Statenvertaling.nl

sample header image

Hooglied 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Hooglied 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

In dit hoofdstuk wordt ons vooreerst beschreven het grote verlangen der kerk naar Christus’ genade, vs. 1, enz. Haar uitwendige verachtzame gestaltenis, maar inwendige schoonheid, 5. Mitsgaders haar gevaar onder de valse broederen, 6. En haar verlangen naar Christus, 7. Een vertroosting en onderrichting van Christus aan Zijn gemeente, 8. De grote blijdschap der bruid vanwege de liefde van Christus tot haar, 12. Het welbehagen van Christus aan Zijn gemeente, 15. En de liefde der gemeente tot haar Bruidegom, 16.
 
De bruid en de Bruidegom
1 HET1 Hooglied, 2hetwelk van Sálomo is.1 Hebr. Het Lied der liederen, dat is, een zeer schoon en bovenmate treffelijk lied. Zie de aant. Gen. 9:25. verwijsteksten
2 Anders: hetwelk Salomo aangaat. Verstaande door Salomo Jezus Christus, Wiens voorbeeld Salomo geweest is in koninklijke hoogheid en glorie, alsook in wijsheid en in het onderwijzen des volks.
2 3Hij 4kusse mij 5met de kussen 6Zijns monds; want Uw 7uitnemende liefde is abeter dan 8wijn.3 Te weten mijn Bruidegom Jezus Christus; het zijn de woorden der bruid, dat is, der gemeente van Jezus Christus.
4 Dat is, Hij bewijze mij Zijn liefde. Anders: Och, dat mijn Bruidegom mij kuste! Elkander te kussen is te allen tijde gehouden voor een teken van liefde, vriendschap en beleefdheid; tot een teken waarvan de mannen ook elkander plachten te kussen, Ex. 4:27; 18:7. Rom. 16:16. 1 Thess. 5:26. Christus kust Zijn bruid, dat is, Zijn gemeente of uitverkorene, als Hij dezelve bewijst en laat gevoelen die grote liefde die Hij haar is toedragende. Wij kussen Christus, als wij met een oprecht geloof, hartelijke liefde en kinderlijke vreze en eerbied Hem kennen te zijn onzen Heere en Zaligmaker, en wij ons aan Hem ten enenmale onderwerpen en Hem gehoorzamen, Ps. 2:12. verwijsteksten
5 In het meervoud, waarmede uitgedrukt wordt de rijkdom der menigvuldige genaden en weldaden, die Christus Zijn uitverkorenen is bewijzende, Ef. 1:7, 8, 9, enz. verwijsteksten
6 Onze Heere Jezus Christus openbaart den gelovigen de liefde die Hij hun toedraagt, door Zijn woord. Daarom staat Ps. 45:3, dat Zijn lippen zeer lieflijk (of genaderijk) zijn. Zie Hoogl. 5:13, 16. Jes. 50:4. Petrus spreekt ook: Heere, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. verwijsteksten
7 Dat is, vriendelijkheid, minnelijkheid. Hebr. liefden. Hier spreekt nu de bruid, dat is, de gemeente Gods, Christus haar Bruidegom aan. Versta hier door het woord liefden de uitnemende liefde en affectie, mitsgaders de weldaden en genaden, die Christus Zijn uitverkorenen bewijst.
a Hoogl. 4:10. verwijsteksten
8 Door het woord wijn moet men hier verstaan alle aardse verheugingen en geneugten. Vgl. Richt. 9:13. Ps. 104:15. verwijsteksten
3 Uw 9oliën zijn goed tot reuk, 10Uw Naam is 11een olie die uitgestort wordt; 12daarom hebben U de maagden lief.9 Versta welriekende oliën, kostelijke zalven of balsems. Hierbij worden de geestelijke gaven dikwijls vergeleken, als Ps. 45:8. Jes. 61:1. 1 Joh. 2:27. verwijsteksten
