De speelgenoten vragen de bruid naar haar Liefste, vs. 1. Denwelken zij haar aanwijst, 2. De Bruidegom verhaalt de gestaltenis Zijner bruid, 4. Alsook dat Hij Zijn hof bezoekt, 11. De Bruidegom nodigt Zijn bruid tot Zich, 13. |
De trouw van den Bruidegom |
1 WAAR1 is uw Liefste heen gegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste 2het aangezicht gewend, 3opdat wij Hem met u zoeken? | | 1 Dit zijn de woorden der dochteren van Jeruzalem, waarvan gesproken is Hoogl. 5:16. Hoogl. 5:16 Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochteren van Jeruzalem. |
2 Te weten van u tot anderen, of tot een andere plaats. |
3 Of: en wij zullen Hem met u zoeken. De dochteren van Jeruzalem hebbende gehoord hoe de bruid haar Bruidegom geprezen had, zijn daardoor bewogen geworden om ernstiglijk tot tweemaal toe naar Hem te vragen (alzo haar groten ijver uitdrukkende), en zij beloven dat zij Hem met haar willen zoeken, opdat zij Zijn genade en zegeningen mede deelachtig mochten worden. Dusdanig is de kracht der predicatie van het Heilig Evangelie in de harten der uitverkorenen. Zie Hand. 2:37; 4:4; 11:20, 21. Hand. 2:37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Hand. 4:4 En velen van degenen die het Woord gehoord hadden, geloofden; en het getal der mannen werd omtrent vijfduizend. Hand. 11:20 En er waren enige Cyprische en Cyrenéïsche mannen uit hen, welke te Antiochíë gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus. Hand. 11:21 En de hand des Heeren was met hen, en een groot getal geloofde en bekeerde zich tot den Heere. |
2 4Mijn Liefste is afgegaan 5in Zijn hof, tot 6de specerijbeddekens, 7om te weiden 8in de hoven en 9om de leliën te verzamelen. | | 4 De bruid, die eerst haar Bruidegom gezocht maar niet gevonden had, weet nu waar Hij is, en zij onderwijst anderen daarvan; zodat wij hier zien vervuld hetgeen dat Christus belooft, Matth. 7:7: Zoekt, en gij zult vinden. Zie Deut. 4:29. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Deut. 4:29 Dan zult gij vandaar den HEERE uw God zoeken en vinden, als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel. |
5 De hof van Christus is Zijn gemeente, als Hoogl. 4:16; 5:1. Daar is Hij te zoeken en te vinden. Hoogl. 4:16 Ontwaak, Noordenwind, en kom, Gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten! Hoogl. 5:1 IK ben in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid. Ik heb Mijn mirre geplukt, met Mijn specerij; Ik heb Mijn honingraten met Mijn honing gegeten; Ik heb Mijn wijn mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, o liefsten. |
6 Het schijnt dat hiermede te kennen gegeven worden de hopen of gezelschappen der gelovigen, in welker harten, als in een goede aarde, het goede zoetriekende zaad des Goddelijken Woords gezaaid wordt, Matth. 13:8, 23. Dit is des Bruidegoms lusthof, waar Hij met Zijn genade en Geest altijd omtrent is, en Hij schept Zijn vermaak in de goede werken der gelovigen, gelijk iemand doet in lieflijke kruidbeddekens met allerlei kostelijke specerijen en bloemen bezet en bezaaid. Matth. 13:8 En een ander deel viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het een honderd-, het ander zestig-, en het ander dertig voud. Matth. 13:23 Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertig voud. |
7 Dat is, om gemeenschap met Zijn uitverkorenen te hebben, etende en genietende Zijn aangename vruchten. Zie Hoogl. 4:16. Alsook om de Zijnen te weiden, te voeden en hun deelachtig te maken de gaven des Heiligen Geestes. Hoogl. 4:16 Ontwaak, Noordenwind, en kom, Gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten! |
8 Dat is, in de particuliere kerken en verzamelingen der gelovigen, als Hoogl. 5:1. Hoogl. 5:1 IK ben in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid. Ik heb Mijn mirre geplukt, met Mijn specerij; Ik heb Mijn honingraten met Mijn honing gegeten; Ik heb Mijn wijn mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, o liefsten. |
9 Dat is, om tot Zich te vergaderen Zijn uitverkoren volk, hetwelk vergeleken wordt bij de leliën onder de doornen, Hoogl. 2:2. Hoogl. 2:2 Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren. |
