Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Bruidegom prijst de bruid vanwege haar schoonheid, vs. 1, enz. Geeft te kennen dat Hij een tijdlang ván haar wezen zal, 6. Hij roept haar, dat zij tot Hem afkome, 8. Betuigende Zijn liefde tot haar, 9. En haar nog verder prijzende, 10. De bruid bidt haar Bruidegom dat Hij snellijk tot haar wil komen en door Zijn Heiligen Geest krachtiglijk in haar werken, opdat zij vruchten drage die Hem mogen aangenaam wezen, 15. |
De schoonheid der bruid |
1 ZIE, 1gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, 2gij zijt schoon; uw ogen zijn 3duivenogen a4tussen uw vlechten; buw haar 5is als een kudde geiten die het gras van den 6berg Gileads 7afscheren. | | 1 De bruid van Christus wordt schoon genoemd, niet alleen ten opzichte dat zij in Christus wordt aangemerkt, maar ook omdat zij naar het beeld van Christus veranderd wordt van klaarheid tot klaarheid, als van des Heeren Geest, 2 Kor. 3:18. Zie Hoogl. 1 op vers 15. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. Hoogl. 1:15 (kt.) Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. |
2 Zie Hoogl. 1:15. Hoogl. 1:15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. |
3 Zie de aant. Hoogl. 1:15. Hoogl. 1:15 (kt.) Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. |
a Hoogl. 4:3; 6:7. vers 3 Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is lieflijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. Hoogl. 6:7 Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |
4 Of: tussen uw tuiten; als vers 3. Anders: uw haarbindselen. vers 3 Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is lieflijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |
b Hoogl. 6:5. Hoogl. 6:5 Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten die het gras van Gilead afscheren. |
5 Dat is, het is schoon, glad en teder, als het haar der geiten, die op den berg van Gilead weiden of ergens in een goede vette landouw gaan en daarvan vet worden en teder zacht haar krijgen; dat is, gij zijt versierd met goede werken. |
6 Deze landstreek was zeer bekwaam om het vee te weiden, vanwege haar vettigheid, als blijkt uit Gen. 31:21. Num. 32:1. Jer. 22:6. Gen. 31:21 En hij vlood en al wat zijne was, en hij maakte zich op en voer over de rivier; en hij zette zijn aangezicht naar het gebergte van Gilead. Num. 32:1 DE kinderen van Ruben nu hadden veel vee en de kinderen van Gad hadden daarvan machtig veel; en zij bezagen het land Jáëzer en het land Gilead, en zie, deze plaats was een plaats voor vee. Jer. 22:6 Want zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een Gilead, een hoogte van Libanon; maar zo Ik u niet zette als een woestijn en onbewoonde steden! |
7 Het Hebreeuwse woord vindt men alleen hier en Hoogl. 6:5. Het betekent afscheren of kaal maken, dat is, afeten. Anders: die glinsteren van den berg Gileads. Hoogl. 6:5 Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten die het gras van Gilead afscheren. |
2 8Uw tanden zijn als een kudde schapen die 9geschoren zijn, 10die uit de wasstede opkomen; die altezamen tweelingen voortbrengen, en geen onder hen is 11jongeloos. | | 8 Te weten uw geestelijke tanden, met dewelke gij de spijze der ziel moet herkauwen, hebben al het sieraad dat men in de tanden zou mogen vereisen, en zijn dienvolgens bekwaam om de geestelijke spijze te kauwen en te herkauwen. |
9 Of: afgesneden zijn, of die elkander gelijkgemaakt zijn, zodat de een niet groter is dan de ander, anderszins zou het kwalijk staan en hinderlijk zijn in het kauwen der geestelijke spijze. |
10 Of: die opkomen van het wassen, en derhalve schoon en wit zijn. |
11 Dat is, onvruchtbaar. |
3 12Uw lippen zijn 13als een scharlaken snoer, en uw spraak cis lieflijk; de slaap uws hoofds is als 14een stuk van een granaatappel 15tussen uw vlechten. | | 12 De lippen zijn de instrumenten om de woorden voort te brengen; en hier betekenen zij de leraars des Woords en derzelver lieflijke leringen, hetwelk met de naastvolgende woorden (en uw spraak is lieflijk) breder wordt te kennen gegeven. |
13 Dat is, rood, hetwelk in de lippen geprezen wordt. Het betekent dat haar leer den lidmaten der gemeente aangenaam is. |
