Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De bruid vertelt hoe naarstiglijk zij haar Bruidegom gezocht heeft, doch tevergeefs, vss. 1, 2, 3. Eindelijk vindt zij Hem en houdt Hem vast, 4. Hij wil niet dat men Zijn bruid zal opwekken, 5. Het sieraad der bruid, nadat zij gekomen was uit de verdrukking, 6. Het bed of de koets des Bruidegoms, onder de figuur van Salomo’s bed en koets, 7. De gelovigen worden genodigd, onder verbloemde woorden van Salomo’s bruiloft met zijn bruid, tot het Rijk der heerlijkheid, 11. |
De bruid zoekt en vindt |
1 IK zocht 1des nachts op mijn leger Hem 2Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar 3ik vond Hem niet; ik zeide: | | 1 Hebr. in de nachten. Hierdoor worden te kennen gegeven de grote aanvechtingen en bekoringen der kerk, als Jes. 21:12; 26:9. Amos 5:18. En tegelijk wordt hier aangewezen dat de kerk ten tijde van aanvechting en vervolging, als het schijnt dat zij verlaten is, Christus zoekt door het gebed. Zie Deut. 4:29. Jer. 50:4. Hos. 3:5; 5:15. Zef. 2:3. Matth. 7:7. Jes. 21:12 De wachter zeide: De morgenstond is gekomen en het is nog nacht; wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt. Jes. 26:9 Met mijn ziel heb ik U begeerd in den nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken; want wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid. Amos 5:18 Wee dien die des HEEREN dag begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? Hij zal duisternis wezen, en geen licht. Deut. 4:29 Dan zult gij vandaar den HEERE uw God zoeken en vinden, als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel. Jer. 50:4 In dezelve dagen en terzelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen Israëls komen, zij en de kinderen van Juda tezamen; wandelende en wenende zullen zij heengaan, en den HEERE hun God zoeken. Hos. 3:5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. Hos. 5:15 Ik zal heengaan en keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken. Zef. 2:3 Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. |
2 Te weten mijn Bruidegom Jezus Christus, Zijn genade en goedertierenheid; Die van ons gevonden wordt, als wij Zijn genade in ons hart gevoelen tot onze vertroosting. |
3 Dit strijdt niet tegen de belofte van Christus, Matth. 7:7; want die stelt geen preciesen tijd van vinden, maar die staat alleen in Gods hand; Hij alleen weet den bekwamen tijd der hulp, Hebr. 4:16. Vers 4 staat, dat de bruid na een weinig tijds haar Liefste gevonden heeft. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Hebr. 4:16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd. |
2 Ik zal nu opstaan en 4in de stad omgaan, in de 5wijken en in de straten; ik zal Hem zoeken Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. | | 4 Dat is, in de gemeente Gods, Ps. 87:3, of in het geestelijke Jeruzalem. Zie Hebr. 12:22. Ps. 87:3 Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods. Sela. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
5 Of: markten, brede plaatsen. Zie Luk. 14:21, 22, 23. Luk. 14:21 En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier in. Luk. 14:22 En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats. Luk. 14:23 En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en dwing hen in te komen, opdat mijn huis vol worde; |
3 6De wachters die in de stad omgingen, vonden mij; ik zeide: 7Hebt gij Dien gezien, Dien mijn ziel liefheeft? | | 6 Versta hier onder den naam van wachters zodanige leraars als die waren, van dewelke Jesaja zegt, Jes. 56:10: Zij zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen. Of men kan hier door de wachters verstaan de groten en wijzen dezer wereld, dewelke, ofschoon men hun vraagt waar Christus is te vinden, zulks niet weten te zeggen. Zie Matth. 2:3, 4. Vgl. Hoogl. 5:7. Jes. 56:10 Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. Matth. 2:3 De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem met hem; Matth. 2:4 En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en schriftgeleerden des volks, vraagde van hen waar de Christus zou geboren worden. Hoogl. 5:7 De wachters die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij. |
7 De zin is: Weet gij mij mijn Vriend of Bruidegom niet te wijzen? |