3 10Ik ben mijns Liefsten, en mijn Liefste is mijne, 11Die onder de leliën weidt. | | 10 De bruid verheugt zich hier vanwege de liefde en den vrede, tussen haar Bruidegom en haar vernieuwd, onaangezien haar vorige zwakheden en wederwaardigheden. Deze zelfde woorden spreekt de bruid ook van haar Bruidegom Hoogl. 2:16; 7:10; doch een weinig in een anderen zin. Hoogl. 2:16 Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne, Die weidt onder de leliën; Hoogl. 7:10 Ik ben mijns Liefsten, en Zijn genegenheid is tot mij. |
11 Dat is, niet alleen op een gezonde weide, maar ook op een overvloedige lustige weide, tot verkwikking en tot eeuwigen troost Zijner schapen. |
4 a12Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk 13Tirza, lieflijk als 14Jeruzalem, 15schrikkelijk 16als slagorden met banieren. | | a Ps. 45:12. Hoogl. 1:15; 4:1. Ps. 45:12 Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder. Hoogl. 1:15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
12 De Bruidegom Zijn bruid gevonden hebbende, roemt dezelve vanwege de menigvuldige gaven, waarmede zij versierd is. Zie Hoogl. 4:1. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
13 Dit was een stad in het land Kanaän, niet wijd van Samaria gelegen, in dewelke hof gehouden heeft een van de koningen die Jozua heeft overwonnen, Joz. 12:24. Naderhand hebben de koningen van Israël daar hof gehouden, totdat Samaria gebouwd was van Omri. Zie 1 Kon. 14:17; 15:21, 33; 16:6, 8, 23. De Griekse overzetters vertalen het woord tirza en stellen in den tekst: goed vermaak, of: gunstige aanneming. Waaruit af te leiden is, dat het een schone aangename stad geweest is, in hoedanige plaatsen de koningen en prinsen plachten te wonen. Dusdanige fraaiheid of schoonheid wordt hier de bruid toegeschreven, zijnde schoon en aangenaam gemaakt door Christus haar Bruidegom, Ef. 1:6; 5:27. Joz. 12:24 De koning van Tirza, één. Al deze koningen zijn een en dertig. 1 Kon. 14:17 Toen maakte zich Jeróbeams vrouw op, en ging heen en kwam te Tirza; als zij nu op den dorpel van het huis kwam, zo stierf de jongeling. 1 Kon. 15:21 En het geschiedde als Báësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen; en hij bleef te Tirza. 1 Kon. 15:33 In het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Báësa, de zoon van Ahía, koning over gans Israël te Tirza en regeerde vier en twintig jaar; 1 Kon. 16:6 En Báësa ontsliep met zijn vaderen en werd begraven te Tirza; en zijn zoon Ela regeerde in zijn plaats. 1 Kon. 16:8 In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Báësa, koning over Israël te Tirza en regeerde
twee jaren. 1 Kon. 16:23 In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning over Israël en regeerde
twaalf jaar; te Tirza regeerde hij zes jaren. Ef. 1:6 Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
14 De stad van Jeruzalem is vermaard vanwege haar schoonheid en heerlijkheid. Zij is eertijds geweest de vermaardste stad van geheel de Oriënt, Plinius, boek 5, hfdst. 14. Zij was de stoel van den zuiveren godsdienst en de woonplaats der koningen van Juda, Psalm 122. Zij wordt genoemd de vreugd der ganse aarde, Ps. 48:3. Ps. 48:3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. |
15 Dat is, vol van majesteit en courage, vreselijk in de ogen harer vijanden, als vers 10. vers 10 Wie is zij die er uitziet als de dageraad, schoon gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als slagorden met banieren? |
16 Hebr. als gebanierden, te weten legers of slagorden. Dat is, als legers, staande onder hun banieren of vaandels in slagorde, vaardig om slag te leveren. Daarom is de kerk van Christus schrikkelijk voor de ogen harer vijanden, omdat zij omlegerd is met vele krachtige engelen, 2 Kon. 6:17; 19:35. Insgelijks omdat zij gewapend is met geestelijke wapenen. Zie Hand. 5:11. 2 Kor. 10:4. Ef. 6:13. Zie ook onder, vers 10. 2 Kon. 6:17 En Elísa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elísa. 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. Hand. 5:11 En er kwam grote vrees over de gehele gemeente, en over allen die dit hoorden. 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; Ef. 6:13 Daarom, neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. vers 10 Wie is zij die er uitziet als de dageraad, schoon gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als slagorden met banieren? |