c Ps. 147:1. Kol. 4:6. Ps. 147:1 LOOFT den HEERE, want onzen God te psalmzingen is goed, dewijl Hij lieflijk is; de lof is betamelijk. Kol. 4:6 Uw woord zij allen tijd in aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten hoe gij een iegelijk moet antwoorden. |
14 Waarin men rode korrels of granen ziet. Onder den slaap moet men verstaan de rode blozende wangen, zijnde een deel van de schoonheid des aangezichts. Doch hier betekent het schaamte en eerbaarheid in de lidmaten der kerk, zich nauw wachtende van iets te doen of te spreken waarvan zij schaamrood worden. |
15 Als vers 1. vers 1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
4 d16Uw hals is als Davids toren, die gebouwd is 17tot ophanging van wapentuig, waar 18duizend rondassen aan hangen, altemaal zijnde schilden 19der helden. | | d Hoogl. 7:4. Hoogl. 7:4 Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon, bij de poort Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damascus ziet. |
16 Dat is, uw hals is rechtop, hoog en sterk, en met sieraad omhangen, gelijk die schone toren dien David gebouwd heeft. Zie Neh. 3:19, 25. Micha 4:8. Doch anderen verstaan dit van den burcht Davids, 2 Sam. 5:7, 9. Dit betekent de courage, kloekmoedigheid en zekere hoop der kerk van Christus, die met Christus haar Hoofd verenigd zijnde, haar nek niet meer buigt om den duivel te dienen of de zonde, Rom. 6:17, 18, of de mensen, 1 Kor. 7:23. Maar door de wapenen van haar krijg (die niet vleselijk zijn, maar machtig door God, om de sterkten neder te werpen, 2 Kor. 10:4), staat zij vast in den bozen dag, gewapend gelijk er geschreven staat Ef. 6:11, enz. Neh. 3:19 Aan zijn hand verbeterde Ezer, de zoon van Jésua, de overste van Mizpa, een andere maat: tegenover den opgang naar het wapenhuis, aan den hoek. Neh. 3:25 Palal, de zoon van Uzai, tegenover den hoek en den hogen toren die van des konings huis uitsteekt, die bij het voorhof der gevangenis is; na hem Pedája, de zoon van Paros. Micha 4:8 En gij Schaapstoren, gij Ofel der dochter Sions, tot u zal komen, ja, daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochter Jeruzalems. 2 Sam. 5:7 Maar David nam den burcht Sion in; dezelve is de stad Davids. 2 Sam. 5:9 Alzo woonde David in den burcht en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts. Rom. 6:17 Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; Rom. 6:18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. 1 Kor. 7:23 Gij zijt duur gekocht; wordt geen dienstknechten der mensen. 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; Ef. 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. |
17 Of: tot een wapenkamer, of: magazijn van allerlei wapentuig. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier gevonden. En het schijnt dat hier zulke wapenen worden te verstaan gegeven, die tot kwetsing of verzering des vijands dienen, gelijk door de rondassen en schilden zodanige wapenen, waarmede men zijn lichaam beschermt en de slagen afweert. |
18 Het getal van duizend staat hier en elders voor een groot getal. |
19 Van de helden Davids en hun kloeke daden zie 2 Sam. 23:8. 1 Kron. 11:10-47, welker schilden ter eeuwige memorie in Davids toren opgehangen zijnde, hier betekenen al diegenen die door het schild des geloofs vele grote en treffelijke dingen hebben uitgericht, van welke de apostel enige verhaalt Hebreeën 11. 2 Sam. 23:8 Dit zijn de namen der helden die David gehad heeft: Joscheb Baschébeth, de zoon van Tachkemóni, de voornaamste der hoofdlieden. Deze was Adíno, de Ezniet, die zich stelde tegen achthonderd, die van hem verslagen werden op eenmaal. 1 Kron. 11:10 Dezen nu waren de hoofden der helden die David had, die zich dapper bij hem gedragen hebben in zijn koninkrijk bij geheel Israël, om hem koning te maken, naar het woord des HEEREN over Israël. Hebreeën 11 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. |
5 eUw 20twee borsten 21zijn gelijk twee welpen, tweelingen van een ree, 22die onder de leliën weiden. | | e Hoogl. 7:3. Hoogl. 7:3 Uw twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree. |
20 Versta hier bij de twee borsten die leringen en vertroostingen die in het Oude en Nieuwe Testament te vinden zijn, waarmede de gelovigen gespijsd en gelaafd worden. Zie Jes. 66:11. 1 Petr. 2:2. Anderen verstaan door de twee borsten der bruid de bediening des Woords Gods en der heilige sacramenten, waarmede de schapen en lammeren van Christus als op een goede, vette weide gevoed worden. Jes. 66:11 Opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen met den glans harer heerlijkheid. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