10 Versta den Naam, Persoon en het zaligmakende ambt van Christus, zoals ons dezelve in het Evangelie zijn geopenbaard.
11 Salomo schijnt hier gezien te hebben op den Naam Messias, dat is, Christus, Gezalfde, Die met den Heiligen Geest gezalfd is, niet alleen voor Zichzelven, maar die heilige balsem is gevloeid van Hem, Die ons Hoofd is, op ons, Zijn lidmaten. Zie Ps. 133:2. Joh. 1:16. Deze Naam is na de hemelvaart van Christus wijd uitgebreid, want van Christus hebben alle Christenen hun naam. verwijsteksten
12 Dat is (gelijk er staat vers 4), de oprechten hebben U lief. Meermaals worden in de Heilige Schrift de uitverkorenen vergeleken bij maagden, als Matth. 25:1. 2 Kor. 11:2. Openb. 14:1, 4, 5, en dat daarom, omdat de kinderen Gods zo nauw moeten letten op hun consciëntie, dat zij van de zonde en wereld niet besmet worden, zoals een eerlijke maagd op haar eer en kuisheid moet passen. verwijsteksten
4 13Trek mij, wij zullen U nalopen. 14De Koning heeft mij gebracht 15in Zijn binnenkameren; 16wij bzullen ons verheugen en 17in U verblijden; 18wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, 19meer dan den wijn; 20de oprechten hebben U lief.13 Dat is, neig mijn hart en gemoed, dat het U aanhange met geloof en liefde. Want dit trekken geschiedt niet met uiterlijke kracht en geweld; maar door het woord der predicatie uiterlijk, en inwendiglijk door de krachtige werking des Geestes van Christus, waardoor het verstand der kinderen Gods alzo verlicht en onze wil alzo gebeterd wordt, dat wij gewilliglijk en met vreugde onzen Heere en Bruidegom Jezus Christus navolgen, ja, nalopen. Zie Jes. 40:31. Jer. 31:3. Joh. 6:44, 45; 12:32. Filipp. 2:13. Hebr. 12:1, 2. verwijsteksten
14 Versta hier door den Koning Christus, den Koning der gerechtigheid en des vredes, Hebr. 7:2, van Wien Melchizedek en Salomo voorbeelden geweest zijn. verwijsteksten
15 Door deze binnenkameren worden verstaan de verborgenheden van het Rijk van Christus, die in het Oude Testament bedekt waren onder de schaduwen van de ceremoniën der wet; maar nu in het Nieuwe Testament zien wij de klaarheid des Heeren, als in een spiegel, 2 Kor. 3:18. Zie ook Rom. 16:25. 1 Kor. 2:9, 10, 16. 2 Kor. 1:20. Hebr. 8:10, 11. Of versta door de binnenkameren het Koninkrijk der hemelen, in hetwelk vele woningen zijn, Joh. 14:2, die wij alreeds door het geloof bezitten, Ef. 2:6. verwijsteksten
16 Te weten ik en mijn maagden of speelgenoten, dat is, alle gelovigen. Zij wil zeggen: Hoe meer wij toenemen in Uw kennis en den smaak van Uw genade, hoe meer wij in de geestelijke vreugd zullen gesterkt worden.