5 17Wend uw ogen 18van Mij af, want 19zij doen Mij geweld aan; 20uw haar is als een kudde geiten die het gras 21van Gilead afscheren. | | 17 Manier van spreken, uitdrukkende de grootheid der liefde van Christus. Anders: Wend uw ogen naar Mij toe. Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zich tot iemand wenden, als 1 Kron. 12:23, somtijds zich van iemand afwenden, als Ez. 7:22. 1 Kron. 12:23 En dit zijn de getallen der hoofden dergenen die toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond des HEEREN: Ez. 7:22 Ook zal Ik Mijn aangezicht van hen omwenden, en zij zullen Mijn verborgen plaats ontheiligen; want inbrekers zullen daar inkomen en die ontheiligen. |
18 Of: tegenover Mij, als Num. 2:2. Num. 2:2 De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn banier, naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren. |
19 Anders: zij hebben Mij opgelicht of verheven. |
20 Zie de aantt. Hoogl. 4:1. Hoogl. 4:1 (kt.) ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
21 Hier staat alleen Gilead, maar Hoogl. 4:1 staat: de berg van Gilead. Zo op de ene als op de andere plaats wordt de gehele landstreek van Gilead verstaan. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
6 22Uw tanden zijn als een kudde schapen die uit de wasstede opkomen, die altezamen tweelingen voortbrengen, en onder dezelve is geen jongeloos. | | 22 Zie de aantt. Hoogl. 4 op vers 2. Hoogl. 4:2 (kt.) Uw tanden zijn als een kudde schapen die geschoren zijn, die uit de wasstede opkomen; die altezamen tweelingen voortbrengen, en geen onder hen is jongeloos. |
7 23Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. | | 23 Zie Hoogl. 4 op vers 3. Hoogl. 4:3 (kt.) Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is lieflijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |
8 24Er zijn 25zestig koninginnen en
25tachtig 26bijwijven, en 27maagden zonder getal. | | 24 Deze woorden mag men ook nemen als onder conditie gesproken zijnde, aldus: Laat er zestig koninginnen zijn, dat is, al waren er zestig koninginnen, enz., nochtans is één Mijn duive, enz. |
25 . 25 Dit spreekt de Bruidegom Christus onder den naam van Salomo, die Zijn voorbeeld geweest is. Enigen besluiten hieruit dat Salomo dit lied gedicht heeft in de eerste jaren van zijn koninkrijk, toen hij nog zovele vrouwen en bijwijven niet had als hij naderhand gehad heeft, 1 Kon. 11:3. Doch enigen menen dat hier een zeker getal voor een onzeker gesteld is, als Job 5:19. Micha 5:4 en elders meer. De geestelijke zin is, dat de ware kerk alleen de kerk van Christus te achten is, gelijk hier vers 9 breder gezegd wordt. 1 Kon. 11:3 En hij had zevenhonderd vrouwen, vorstinnen, en driehonderd bijwijven; en zijn vrouwen neigden zijn hart. Job 5:19 In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Micha 5:4 En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders en acht vorsten uit de mensen. vers 9 Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, de enige harer moeder, zij is de zuivere dergene die haar gebaard heeft; als de dochters haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven, en zullen ze prijzen. |
26 Van het woord bijwijven zie Gen. 22 op vers 24. Het schijnt dat door deze koninginnen en bijwijven verstaan worden die kerken die zich voor ware kerken uitgeven, maar geen inwendige geestelijke gemeenschap met den Bruidegom Christus hebben, hoewel zij door Gods genade daartoe kunnen gebracht worden. Gen. 22:24 (kt.) En zijn bijwijf, welker naam was Reüma, diezelve baarde ook Tebah, en Gaham, en Tahas en Máächa. |