21 Dat is, zij zijn beide schoon, vol, vast en elkander gelijkvormig. Alzo zijn in alle manier het Oude en Nieuwe Testament elkander gelijk, het ene met het andere in alles accorderende en overeenkomende. |
22 Te weten in vette en gezonde weiden, betekenende de goede, gezonde leer der kerk. Zie Hoogl. 5:13. Hoogl. 5:13 Zijn wangen zijn als een beddeken van specerij, als welriekende torentjes; Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. |
6 23Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg en tot den wierookheuvel. | | 23 De Bruidegom beantwoordt hier de zwarigheid die Zijn bruid mocht voorwerpen, zeggende: Heere Jezus Christus, ben ik zo schoon in Uw ogen, waarom wacht Gij zo lang met het houden van onze bruiloft? Hierop antwoordt de Bruidegom: Gij moet verwachten den tijd die hiertoe van eeuwigheid bestemd en besloten is, te weten den tijd van de oprichting aller dingen, Hand. 3:21, dat is, totdat der wereld avond of einde komt, dan zal Ik u tot Mij opnemen; middelerwijl zal Ik tot den mirreberg gaan, dat is, ten hemel opvaren, waarheen de gelovigen dagelijks hun gebeden (die als een welriekende mirre en wierook zijn, Hoogl. 5:13) opofferen en heenzenden; Ik aldaar zijnde en blijvende uw Voorspreker bij Mijn hemelsen Vader. Hand. 3:21 Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. Hoogl. 5:13 Zijn wangen zijn als een beddeken van specerij, als welriekende torentjes; Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. |
7 24Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen 25gebrek aan u. | | 24 Vers 1 en Hoogl. 1:15 wordt de bruid schoon genoemd; hier wordt zij geheel schoon genoemd, dewijl zij in Christus geheel schoon en volmaakt is, Ef. 5:25, 26, 27. Kol. 1:22; 2:10. Openb. 14:5. Hoogl. 1:15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Kol. 1:22 In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen; Kol. 2:10 En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht; Openb. 14:5 En in hun mond is geen bedrog gevonden, want zij zijn onberispelijk voor den troon Gods. |
25 Zie van dit woord Spr. 9 op vers 7. Spr. 9:7 (kt.) Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek. |
8 26Bij Mij van den Libanon af, 27o bruid, kom bij Mij van den 28Libanon af; zie van den 29top van 30Amána, van den top van 31Senir en van 32Hermon, van de woningen 33der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden.34 | | 26 Dit spreekt Christus tot Zijn bruid, die Hij straks gezegd heeft geheel schoon te zijn; de zin is: Kom tot Mij in den hemel, dien gij nu door het geloof aanschouwt, alsof gij het beloofde land Kanaän zaagt van boven de omliggende bergen die hier genoemd worden, zijnde nog onder de tirannen gezeten, die men hier moet verstaan door de leeuwen en luipaarden. Zie Ps. 57:4. Enigen verstaan hier door deze bergen aan verscheidene hoeken van het Joodse land liggende, niet alleen de beroeping der Joden, maar ook der heidenen in die vier hoeken der wereld verstrooid. Ps. 57:4 Hij zal van den hemel zenden en mij verlossen, te schande makende dengene die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden. |
27 Aldus wordt de kerk hier en in het volgende genoemd, ten aanzien van het geestelijk huwelijk met haar Bruidegom Christus, hetwelk in den dag der bruiloft in den hemel zal voltrokken worden. Zie Joh. 3:29. 2 Kor. 11:2. Ef. 5:25. Openb. 19:7; 21:2, 9. Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; Openb. 19:7 Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid; Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Openb. 21:9 En tot mij kwam een van de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. |
28 Libanon, of Libanus, is wel geweest een zeer lustige plaats, Deut. 3:25. Maar bij andere vruchtbare plaatsen vergeleken zijnde, was het een wildernis, Jes. 29:17, en als een wildbaan of jachtplaats, 2 Kon. 14:9, waarop hier gezien wordt. Doch op andere plaatsen der Heilige Schrift betekent Libanus treffelijke en lieflijke dingen, ten aanzien van de menigte der schone bomen die daarop wiesen, als Hoogl. 3:9; 5:15. Deut. 3:25 Laat mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte en den Libanon! Jes. 29:17 Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en