b 1 Petr. 1:8. verwijsteksten
17 O Koning, en in U, dat is, van Uwentwege.
18 Dat is, wij zullen de genade van Christus roemen en verkondigen, Die ons uit de duisternis tot Zijn wonderlijk licht geroepen heeft, 1 Petr. 2:9. Zie ook Ps. 45:18; 71:16. Jes. 12:3, 4; 63:7. verwijsteksten
19 Zij wil zeggen: Heere, wij zullen Uw genade met meerdere vreugd roemen en prijzen dan de wereldse mensen zich verheugen in aardse dingen. Want de vrede Gods gaat alle verstand te boven. Zie Ps. 4:8. verwijsteksten
20 Hebr. de rechtheden of richtigheden, dat is, degenen die met oprechtheid begiftigd zijn, die vers 3 maagden genoemd worden, die namelijk in dewelke geen bedrog woont, Ps. 32:2. Joh. 1:48. verwijsteksten
5 21Ik ben zwart, doch 22lieflijk 23(gij dochteren van Jeruzalem), 24gelijk de tenten van Kedar, 25gelijk de gordijnen van Sálomo.21 Versta hier bij de zwartigheid de uiterlijke mismaaktheid van den staat der kerk, die veroorzaakt wordt door de tirannen en vervolgingen; insgelijks vanwege de ketterijen, scheuringen en ergernissen die dezelve overkomen. Zie Ps. 119:83. Klgld. 4:8; 5:10. verwijsteksten
22 De gemeente van Christus is lieflijk, overmits zij gezuiverd is door het bloed en den Geest van Christus, 1 Kor. 6:11. Alzo dat zij te dien aanzien blinkt en schoon is als de duiven, Ps. 68:14. Zie ook Ps. 45:14, 15, enz. verwijsteksten
23 Dat is, gij gelovige kinderen Gods. Jeruzalem dat daarboven is, is ons aller moeder, Gal. 4:26. Alzo worden ook de particuliere kerken en Christenen hier dochters van Jeruzalem genoemd en maagden, 2 Kor. 11:2. Openb. 14:4. En Ps. 45:13, 14 wordt de kerk genoemd de dochter des Konings. Dusdanigen worden hier getroost en gesterkt tegen de ergernissen des kruises en de zwakheden, die het kruis in deze wereld vergezelschappen. verwijsteksten
24 Versta hier bij de tenten van Kedar de nakomelingen van Kedar, den tweeden zoon van Ismaël, Gen. 25:13, die in tenten woonden, geen vaste woonplaats hebbende, maar zij zwermden rond door Arabië, van de ene plaats tot de andere. Zie de aantt. Ps. 120 op vss. 5, 6. De kinderen Gods zijn ook naar de wereld en den uiterlijken schijn niet schoon noch sierlijk, zij hebben ook hier geen blijvende plaats, maar zij verwachten het hemelse Jeruzalem. verwijsteksten
25 Alsof zij zeide: Ik ben wel als de tenten van Kedar, maar ook zo schoon als de gordijnen van Salomo (van welker schoonheid zie Josephus in Oudheden, boek 8, hfdst. 2); want de kinderen Gods zijn inwendig versierd met de gaven des Heiligen Geestes, als zijn godzaligheid, liefde Gods en des naasten. Anders: gelijk de paviljoenen van Salomo, die vanbuiten (vanwege den regen, den wind en de zonnebrand) niet zeer schoon waren, maar vanbinnen waren zij treffelijk en schoon.
6 26Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij 27de zon heeft beschenen; 28de kinderen mijner moeder waren tegen mij 29ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster 30der wijngaarden. 31Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed.26 De zin is: Ziet niet op mijn uiterlijke slechtigheid of mismaaktheid, en veracht mij daarom niet, maar ziet mijn inwendige schoonheid aan.