27 Versta hier dienstmaagden of staatjonkvrouwen der koninginnen, als Esth. 2:9. Ps. 45:15. En bij deze dienstmaagden wordt verstaan het volk, dat van de groten afhangt en zich van dezelve laat leiden, hetwelk verre de grootste hoop in de wereld is. Esth. 2:9 En de jongedochter was schoon in zijn ogen en zij verkreeg gunst voor zijn aangezicht; daarom haastte hij met haar versierselen en met haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke jongedochters haar te geven uit het huis des konings. En hij verplaatste haar en haar jongedochters naar het beste van het huis der vrouwen. Ps. 45:15 In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jongedochters die achter haar zijn, haar metgezellinnen, zullen tot U gebracht worden. |
9 28Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, 29de enige harer moeder, zij is 30de zuivere 31dergene die haar gebaard heeft; als 32de dochters 33haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven, en 34zullen ze 35prijzen. | | 28 Of: Maar zij alleen is Mijn duive. Dit wordt gesteld tegen het grote getal der koninginnen, enz., vers 8. En hier wordt de bruid van Christus, die maar één is (gelijk er maar één lichaam, één Geest, één hoop, één Heere, één geloof is, Ef. 4:4, 5), gesteld en meer geacht dan het grote getal van anderen, die in haar eigen en anderer mensen opinie koninginnen en prinsessen zijn. Zie wat God tot Israël spreekt Ex. 19:5. 2 Sam. 7:23. vers 8 Er zijn zestig koninginnen en
tachtig bijwijven, en maagden zonder getal. Ef. 4:4 Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; Ef. 4:5 Eén Heere, één geloof, één doop, Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. 2 Sam. 7:23 En wie is gelijk Uw volk, gelijk Israël, een enig volk op aarde, hetwelk God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich een Naam te zetten en om voor ulieden deze grote en verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende. |
29 Al de particuliere kerken op de aarde die rechtzinnig zijn, maken tezamen niet meer dan één lichaam, Ef. 4:16. De enige kerk zijnde als de enige en wettige dochter van het hemelse Jeruzalem, hetwelk is de algemene kerk, welke is ons aller moeder, Gal. 4:26. Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. |
30 Of: gezuiverde, of: uitgelezene, of: de klare, en alzo vers 10 en 1 Kron. 7:40. Daar zijn wel vele bastaardkerken, maar daar is niet meer dan één zuivere, wettige, uitverkoren kerk. Van dewelke zie 1 Petr. 1:2. vers 10 Wie is zij die er uitziet als de dageraad, schoon gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als slagorden met banieren? 1 Kron. 7:40 Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden der vaderlijke huizen, uitgelezen kloeke helden, hoofden der vorsten. En zij werden in geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
31 Hebr. van haar baarster. |
32 Te weten de dochters of maagden van dewelke vers 8 gesproken is. vers 8 Er zijn zestig koninginnen en
tachtig bijwijven, en maagden zonder getal. |
33 Dat is, haar staat en gelegenheid terdege kennen. |
34 Of: zullen haar, te weten deze bruid. Zie Deut. 4:6; 26:19. Hand. 5:13. Deut. 4:6 Behoudt ze dan en doet ze; want dat zal uw wijsheid en uw verstand zijn voor de ogen der volken, die al deze inzettingen horen zullen en zeggen: Ditzelve grote volk alleen is een wijs en verstandig volk. Deut. 26:19 Opdat Hij u alzo boven al de volken die Hij gemaakt heeft, hoog zette, tot lof en tot een naam en tot heerlijkheid; en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE uw God, gelijk als Hij gesproken heeft. Hand. 5:13 En van de anderen durfde niemand zich bij hen voegen; maar het volk hield hen in grote achting. |
35 Dat is, zij zullen haar gelukzalig achten. De zin is: Ofschoon de kerken die in deze wereld zo door anderen als door zichzelven zo groot geacht worden, schijnen de ware kerk te zijn, nochtans zullen zij eindelijk overtuigd worden, immers (tenzij dat zij zich bekeren) ten jongsten dage, als zij de schapen zullen zien staan aan de rechterhand des oppersten Rechters, dat er maar één ware kerk is, en dat die welzalig zijn die tot dezelve behoren, Mal. 3:18. Mal. 3:18 Dan zult gijlieden wederom zien het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, tussen dien die God dient en dien die Hem niet dient. |