het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden? 2 Kon. 14:9 Maar Joas, de koning van Israël, zond tot Amázia, den koning van Juda, zeggende: De distel die op den Libanon is, zond tot den ceder die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter aan mijn zoon ter vrouw. Maar het gedierte des velds dat op den Libanon is, ging voorbij en vertrad den distel. Hoogl. 3:9 De koning Sálomo heeft zich een koets gemaakt van het hout van Libanon. Hoogl. 5:15 Zijn schenkelen zijn als marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de ceders. |
29 Of: spits. Hebr. het hoofd. |
30 Dit is een berg in Syrië, waar een vallei en rivier was, die denzelfden naam hadden, anders genoemd Abana, 2 Kon. 5:12. Strabo zegt, boek 14, dat deze berg is bezeten geweest van verscheidene tirannen. 2 Kon. 5:12 Zijn niet Abána en Farpar, de rivieren van Damascus, beter dan alle wateren van Israël; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich en toog weg met grimmigheid. |
31 Van de bergen Senir en Hermon zie Deut. 3:9. Senir is hier te nemen voor een deel van den berg Hermon. Deut. 3:9 (De Sidoniërs noemen Hermon Sirjon, maar de Amorieten noemen hem Senir.) |
32 Hermon is een vermaarde berg, van denwelken te lezen is Ps. 42:7; 89:13. Hij wordt anders Sion genoemd, met een schin, Deut. 4:48. Ps. 42:7 O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij; daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan en Hermonim, uit het klein gebergte. Ps. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. Deut. 4:48 Van Aroër af, dat aan den oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is Hermon; |
33 Of: der leeuwen. |
34 Hierbij verstaan enigen: verlost en bevrijd zijnde, zult gij zien het gevaar waarin gij geweest zijt. En aan de andere zijde zult gij zien den gelukzaligen staat waartoe gij gebracht zijt; of iets dergelijks. Zie 1 Kor. 6:9, 10, 11. 1 Kor. 6:9 Of weet gij niet dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? 1 Kor. 6:10 Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. |
9 Gij hebt 35Mij het hart 36genomen, 37Mijn zuster, o bruid; 38gij hebt Mij het hart genomen 39met één van uw ogen, met één 40keten 41van uw hals. | | 35 Of: Mijn hart hebt gij genomen. |
36 Of: beroofd, of: gewond, te weten door liefde. Zie Jes. 62:5. Het Hebreeuwse woord betekent: Gij hebt Mij gehart, of: onthart. De zin is: Gij hebt Mijn gunst en liefde verworven, niettegenstaande uw veelvoudige gebreken. Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. |
37 Aldus wordt de kerk genoemd, aangezien Christus ons aller Broeder is, hebbende ons vlees en bloed aangenomen en ons door het geloof tot Gods kinderen en Zijn broeders en mede-erfgenamen gemaakt. Zie Matth. 12:50. Joh. 1:13. Rom. 8:16, 17. Hebr. 2:11. Matth. 12:50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder. Joh. 1:13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Hebr. 2:11 Want én Hij Die heiligt, én zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen, |
38 En derhalve moogt gij wel gerust en verzekerd zijn, dat Ik u voor altoos niet verlaten zal. |
39 Dat is, door het ware geloof, waarmede gij Mij aanschouwt en omhelst als uw lieven Bruidegom, wint gij Mij het hart af. Zonder geloof kunnen wij God niet behagen, Hebr. 11:6. Hebr. 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. |
40 Dat is, met het sieraad uwer goede werken, uit een waar geloof spruitende. Zie Spr. 1:9. Deze keten hebben wij van onszelven niet, maar door de genade Gods, als te zien is Hoogl. 1:11. God kroont in ons Zijn eigen gaven. Spr. 1:9 Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals. Hoogl. 1:11 Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes. |
41 Te weten hangende. |
10 42Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! Hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan 43wijn, en de reuk 44uwer oliën dan alle 45specerijen! | | 42 Dat is, hoe vermakelijk en hoe aangenaam is het Mij, dat Ik uw liefde jegens Mij speur. Zie Hoogl. 1:2. Deze liefde is gelegen in het onderhouden der geboden van Christus, 1 Joh. 2:3, 4, 5. Hoogl. 1:2 Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. 1 Joh. 2:3 En hieraan kennen wij dat wij Hem gekend hebben, zo wij Zijn geboden bewaren. 1 Joh. 2:4 Die daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien is de waarheid niet; 1 Joh. 2:5 Maar zo wie Zijn Woord bewaart, in dien is waarlijk de liefde Gods volmaakt geworden; hieraan kennen wij dat wij in Hem zijn. |