4 Toen ik 8een weinigje van hen weggegaan was, 9vond ik Hem Dien mijn ziel liefheeft; 10ik hield Hem vast en liet Hem niet gaan, 11totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene 12die mij gebaard heeft. | | 8 Te weten een weinig tijds of plaats. Hebr. Een weinig dat ik van hen was voorbijgegaan, totdat ik vond, enz. |
9 Hier is vervuld de belofte van onzen Heere Jezus Christus, Matth. 7:7: Zoekt, en gij zult vinden, enz. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. |
10 Te weten met de hand des geloofs. Zie Spr. 4:13. Ef. 3:17. Kol. 1:23. Zie ook Gen. 32:26. Spr. 4:13 Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar haar, want zij is uw leven. Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; Kol. 1:23 Indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de creatuur die onder den hemel is; van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben; Gen. 32:26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. |
11 De kerk geeft hier te kennen dat zij, de genade van Christus weder gevoelende, in Zijn gemeenschap volstandiglijk wil blijven. |
12 Of: die mij ontvangen heeft. |
5 13Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste. | | 13 Dit gehele vers is verklaard Hoogl. 2:7. Hoogl. 2:7 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. |
6 a14Wie is zij die daar opkomt uit 15de woestijn, 16als rookpilaren, berookt met 17mirre en wierook, en met allerlei 18poeder 19des kruideniers? | | a Hoogl. 8:5. Hoogl. 8:5 Wie is zij die daar opklimt uit de woestijn, en lieflijk leunt op haar Liefste? Onder den appelboom heb ik U opgewekt, daar heeft U Uw moeder met smart voortgebracht, daar heeft zij U met smart voortgebracht, die U gebaard heeft. |
14 Dit is een verwondering der zwakgelovigen, sprekende van de kerk als van het volk van Israël, dat uit de woestijn opging naar het beloofde land, zich verwonderende over de vrijmoedigheid en heerlijkheid der kerk, nadat zij ontworsteld was uit de verdrukking en zware aanvechting, waarvan Hooglied 2 gesproken is, alsook in het begin van dit hoofdstuk. Hooglied 2 IK ben een Roos van Saron, een Lelie der dalen. |
15 Bij de woestijn wordt hier verstaan de verwoesting van de uiterlijke gedaante der kerk, zo door tirannie als door ketterij, scheuring en zware ergernissen; gelijk het woord woestijn ook genomen wordt Jes. 32:15. Openb. 12:6. Jes. 32:15 Totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte; dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden, en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden. Openb. 12:6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. |
16 Als een sterke rook, die recht opgaat als een pilaar, of palmboom, welke betekenis het Hebreeuwse woord ook heeft. Dit betekent de vrijmoedigheid der kerk in het oefenen van den waren godsdienst, zonder dien na te laten uit vrees der boze mensen of andere inzichten, Hebr. 12:1. Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; |
17 Door mirre en wierook moet men verstaan de verdiensten van Jezus Christus, die God den Vader een welriekende reuk zijn, Ef. 5:2. Openb. 8:3, 4, 5. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Openb. 8:3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. Openb. 8:4 En de rook des reukwerks met de gebeden der heiligen ging op van de hand des Engels voor God. Openb. 8:5 En de Engel nam het wierookvat, en vulde dat met het vuur des altaars, en wierp het op de aarde; en er geschiedden stemmen en donderslagen en bliksemen en aardbeving. |
18 Men kan bij dit poeder verstaan de vruchten der wedergeboorte; alsook, en inzonderheid, de gebeden en dankzeggingen der gelovigen, Mal. 1:11. Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. |
19 Of: der drogisten. Anders: des apothekers, der parfumbereiders. |
7 20Zie, 21het bed 22dat Sálomo heeft, daar zijn zestig helden rondom, 23van de helden Israëls, | | 20 Dit schijnen woorden van de bruid te zijn. |
21 Anders: Zijn bed is als het bed van Salomo. |
22 Hierdoor wordt afgebeeld dat de kerke Gods van Christus bewaard wordt, maar nog veel beter en treffelijker dan de koning Salomo van al zijn trawanten is bewaard geworden. Want de engelen Gods, die dienstbare geesten zijn, worden van Christus uitgezonden om haar te beschutten en te beschermen. Zie Hebr. 1:14. De gelovige kinderen Gods aldus bewaard en bewaakt zijnde, vrezen niet voor den schrik des nachts, noch voor den pijl die des daags vliegt, Ps. 91:5. Hierbij kan men ook verstaan de herders en leraars die de kerke Gods moeten bewaken en bewaren. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? Ps. 91:5 Gij zult niet vrezen voor den schrik des nachts, voor den pijl die des daags vliegt, |