10 36Wie is zij die er 37uitziet 38als de dageraad, schoon gelijk 39de maan, 40zuiver 41als de zon, 42schrikkelijk als slagorden met banieren? | | 36 Dat is, wat voor een is dit? Dit wordt gevraagd door degenen die in het einde van het voorgaande vers vermeld zijn. Zij verwonderen zich over de schoonheid en heerlijkheid der kerke Gods, alsof zij zeiden: Is dat die kerk die wij versmaad hebben? Zie hoe heerlijk is zij nu! |
37 Of: uitkijkt, verschijnt. |
38 Gelijk de klare morgenstond na den duisteren nacht, alzo staat de bruid op en komt voort, na de duisternis van het kruis, onwetendheid en dwaling, te weten als de morgenster van de kennis van Christus in haar hart opgaat. Zie Jes. 60:2. 2 Petr. 1:19. Jes. 60:2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en
donkerheid
de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; |
39 De maan heeft in het Hebreeuws haar naam van witheid en van haar helder schijnsel. Hier betekent het schoon schijnen der maan den heerlijken staat der kerke Gods. Zie dergelijke manier van spreken Jes. 30:26; 60:20. Ez. 16:14; 32:7, 8. Joël 3:15. Jes. 30:26 En het licht der maan zal zijn als het licht der zon, en het licht der zon zal zevenvoudig zijn, als het licht van zeven dagen; ten dage als de HEERE de breuk Zijns volks zal verbinden, en de wond waarmede het geslagen is, genezen. Jes. 60:20 Uw Zon zal niet meer ondergaan, en uw Maan zal Haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig Licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen. Ez. 16:14 Daartoe ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn heerlijkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. Ez. 32:8 Alle lichtende lichten aan den hemel, die zal Ik om uwentwil zwart maken; en Ik zal een duisternis over uw land maken, spreekt de Heere HEERE. Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. |
40 Zuiver, of: klaar, of: rein. |
41 Christus is de Zon der gerechtigheid, Mal. 4:2. De vrouw, te weten Zijn bruid, is met de zon bekleed, Openb. 12:1. Want zij heeft Christus aangedaan door het geloof, Gal. 3:27, door Wiens gerechtigheid zij gezuiverd is van haar zonden, en alzo is zij heerlijk en schoon schijnende. Mal. 4:2 Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren. Openb. 12:1 EN er werd een groot teken gezien in den hemel, namelijk een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
42 Te weten voor haar vijanden, met dewelke zij te vechten heeft onder de banier haars Bruidegoms, aanhebbende niet vleselijke wapenen, maar machtige door God, om de sterkten neder te werpen, 2 Kor. 10:4. Zie ook Ex. 15:14, 15, 16. Deut. 2:25; 33:29. Ps. 48:5, 6. Zie ook boven, de aantt. op vers 4. 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; Ex. 15:14 De volken hebben het gehoord, zij zullen sidderen; weedom heeft de ingezetenen van Palestina bevangen. Ex. 15:15 Dan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen, beving zal de machtigen der Moabieten bevangen; al de ingezetenen van Kanaän zullen versmelten. Ex. 15:16 Verschrikking en vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen als een steen; totdat Uw volk, HEERE, henen doorkome, totdat dit volk henen doorkome, dat Gij verworven hebt. Deut. 2:25 Te dezen dage zal Ik beginnen uw schrik en uw vrees te geven over het aangezicht der volken onder den gansen hemel; die uw gerucht zullen horen, die zullen sidderen en bang zijn van uw aangezicht. Deut. 33:29 Welgelukzalig zijt gij, o Israël! Wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den HEERE, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden. Ps. 48:5 Want zie, de koningen waren vergaderd, zij waren tezamen doorgetogen. Ps. 48:6 Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg. vers 4 (kt.) Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Tirza, lieflijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren. |
11 43Ik ben tot den 44notenhof afgegaan, om de 45groene vruchten 46der vallei te zien; om te zien of de 47wijnstok bloeide, 47de granaatbomen 48uitbotten. | | 43 Dit zijn de woorden des Bruidegoms, aanwijzende hoe Hij den hof, Zijn kerk, bezoekt. |