43 Zie de aantt. Hoogl. 1 op vers 2 en vers 4. Hoogl. 1:2 (kt.) Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Hoogl. 1:4 (kt.) Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. |
44 Versta door de oliën of zalven de gaven des Heiligen Geestes, welke de kerk ontvangen heeft. Zie Filipp. 4:18. 1 Joh. 2:20, 27. Hoogl. 1:3 roemt de bruid den reuk der oliën of zalven. Zie de aantt. aldaar. Alzo roemt hier de Bruidegom de oliën der bruid. Zie Jes. 62:4, 5. Filipp. 4:18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als
een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. 1 Joh. 2:20 Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. 1 Joh. 2:27 En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. Hoogl. 1:3 Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw Naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. Jes. 62:4 Tot u zal niet meer gezegd worden: de verlatene; en tot uw land zal niet meer gezegd worden: het verwoeste; maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar; en uw land: het getrouwde; want de HEERE heeft een lust aan u, en uw land zal getrouwd worden. Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. |
45 Dat is, welriekende kruiden, als die waren waarvan de heilige zalf of olie gemaakt was, Ex. 30:23. Zie ook 2 Kron. 9:1, 9; 16:14. Esth. 2:12. Ex. 30:23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; 2 Kron. 9:1 EN
toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde, kwam zij, om Sálomo met raadselen te verzoeken, te Jeruzalem met een zeer zwaar heir, en kemels, dragende specerijen en goud in menigte en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Sálomo en sprak met hem al wat in haar hart was. 2 Kron. 9:9 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten goud en specerijen in grote menigte en kostelijk gesteente; en er was gelijk deze specerij, die de koningin van Scheba den koning Sálomo gaf, geen geweest. 2 Kron. 16:14 En zij begroeven hem in zijn graf, dat hij voor zich gegraven had in de stad Davids, en legden hem op het bed, hetwelk hij gevuld had met specerijen en dat van verscheidene soorten, naar apothekerskunst toebereid; en zij brandden over hem een gans grote branding. Esth. 2:12 Als nu de beurt van elke jongedochter naakte om tot den koning Ahasvéros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar de wet der vrouwen geschied was; want alzo werden vervuld de dagen harer versieringen: zes maanden met mirreolie en zes maanden met specerijen en met andere versierselen der vrouwen; |
11 46Uw lippen, o bruid, 47druppen van honingzeem; 48honing en melk is onder uw tong, en 49de reuk uwer klederen is als 50de reuk van Libanon. | | 46 Met dewelke gij God aanroept, Zijn Woord predikt, Zijn Naam looft en prijst en uw naaste sticht. |
47 Dat is, uw redenen zijn Mij zo lieflijk en aangenaam als den mensen het honingzeem. Zie deze gelijkenis ook Ps. 19:11; 119:103. Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. Ps. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond! |
48 Dit betekent hetzelfde dat straks gezegd is. Zie 1 Petr. 2:2. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
49 Dat is, uw goede werken. |
50 Op den berg Libanon wiesen vele welriekende bomen en kruiden, inzonderheid wierookbomen, waarvan de berg Libanon zijn naam heeft, want lebona betekent wierook. Hos. 14:6, 7, 8, belooft God Israël dat zijn reuk zou zijn als de Libanon, door den dauw Zijner genade. Zie 2 Kor. 2:14, 15. Hos. 14:6 Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie; en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. Hos. 14:7 Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms; en hij zal een reuk hebben als de Libanon. Hos. 14:8 Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon. 2 Kor. 2:14 En Gode zij dank, Die ons allen tijd doet triomferen in Christus, en den reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen. 2 Kor. 2:15 Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden, en in degenen die verloren gaan; |