27 Hebr. de zon heeft mij aangezien. Versta hier bij de zon (die degenen die zij beschijnt, zwart maakt) de vervolgingen en verdrukkingen, als Matth. 13:6, 21. verwijsteksten
28 Hier wordt gesproken van valse broederen, als Ps. 69:9. Jes. 48:1, 2. Hand. 20:30, die wel roemen dat de kerk hun moeder is, maar tevergeefs, dewijl zij God niet tot een Vader hebben. Zie Deut. 32:5. Joh. 8:44. verwijsteksten
29 Te weten met toorn, dat is, zij hebben mij verdriet en kwelling aangedaan. De vijandschap en vervolging der valse broederen wordt 2 Kor. 11:26 gesteld onder de zwaarste gevaren en kruisen die de Christenen overkomen. Zie Gal. 2:4. verwijsteksten
30 Bij wijngaarden worden in de Heilige Schrift dikwijls verstaan verzamelingen der mensen, zo der goeden als der kwaden. Van de eerste zie een voorbeeld Psalm 80. Jes. 5:1, 7. Mattheüs 20. Van de verzameling der kwaden zie voorbeeld Deut. 32:32. Openb. 14:18. Hier verstaan sommigen door de wijngaarden de vervalste kerken in het gemeen en de geveinsde lidmaten in het bijzonder, tot dewelke haar moeders zonen of kinderen haar zochten te brengen, willende dat zij acht zou geven op de instellingen en geboden der mensen. Zie Mark. 7:13. Hand. 15:1, 10. Gal. 6:12, 13. Kol. 2:20, 21, 22, 23. Immers klaagt alhier de kerk, dat zij van de valse broeders dikwijls zover overmeesterd wordt, dat haar regeerders en opzieners de bokken meer voorstaan dan de rechte schapen, de ketters en scheurmakers meer dan de rechtzinnigen. Waaruit dan niets dan groot onheil en verstoring der kerk ontstaan kan. verwijsteksten
31 Dat is, ik heb dien niet in acht genomen naar behoren, verhinderd en teruggehouden zijnde óf door mijn eigen zwakheid, óf door tirannie en vervolging. Anderen nemen die woorden aldus, alsof de bruid (of leraars der eerste kerk) dit wilde zeggen: Ik werd gesteld om opzicht te hebben over andere kerken; ik heb de eerste kerk die ik geplant had, verlaten, en andere kerken zijn van mij gezaaid geworden door de ganse wereld. De eerste kerk, die te Jeruzalem geplant werd, mocht ik daar niet behouden noch bijblijven, vanwege de vervolging der Joden en andere tirannen.
7 32Zeg cmij aan, Gij dDien mijn ziel liefheeft, 33waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want 34waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?32 Of: Geef mij te kennen. Hier spreekt wederom de bruid haar Bruidegom aan, en zij verzoekt van Hem den geest des onderscheids, om van de valse leraars niet bedrogen te worden. Want daar zullen valse profeten komen, die zeggen zullen: Hier is Christus, daar is Christus, Mark. 13:21. En somtijds verbergt God Zijn aangezicht, Deut. 32:20, en zegt: Ik zal u niet weiden, Zach. 11:9. verwijsteksten
c Deut. 12:5. verwijsteksten
d Hoogl. 3:1, 2, 3. verwijsteksten
33 Christus is de opperste Herder der schapen, Ps. 23:1, Die beloofd is Ez. 34:23, 24. De profeten, apostelen en alle oprechte leraars zijn Zijn gezanten of boden, die Hij uitzendt om in Zijn Naam Zijn schapen te weiden in de weiden des levens, Joh. 21:15, 16, 17. Hier vraagt de kerk zeer ernstiglijk waar zij rust en weide vinden zal op den middag, dat is, in het heetste van de vervolging, der ketterijen en scheuringen, als de schapen door de hitte des kruises schijnen te versmachten. Vgl. Jes. 49:10. Joh. 16:33. verwijsteksten