44 Het Hebreeuwse woord egoz wordt alleen hier gevonden. De meeste vertalers nemen het voor noten, en menen dat men hier moet verstaan niet gewone noten, maar muskaatnoten, hoedanige lieflijke vruchten veel in den hof des Bruidegoms wassen. Zie Hoogl. 4:12, 13, 14. Anders: gezuiverden of besnoeiden hof. Hoogl. 4:12 Mijn zuster, o bruid, gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. Hoogl. 4:13 Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus, Hoogl. 4:14 Nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, met allerlei bomen van wierook, mirre en aloë, mitsgaders alle voornaamste specerijen. |
45 Anders: nieuwe of eerste vruchten, te weten die in het voorjaar rijp worden. De zin is, dat na den winter des tegenspoeds de lieflijke lente der genade in den hof der kerk verschijnt. |
46 Of: in de laagte, waar de kerk van Christus gewaterd en bevochtigd wordt met Gods Woord en Geest, om overvloedige vruchten te dragen. |
47 . 47 Versta hier door den wijnstok en de granaatbomen het volk van God geroepen, en in den hof der kerk geplant, dewelke bottende en bloeiende in ware en oprechte kennis en wetenschap, daarna vruchten voortbrengt der goede werken ter ere Gods en stichting des naasten. Zie Hoogl. 2:13, 14. Hoogl. 2:13 De vijgenboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Hoogl. 2:14 Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk. |
48 Of: bloesemden, of: knopten. |
12 49Eer Ik het wist, 50zette Mij Mijn ziel op de wagens 51van Mijn bvrijwillig volk. | | 49 Dit schijnen nog de woorden des Bruidegoms te zijn. Als Hij zegt: Eer Ik het wist, dat is te zeggen: inderhaast, onvermoed, onvoorziens, vanwege Mijn grote verlangen naar den hof. Alwaar Ik, ziende en bevindende zo schone vruchten, Mijn volk als met wagens voortgeholpen heb; hen ook beschermende tegen hun vijanden. Dit kan men ook door het woord wagens verstaan, overmits men eertijds wagens in den krijg gebruikte. Zie Joz. 11:4. 1 Sam. 13:5 en elders meer. Sommigen verstaan hier de heilige engelen. Joz. 11:4 Dezen nu togen uit en al hun heirlegers met hen, veel volk, als het zand dat aan den oever der zee is in veelheid, en zeer vele paarden en wagens. 1 Sam. 13:5 En de Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israël, dertigduizend wagens en zesduizend ruiters en volk in menigte als het zand dat aan den oever der zee is; en zij togen op en legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven. |
50 Dat is, Ik zet Mijzelven. Deze manier van spreken is zeer gemeen in de Heilige Schrift; zie daarvan voorbeelden Ps. 6:4. Pred. 7:28. Hoogl. 1:7. Jes. 1:14; 61:10 en elders meer. De zin is: Ik werd bewogen door Mijn vurige barmhartigheid, en niet door uw verdiensten. Anders: Mijn ziel, dat is, Mijn begeerte. Zie Ps. 27 op vers 12. Ps. 6:4 Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoelange? Pred. 7:28 Dewelke mijn ziel nog zoekt, maar ik heb haar niet gevonden: één man uit duizend heb ik gevonden, maar een vrouw onder die allen heb ik niet gevonden. Hoogl. 1:7 Zeg mij aan, Gij Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? Jes. 1:14 Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden die te dragen. Jes. 61:10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap. Ps. 27:12 (kt.) Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. |
51 Of: van Mijn edel of prinselijk volk. Het Hebreeuwse woord nadib, hetwelk hier gebruikt wordt, is te zeggen: vrijwillig, of goedwillig, of vrij, of edel, of prinselijk. Enigen hebben hier: op de wagens van Amminadib, makende van twee woorden een; ook vindt men nergens in de Heilige Schrift wie deze Amminadib zou wezen. Daarom is het beter dat men hier stelt: Mijn vrijwillig volk, te weten de Christgelovigen, die gezegd worden vrijwillig te zijn ten dage der macht of des heirs, Ps. 110:3; het gepredikte Woord met alle genegenheid ontvangende, Hand. 2:41; 17:11. Ps. 110:3 Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilige sieradiën; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn. Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. |
b Ps. 110:3. Ps. 110:3 Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilige sieradiën; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn. |
