Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De bruid en de Bruidegom |
1 HET Hooglied, hetwelk van Sálomo is. |
2 Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is abeter dan wijn. a Hoogl. 4:10. |
a Hoogl. 4:10 Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! Hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën dan alle specerijen! |
3 Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw Naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. |
4 Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij bzullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. b 1 Petr. 1:8. |
b 1 Petr. 1:8 Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; |
5 Ik ben zwart, doch lieflijk (gij dochteren van Jeruzalem), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Sálomo. |
6 Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster der wijngaarden. Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed. |
7 Zeg cmij aan, Gij dDien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? c Deut. 12:5. d Hoogl. 3:1, 2, 3. |
c Deut. 12:5 Maar naar de plaats die de HEERE uw God uit al uw stammen verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen en daarheen zult gij komen; d Hoogl. 3:1 IK zocht des nachts op mijn leger Hem Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet; ik zeide: Hoogl. 3:2 Ik zal nu opstaan en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten; ik zal Hem zoeken Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. Hoogl. 3:3 De wachters die in de stad omgingen, vonden mij; ik zeide: Hebt gij Dien gezien, Dien mijn ziel liefheeft? |
8 Indien gij het niet weet, eo gij schoonste onder de vrouwen, zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. e Hoogl. 5:9; 6:1. |
e Hoogl. 5:9 Wat is uw Liefste meer dan een andere liefste, o gij schoonste onder de vrouwen? Wat is uw Liefste meer dan een andere liefste, dat gij ons zo bezworen hebt? Hoogl. 6:1 WAAR is uw Liefste heen gegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste het aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken? |
9 fMijn vriendin, Ik vergelijk u bij de paarden in de wagens van Farao. f Hoogl. 2:2, 10, 13; 4:1, 7; 5:2; 6:4. Joh. 15:14, 15. |
f Hoogl. 2:2 Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren. Hoogl. 2:10 Mijn Liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Hoogl. 2:13 De vijgenboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duivenogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. Hoogl. 4:7 Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u. Hoogl. 5:2 Ik sliep, maar mijn hart waakte; de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte; want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen. Hoogl. 6:4 Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Tirza, lieflijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren. Joh. 15:14 Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Joh. 15:15 Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekendgemaakt. |
10 gUw wangen zijn lieflijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren. g Ez. 16:11, 12, 13. |
g Ez. 16:11 Ook versierde Ik u met sieraad, en deed armringen aan uw handen en een keten aan uw hals. Ez. 16:12 Desgelijks deed Ik een voorhoofdsiersel aan uw aangezicht, en oorringen aan uw oren, en een kroon der heerlijkheid op uw hoofd. Ez. 16:13 Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen en zijde en gestikt werk; gij at meelbloem en honing en olie; en gij waart gans zeer schoon en waart voorspoedig, dat gij een koninkrijk werdt. |
11 Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes. |
12 Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk. |
13 Mijn Liefste is mij een bundelken mirre, dat tussen mijn borsten vernacht. |
14 Mijn Liefste is mij een tros van cyprus in de wijngaarden van Engédi. |
15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duivenogen. |
16 hZie, Gij zijt schoon, mijn Liefste, ja, lieflijk; ook groent onze bedstede. h Hoogl. 4:1; 5:12. |
h Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duivenogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. Hoogl. 5:12 Zijn ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. |
17 De balken onzer huizen zijn ceders, onze galerijen zijn cipressen. |