34 Dat is, waarom zoudt Gij toelaten, dat ik zou zijn als een vrouw die vanwege droefenis bedekt is, omdat ik U niet zou vinden, herwaarts en derwaarts gaande in treurigheid? Het bedekken van het aangezicht is óf een teken van droefenis óf van schaamte. Zo wenst dan hier de bruid te weten waar de Bruidegom Zijn schapen weidt, om zich straks bij dezelve of bij Hem te vervoegen, opdat zij herwaarts en derwaarts gaande, niet zou veracht worden of verdwalen. Anders: als een die terzijde afwijkt tot de kudden Uwer gezellen? Alsof zij zeide: Indien ik zulks deed (bij gemis van Uw presentie), zou ik kunnen bedrogen worden, overmits er velen zijn die den naam van Uw metgezellen, dienaars of vrienden voeren (Matth. 24:5, 24. 2 Petr. 2:1, 2), daar zij inderdaad Uw vijanden en afleiders van Christus zijn, 2 Kor. 11:3. Dit is den Galaten wedervaren, Gal. 1:6, 7. Allen die hun verblijf niet hebben in het erfdeel des Heeren, staan in gevaar van tot den dienst van andere goden te vervallen. Zie 1 Sam. 26:19. verwijsteksten
8 35Indien gij het niet weet, eo gij 36schoonste onder de vrouwen, 37zo ga uit op de voetstappen der 38schapen, en weid uw geiten 39bij de woningen der herderen.35 Anders: Dewijl gij dat niet weet, te weten waar Ik Mijn schapen weid. Dit is een antwoord van Jezus Christus op de voorgaande vraag Zijner bruid, vers 7, bestraffende vriendelijk haar onwetendheid in deze nodige en gewichtige zaak. Anders: Indien gij het u, of voor uzelve, niet weet, alsof Hij zeide: Dewijl gij van uzelve onwetende zijt, zo zal Ik u onderwijzen. verwijsteksten
e Hoogl. 5:9; 6:1. verwijsteksten
36 Hebr. gij schone onder de vrouwen, dat is, gij, die de schoonste zijt. Aldus spreekt de engel tot de heilige jonkvrouw Maria: Gij zijt gezegend onder de vrouwen, dat is, de allergezegendste, of meer gezegend dan andere vrouwen, Luk. 1:28, 42. Alzo wordt de leeuw gezegd sterk te zijn onder de beesten, dat is, de sterkste, Spr. 30:30. Zie de aant. aldaar. De kerke Gods wordt de schoonste genoemd omdat zij door Jezus Christus’ bloed en Geest gewassen en gezuiverd is van al haar zonden, Ef. 5:26, 27, en begiftigd met allerlei schone geestelijke deugden, alhoewel in zichzelve zijnde van nature lelijk en verachtzaam, Ez. 16:3, 4. Zie vss. 5, 15, 16. verwijsteksten
37 Alsof Hij zeide: Let op de voorbeelden der heilige patriarchen en Mijn andere uitverkorenen, die in de Heilige Schrift met treffelijke getuigenissen versierd zijn, Hebreeën 11. Volg hun geloof en hun werken na. Volg die na die van den aanbeginne der wereld Mij gekend en gevolgd hebben, aanmerkende de uitkomst hunner wandel, Hebr. 11:1, 2, enz.; 12:2; 13:7. Zie ook Jer. 6:16. 1 Kor. 11:1. verwijsteksten
38 Versta hier door de schapen en geiten de Christenen die zich tot Gods kerk begeven, Joh. 21:15, 16. 1 Petr. 2:25. Dezen wil de Bruidegom dat de bruid, dat is, de kerk, zal aannemen en bezorgen dat zij met de geestelijke spijze gevoed worden. verwijsteksten
39 Dat is, breng uw kudden in de weide en kooi die de profeten en apostelen gevolgd en aangewezen hebben, en die zij in hun schriften aan de gemeente nagelaten hebben. Zie Ps. 77:21; 78:70, 71, 72. 2 Petr. 1:19; 3:2. verwijsteksten