13 52Keer weder, keer weder, 53o Sulammith, keer weder, keer weder, dat 54wij u mogen 55aanzien. 56Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is als 57een rei 58van twee heiren. | | 52 Dit betekent den ernstigen wens van de bekering der verdwaalden, en het wordt daarom viermaal herhaald, omdat wij van nature traag van hart en van oren zijn, Luk. 24:25. Hebr. 5:11. Enigen duiden dit op het wederroepen en wederkeren der Joden tot Christus. Zie Rom. 11:25. Anderen menen dat dit zijn de woorden van de speelgenoten der bruid. Luk. 24:25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben; Hebr. 5:11 Van denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt. Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. |
53 Salomo heeft zijn naam van vrede, 1 Kron. 22:9. Jeruzalem wordt ook Salem genoemd, Ps. 76:3, dat is, vrede, Hebr. 7:2. Alzo wordt de kerk of het volk hetwelk geroepen wordt om weder te keren, Sulammith genoemd, hetwelk zoveel te zeggen is als vreedzame, of vredige, of in vrede levende, ten aanzien van den vrede dien zij heeft met God door Jezus Christus, Rom. 5:1. Het is dan zoveel alsof de Bruidegom hier zeide: Kom herwaarts, Mijn lieve bruid, die naar Mijn Naam Salomo, Vredevorst of Vreedzaam, genoemd wordt Sulammith, dat is, vreedzame, keer weder, kom tot Mij, Ik zal u tot genade aannemen, al hebt gij Mij vertoornd. 1 Kron. 22:9 Zie, de zoon die u geboren zal worden, die zal een man der rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden rondom heen; want zijn naam zal Sálomo zijn, en Ik zal vrede en stilte over Israël geven in zijn dagen. Ps. 76:3 En in Salem is Zijn hut, en Zijn woning in Sion. Hebr. 7:2 Aan welken ook Abraham van alles de tiende deelde; die vooreerst overgezet wordt: koning der gerechtigheid, en daarna ook was een koning van Salem, hetwelk is een koning des vredes; Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
54 Deze woorden schijnen gesproken te zijn door de vrienden van Sulammith, wensende te mogen zien dat de vorige gaven en genaden wederom op of in haar mochten gezien en gespeurd worden, want de engelen zelven wensen te mogen zien die dingen, die de kerk door het Evangelie zijn medegedeeld, 1 Petr. 1:12. Zie ook Ps. 27:4. Jes. 52:8. 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. Ps. 27:4 Eén ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de lieflijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. Jes. 52:8 Er is een stem uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen tezamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de HEERE Sion wederbrengen zal. |
55 Of: aanschouwen, te weten met vreugd en blijdschap. |
56 Enigen menen dat dit de woorden der bruid zijn. Anderen nemen ze voor de woorden des Bruidegoms. Anders: Wat ziet gijlieden toch aan Sulammith? of aan de Sulammitische. |
57 Of: als een gezelschap, dat is, een hoop dergenen die een rei maken, die tezamen vrolijk zijn. De Israëlieten, zelfs ook somtijds de godzaligen, plachten met reien zich te verblijden en God te danken voor verworven victories of om andere oorzaken, Ex. 15:20. Jer. 31:4, 13. Luk. 15:25. In deze plaats wordt door den rei te kennen gegeven de blijdschap der gelovigen, als zij tot Christus komen zullen. Ex. 15:20 En Mirjam, de profetes, Aärons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit haar na, met trommels en met reien. Jer. 31:4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei der spelenden. Jer. 31:13 Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden tezamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten en zal hen verblijden na hun droefenis. Luk. 15:25 En zijn oudste zoon was in het veld; en alzo hij kwam en het huis genaakte, hoorde hij het gezang en het gerei. |
58 Door deze twee heiren wordt te kennen gegeven de menigte dergenen die zich tot Christus bekeren zouden. Doch anderen verstaan door de twee legers de kerk van Christus, bestaande uit Joden en heidenen. Anderen houden hier in den tekst het Hebreeuwse woord Mahanaïm, dat twee heiren of twee legers betekent. Zie Gen. 32:1, 2. Gen. 32:1 JAKOB toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem. Gen. 32:2 En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods. En hij noemde den naam derzelver plaats Mahanáïm. |