12 Mijn zuster, o bruid, gij zijt een 51besloten hof, 52een besloten wel, 53een verzegelde fontein. | | 51 Of: gegrendelde, toegesloten, in slot gedane hof. Hiermede wordt de onbevlekte geestelijke reinheid en kuisheid der kerk beduid, die den vreemden vrijers of verleiders geen toegang geeft. Doch anderen verstaan dit van de bescherming Gods, Die Zijn kerk bewaart voor de wilde dieren, dat is, voor de wrede tirannen. Jesaja 5 vergelijkt God Zijn kerk bij een besloten wijnstok; en Zach. 2:5 belooft Hij rondom Jeruzalem te zullen zijn een vurige Muur. Jesaja 5 NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. Zach. 2:5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom; en Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. |
52 Uit dewelke het klare water van het Heilig Evangelie is spruitende, waarmede de bedroefde harten en gemoederen verkwikt en gelaafd worden, Ps. 23:2, volgens de belofte die God Zijn kerk doet, Jes. 58:11. En daarom wordt deze wel of springader gezegd besloten te zijn, omdat dit water der genade alleen den lidmaten der kerk toekomt. Niemand komt daartoe dan door Christus. Ps. 23:2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Jes. 58:11 En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. |
53 Versta hierdoor de verzekering of bevestiging der genade die Christus Zijn gemeente bewijst. Zie 2 Kor. 1:22. Ef. 1:13. Ja, Zijn gemeente alleen, want wat men verzegelt, dat maakt men anderen niet deelachtig. Zie Jes. 8:16. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Jes. 8:16 Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder Mijn leerlingen. |
13 54Uw scheuten zijn 55een paradijs van granaatappelen, met 56edele vruchten, 57cyprus met nardus, | | 54 Of: Uw planten, of ranken, of loten, dat is, de gelovigen en lidmaten der kerk zijn overvloediglijk met goede werken versierd en vervuld, gelijk een granaatappel vol korrels is. Zij zijn als vruchtbare bomen geplant bij een vers water, Ps. 1:3; 92:13. Ps. 1:3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. Ps. 92:13 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon. |
55 Of: lusthof, schone boomgaard. Het betekent eigenlijk een plaats met bomen beplant, als blijkt uit Pred. 2:5. Het wordt ook somtijds genomen voor een bos of woud, Neh. 2:8. Pred. 2:5 Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht. Neh. 2:8 Ook een brief aan Asaf, den bewaarder van den lusthof denwelken de koning heeft, dat hij mij hout geve om te zolderen de poorten van het paleis dat aan het huis is, en tot den stadsmuur en tot het huis waar ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand mijns Gods over mij. |
56 Of: uitnemende, treffelijke vruchten. Versta hierdoor de goede werken der gelovigen, die Gode aangenaam zijn, gelijk granaatappelen en andere lieflijke vruchten den mensen zijn. |
57 Zie Hoogl. 1:14. Hebr. cyprussen met nardussen, of: veel cyprus met veel nardus. Daarom wordt het woord nardus hier gesteld in het meervoud, en vers 14 in het enkelvoud, omdat er verscheidene soorten van nardus zijn; of versta hier de bladeren van cyprus en nardus, die ook wél rieken. Hoogl. 1:14 Mijn Liefste is mij een tros van cyprus in de wijngaarden van Engédi. vers 14 Nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, met allerlei bomen van wierook, mirre en aloë, mitsgaders alle voornaamste specerijen. |
14 Nardus en saffraan, 58kalmoes en kaneel, met allerlei 59bomen van wierook, mirre en 60aloë, mitsgaders 61alle voornaamste specerijen.62 | | 58 Anders: zoet riet. Kalmoes en kaneel werden gebruikt in de heilige olie, Ex. 30:23, gelijk de mirre in de olie der zalving, Ex. 30:23-34. Ex. 30:23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; Ex. 30:23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; |
59 Dat is, van zulke bomen die wierook geven. |
60 Of: sandelboom. Zie Num. 24:6. Ps. 45:9. Spr. 7:17. Num. 24:6 Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; de HEERE heeft ze geplant als de sandelbomen, als de cederbomen aan het water. Ps. 45:9 Al Uw klederen zijn mirre en aloë en kassie; uit de elpenbenen paleizen, vanwaar zij U verblijden. Spr. 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; |