9 fMijn vriendin, Ik vergelijk u 40bij de paarden in de wagens van Farao.f Hoogl. 2:2, 10, 13; 4:1, 7; 5:2; 6:4. Joh. 15:14, 15. verwijsteksten
40 Daar wordt op verscheidene plaatsen der Heilige Schrift gesproken van de schone paarden en de macht der wagens van Egypte, als Ex. 14:17. 2 Kron. 9:28. Jes. 31:1. Ez. 17:15. Bij deze wordt de kerk van Christus vergeleken, zo ten aanzien van haar schoonheid als vanwege haar kracht en vermogen, die zij van Christus ontvangen heeft om haar vijanden te overwinnen, 2 Kor. 10:4. Onder deze ruiterij blinken met name de profeten en apostelen; waarom ook Elia genoemd wordt de wagen Israëls en zijn ruiteren, 2 Kon. 2:12, alsook Elisa 2 Kon. 13:14; dewijl zij door hun gebeden meer konden uitrichten dan een grote macht van wagens en ruiters. Zie Openb. 19:14, 15. verwijsteksten
10 gUw wangen zijn lieflijk in 41de spangen, uw hals 42in de parelsnoeren.g Ez. 16:11, 12, 13. verwijsteksten
41 Het Hebreeuwse woord hetwelk hier en vers 11 gevonden wordt, betekent eigenlijk tortelduiven, als Leviticus 12 en elders. Doch hier beduidt het enig sieraad der vrouwen, gelijk zijnde aan de tortelduifjes, die aan den hals versierd zijn met een halsbandje. Dus schoon zijn de wangen of kaken der bruid van Christus, dewijl Hij dezelve met Zijn bloed heeft gewassen en versierd met kostelijke parelen van geestelijke gaven, inzonderheid met ootmoedigheid en zachtmoedigheid, die kostelijk zijn voor God, 1 Petr. 3:4. verwijsteksten
42 De christelijke deugden worden zeer bekwamelijk vergeleken bij parelsnoeren, overmits alle vruchten der wedergeboorte als met een snoer aan elkander geregen zijn, Spr. 1:9; 20:15. verwijsteksten
11 43Wij zullen u gouden spangen maken, met 44zilveren stipjes.43 Dit wordt gesproken in den Naam van de Heilige Drie-eenheid, want wie de geboden van Christus houden, die worden bemind van den Vader en den Zoon, Joh. 14:21, 23. En de Heilige Geest zal ook in der eeuwigheid bij hen blijven, Joh. 14:16. verwijsteksten
44 Of doppen, of pukkels, of knoopjes. Versta hierdoor allerlei christelijke deugden, van welke vele genoemd staan Gal. 5:22, 23. Kol. 3:12. verwijsteksten
12 45Terwijl 46de Koning aan Zijn 47ronde tafel is, 48geeft mijn 49nardus zijn reuk.45 Of: Zolang als, enz. Hier spreekt de bruid wederom tot haar maagden, prijzende haar Bruidegom bij dezelve.
46 Bij den Koning wordt Christus de Koning aller koningen verstaan, als vers 4. verwijsteksten
47 Zie 1 Sam. 16 op vers 11. Bij de tafel wordt verstaan de hemelse heerlijkheid waar Christus door Zijn lijden is ingegaan. Zie Matth. 8:11; 26:29. Luk. 24:26. Openb. 3:20. Hier wil de bruid zeggen: Terwijl Christus Jezus is in de hemelse glorie, omringd van degenen die met Hem rondom in Zijn Rijk aan Zijn tafel zitten, zo geeft mijn nardus, enz. verwijsteksten
48 Dat is, de Heilige Geest, Dien Hij mij van den Vader zendt, troost mij in alle benauwdheid. Anderen nemen die woorden in dezen zin alsof de bruid zeide: Zo benaarstig ik mij om goede werken te doen, die den Koning aangenaam mogen zijn; ik leg de gaven, die ik van Hem ontvangen heb, wel aan, ik verberg ze niet, maar laat ze haar reuk geven, dat is, goede en Gode aangename werken voortbrengen, die den Koning aangenaam zijn.