23 Wat al kloeke dappere helden er in Israël geweest zijn, is te zien 1 Kron. 11:10-47; 12:1-38. 1 Kron. 11:10 Dezen nu waren de hoofden der helden die David had, die zich dapper bij hem gedragen hebben in zijn koninkrijk bij geheel Israël, om hem koning te maken, naar het woord des HEEREN over Israël. 1 Kron. 12:1 DEZEN nu zijn het die tot David kwamen naar Ziklag, toen hij nog besloten was voor het aangezicht van Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden die tot dien krijg hielpen, |
8 24Die altemaal zwaarden houden, 25geleerd ten oorlog, elk 26hebbende zijn zwaard aan zijn heup, 27vanwege den schrik des nachts. | | 24 Alzo zijn ook de heilige engelen gewapend met Gods rechtvaardige wraak als met zwaarden, om de goeden te beschermen en om de kwaden te straffen, 1 Kron. 21:16. Alle getrouwe herders der kerk zijn gewapend met het Woord Gods en de christelijke discipline, hebbende bereide wraak tegen alle ongehoorzaamheid, Ps. 149:7. 2 Kor. 10:6. Hoewel ook anderszins alle Christenen gewapend zijn met het zwaard des Geestes, Ef. 6:17. 1 Kron. 21:16 Als David zijn ogen ophief, zo zag hij den engel des HEEREN staande tussen de aarde en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David en de oudsten, bedekt met zakken, op hun aangezichten. Ps. 149:7 Om wraak te doen over de heidenen, en bestraffingen over de volken; 2 Kor. 10:6 En gereed hebben hetgeen dient om te wreken alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal vervuld zijn. Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; |
25 Te weten van God, Die de handen Zijns volks leert strijden, 2 Sam. 22:35; en Zijn engelen en leraars kracht geeft om de kerk te bewaken en te bewaren. Anders: ervaren, geschikt, geoefend. 2 Sam. 22:35 Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. |
26 Te weten gereed en vaardig staande om te vechten, als Ex. 32:27. Ex. 32:27 En hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Eenieder doe zijn zwaard op zijn heup; gaat door en keert weder van poort tot poort in het leger, en een iegelijk dode zijn broeder en elk zijn vriend en elk zijn naaste. |
27 Des nachts is men meer gevaar onderworpen dan des daags, hetzij van dieverij, moorderij, verraderij of dergelijk ongemak, hetwelk meest bij nacht geschiedt, zodat men alsdan moet goede wacht houden, Matth. 24:43, 44. Alzo moet elke christelijke ridder gewapend staan, gelijk de apostel ons leert Ef. 6:12, 13, 14. Inzonderheid ten tijde van vervolging. Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Matth. 24:44 Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Ef. 6:13 Daarom, neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. Ef. 6:14 Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, |
9 De koning Sálomo heeft zich been 28koets gemaakt van 29het hout van Libanon. | | b Hoogl. 6:12. Hoogl. 6:12 Eer Ik het wist, zette Mij Mijn ziel op de wagens van Mijn vrijwillig volk. |
28 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een bruidskoets of bedstede. Doch het betekent ook een koetswagen. Het schijnt dat hier gesproken wordt van dien triomfwagen waarvan Ps. 45:5 geschreven staat, waar bij den wagen verstaan wordt het woord der waarheid of de predicatie van het Heilig Evangelie. Anderen verstaan door het Hebreeuwse woord een sierlijk gebouw. Ps. 45:5 En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren. |
29 Dat is, van cederhout, hetwelk op den berg Libanon overvloediglijk placht te wassen. Zie de aant. Richt. 9 op vers 15. Dit hout verrot niet. Zodat de leer van het Heilig Evangelie bekwamelijk bij hetzelve mag vergeleken worden. Want het is een eeuwig Evangelie, Openb. 14:6. Zie Hoogl. 1:17. Richt. 9:15 (kt.) En het doornbos zeide tot de bomen: Indien gij mij in der waarheid tot een koning over u zalft, zo komt, vertrouwt u onder mijn schaduw; maar indien niet, zo ga vuur uit het doornbos en vertere de ceders van den Libanon. Openb. 14:6 En ik zag een anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwig Evangelie, om te verkondigen dengenen die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht en taal en volk, Hoogl. 1:17 De balken onzer huizen zijn ceders, onze galerijen zijn cipressen. |