61 Hebr. alle hoofdspecerijen, dat is, allerlei voornaamste specerijen. Zie Ex. 30 op vers 23. Ex. 30:23 (kt.) Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; |
62 Versta hierbij uit vers 13: zijn uw scheuten of ranken. En door deze lieflijke, welriekende kruiden of specerijen worden te kennen gegeven de velerlei gaven des Heiligen Geestes, waarmede de godzaligen begenadigd zijn. Zie 1 Kor. 12:5, 6, enz. Gal. 5:22, 23. 1 Petr. 4:10. vers 13 Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus, 1 Kor. 12:5 En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; 1 Kor. 12:6 En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God Die alles in allen werkt. Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Gal. 5:23 Tegen de zodanigen is de wet niet. 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |
15 63O Fontein der hoven, Put 64der levende wateren, 65die uit Libanon vloeien! | | 63 Met deze woorden roemt de bruid haar Bruidegom, Die haar begiftigt met overvloed van wateren, dat is, met vele treffelijke geestelijke gaven, waarmede al de hoven, dat is, al de gemeenten bewaterd en bevochtigd worden om overvloedige vruchten te dragen. Zie Jes. 58:11. Jes. 58:11 En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. |
64 Dat is, der gedurige wateren, altijd lopende, nimmermeer verdrogende, noch vervuilende, maar de mensen met hun lieflijkheid verkwikkende. Zie Gen. 26 op vers 19. Dusdanig water geeft Christus den Zijnen. Zie Jes. 12:3. Joh. 4:10, 14; 7:38, 39. Gen. 26:19 (kt.) De knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar een put van levend water. Jes. 12:3 En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils, Joh. 4:10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. Joh. 4:14 Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Joh. 7:38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Joh. 7:39 (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) |
65 Het schijnt dat hier gezien wordt op de rivier der Jordaan, die haar oorsprong neemt aan den voet van Libanon, en zij liep geheel door het beloofde land, hetzelve bevochtigende. Daar staat Openb. 22:1, dat er uit den troon Gods en des Lams (hetwelk Christus is) een zuivere stroom des levenden waters voortkwam. Openb. 22:1 EN hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods en des Lams. |
16 66Ontwaak, Noordenwind, en kom, Gij Zuidenwind, 67doorwaai 68mijn hof, 69dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en 70ate zijn 71edele vruchten! | | 66 Of: Rijs op, sta op. Dit is ook een zegen dien God over Zijn hof, dat is, over Zijn kerk zendt, te weten dat de winden daarop waaien, om dien te verkwikken en de lucht te zuiveren, en alzo denzelven vruchtbaarder te maken. Versta hier door den wind den Heiligen Geest, als Joh. 3:8. Hand. 2:2. En hoewel de Zuiden- en Noordenwind van verscheidene kwaliteiten en werkingen zijn, de ene zijnde koud, de andere warm, de ene vochtig, de andere droog, zo zijn zij nochtans beide dezen hof of der kerke Gods bevorderlijk, die somtijds scherpe bestraffingen, somtijds ook kalmte en zoete vertroosting vandoen heeft. Joh. 3:8 De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk die uit den Geest geboren is. Hand. 2:2 En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen gedreven wind, en vervulde het gehele huis waar zij zaten. |
67 Het is God Die de winden voortbrengt uit Zijn schatkameren, Ps. 135:7. Ps. 135:7 Hij doet dampen opklimmen van het einde der aarde, Hij maakt de bliksemen met den regen, Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort. |
68 Merk dat de kerk dezen hof noemt haar hof, ook Zijn, te weten Christus’ hof, in verscheiden opzicht. Christus is de Eigenaar en Erfgenaam van dezen hof, maar de opzieners der kerk zijn Gods akkerlieden en medewerkers in dezen hof, dat is, gemeente, waaraan iegelijk lidmaat de geestelijke gemeenschap mede heeft, 1 Kor. 3:9. 1 Kor. 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. |
69 Dat is, opdat de reuk verspreid worde. |
70 Dat is, dat Hij de vruchten genote, die wij Hem, door de werking en kracht Zijns Geestes, voortbrengen, waardoor wij schuldig zijn Hem te eren, Rom. 6:22. Rom. 6:22 Maar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. |
71 Zie vers 13. vers 13 Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus, |