10 30De pilaren derzelve maakte hij van zilver, haar 31vloer van goud, haar 32gehemelte van purper; het binnenste was 33bespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem. | | 30 Door de pilaren of kolommen wordt de standvastigheid betekend, Openb. 3:12. En door de pilaren van zilver kan men hier verstaan de getrouwe herders der kerk, doch inzonderheid de profeten en apostelen. Zie Gal. 2:9. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. Gal. 2:9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechter hand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; |
31 Of: bodem, grond, onderlaag. Anders: stoel, te weten waarop Salomo zat in zijn koets. Christus, Die de Grondslag of het Fundament Zijner kerk is, wordt terecht bij goud vergeleken, maar de pilaren bij zilver. Zie 1 Kor. 3:11. Openb. 21:21. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Openb. 21:21 En de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas. |
32 Versta bij dit gehemelte de koninklijke bescherming Gods over Zijn kerk. |
33 Of: geplaveid, gevloerd of bezet met lieflijkheid, of: geplaveid met liefde, dat is, lieflijk gewrocht, te weten met lieflijke beelden of schone figuren geborduurd, of kunstiglijk met de naald gewrocht van de dochteren van Jeruzalem. Anders: ontstoken. Naar de geestelijke beduiding kan men hier door de liefde verstaan die innerlijke liefde die God Zijn kinderen toedraagt, gevende Zijn Zoon voor het leven derzelve, mitsgaders die liefde die wij God en onzen naaste toedragen; want wij kunnen God niet liefhebben, of Hij moet ons eerst Zijn liefde bewijzen, 1 Joh. 4:10. Sommigen verstaan het 9de en 10de vers als een beschrijving van de hemelse heerlijkheid. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. |
11 34Gaat uit en aanschouwt, 35gij dochteren Sions, den koning Sálomo, met de kroon 36waarmede hem zijn moeder kroonde op den dag 37zijner bruiloft, en op den dag der vreugde zijns harten. | | 34 In dit vers wordt onder den naam en de heerlijkheid van Salomo, die een voorbeeld op Christus geweest is, beschreven de glorie die alle kinderen Gods zullen aanschouwen op de bruiloft des Lams, die voor de uitverkoren kinderen Gods bereid is. Als wij vermaand worden uit te gaan, daarmede wordt te kennen gegeven dat het de pijn waard is, dat men wat moeite daarom doet, gelijk men doet om een koning in zijn triomf te aanschouwen. |
35 De dochteren Sions betekenen hier de Christenen, of de kerk van Christus, als Jes. 49:14, 22. Dezen worden hier vermaand dat zij Christus (den rechten Salomo) zullen aanschouwen en aannemen, met Zijn kroon, dat is, in glorie en heerlijkheid. Zie Ps. 149:2. Matth. 21:5. Openb. 6:1, 3, 5, 7. Jes. 49:14 Doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten. Jes. 49:22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden. Ps. 149:2 Dat Israël zich verblijde in Dengene Die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning. Matth. 21:5 Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin. Openb. 6:1 EN ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie. Openb. 6:3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie. Openb. 6:5 En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie. En ik zag, en zie, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand. Openb. 6:7 En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik een stem van het vierde dier, die zeide: Kom en zie. |
36 Het schijnt uit deze woorden, dat Bathseba haar zoon Salomo met een zeer schone en sierlijke kroon vereerd heeft op zijn bruiloftsdag; en door deze kroon wordt afgebeeld de heerlijkheid van Christus, waartoe Hij verheven is door Zijn hemelvaart, en die Hij Zijn kerk zal laten aanschouwen in den hemel. Zie Luk. 24:26. Joh. 17:24. Filipp. 2:9. Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
37 Anders: zijner ondertrouw, te weten toen Salomo trouwde met zijn bruid. Geestelijkerwijze mag men hier verstaan het huwelijk van Christus met Zijn kerk, hetwelk geschiedt als zij de predicatie van het Heilig Evangelie met waar geloof aanneemt, alsdan wordt zij gezegd aan Christus te huwelijken, 2 Kor. 11:2. Gelijk zich een bruidegom over zijn bruid verheugt, alzo verheugt Zich God over Zijn volk. Zie Jes. 62:1, 5. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. Jes. 62:1 OM
Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn, totdat haar Gerechtigheid voortkome als een glans, en haar Heil als een fakkel die brandt. Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. |