49 Nardus is een zeer kostelijk kruid, met welks olie men de prinsen en treffelijke personen placht te overstorten, als zij over tafel zaten. Zie Mark. 14:3, 8. Joh. 12:3, 7. Hierbij wordt de Heilige Geest vergeleken vanwege Zijn welriekende gaven, dewelke na Christus’ hemelvaart veel overvloediger zijn uitgestort dan daartevoren, Joh. 7:39. verwijsteksten
13 50Mijn Liefste is mij een bundelken mirre, 51dat tussen mijn borsten vernacht.50 Dat is, de gedachtenis van Christus’ liefde, die Hij met Zijn bitter lijden aan mij is bewijzende, is mij als een lieflijk tuiltje of ruikertje van mirre, om mijn hart te verkwikken. Mirre is een zeer goede en lieflijke specerij, reukwerk of gom, welke eertijds gebruikt werd om de klederen der prinsen te parfumeren en anderszins. Zie de aant. Ex. 30 op vers 23. Ps. 45:9. Gemengd zijnde met wijn, maakt zij een zeer lieflijken drank, om het hart te versterken en het bloed te zuiveren, zoals Plinius getuigt. Zij werd ook, nevens andere specerijen, gebruikt om de dode lichamen te balsemen, Joh. 19:39. Kortom, het is een edel kruid, hetwelk waardig is koningen tot een present te schenken. Zie Gen. 37:25; 43:11. Matth. 2:11. Daarom is het geen wonder dat de liefde van Christus daarbij vergeleken wordt. verwijsteksten
51 Hiermede wordt beduid dat de kerke Gods de gedachtenis van haar Bruidegom steeds wil behouden, inzonderheid gedurende den duisteren nacht der vervolgingen en benauwdheden, zichzelve daarmede vertroostende en versterkende, Ef. 3:17. verwijsteksten
14 Mijn Liefste is mij 52een tros van cyprus in de wijngaarden van 53Engédi.52 Cyprus is een zekere plant, die een welriekende vrucht of gom, als een bloeienden druiventak, voortbrengt, zoals Hieronymus getuigt. Enigen menen dat hierbij een natuurlijke tros druiven verstaan wordt, genoemd met den naam cyprus, Hebr. copher, omdat de druiven van Engedi den smaak hadden van cyprus, welk kruid daaromtrent veel groeide. Zie de herbariums. Hoe het zij, daarbij wordt verstaan een uitnemend lieflijke vrucht, bij dewelke de Heere Christus vergeleken wordt, vanwege Zijn welriekende verdiensten en heilzame gaven; het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonde, 1 Joh. 1:7. Hij is de Verzoening voor onze zonden, 1 Joh. 2:2. verwijsteksten
53 Van deze stad zie de aant. 1 Sam. 24 op vers 1. verwijsteksten
15 Zie, 54gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, 55gij zijt schoon, uw ogen zijn 56duivenogen.54 De schoonheid die de kerke Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en Zijn gerechtigheid. Zie Hoogl. 4:1. verwijsteksten
55 De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken.
56 Dat is, eenvoudig en kuis. Zie Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1, 2. Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10 op vers 31. Job 29:15. Ps. 32:8. Hoogl. 4:1. verwijsteksten
16 hZie, 57Gij zijt schoon, mijn Liefste, 58ja, lieflijk; 59ook groent onze bedstede.h Hoogl. 4:1; 5:12. verwijsteksten
57 Christus is schoon van nature, want Hij is het Lam zonder vlek, Exodus 12. Maar de bruid is schoon uit genade, door de verdiensten van Christus, Joh. 1:16. verwijsteksten
58 Dat is, niet stuurs noch trots. Hij nodigt ons zeer vriendelijk, zeggende: Komt tot Mij, die belast en beladen zijt, Ik zal u verkwikken, Matth. 11:28. verwijsteksten
59 Dat is, daar worden dagelijks vele geestelijke kinderen in Uw gemeente geboren, uit het onsterfelijke zaad Uws Woords, 1 Petr. 1:23. Hierom wordt de kerk genoemd de moeder aller gelovigen, Gal. 4:26. verwijsteksten
17 60De balken onzer huizen zijn ceders, onze 61galerijen zijn 62cipressen.60 De kerk prijst haar woning, om anderen daartoe te nodigen en aan te brengen. Zij noemt de verzameling der gelovigen huizen, in het meervoud, omdat er vele particuliere kerken zijn. Bij de balken wordt verstaan de leer der profeten en der apostelen, want daardoor wordt de kerk vast samengebonden in Christus, als het Fundament, Ef. 2:20. Deze balken zijn van ceders, dat is, sterk en onvergankelijk, want Gods Woord blijft in der eeuwigheid, Jes. 40:8. 1 Petr. 1:25. Van de duurzaamheid van het cederhout zie Richt. 9 op vers 15. Christus, sprekende van de vastigheid en duurzaamheid Zijner kerk, zegt: De poorten der hel zullen daartegen niet vermogen, Matth. 16:18. verwijsteksten
61 Of: wandelplaatsen, of: welfselen, als Gen. 30:38, 41. verwijsteksten
62 Dit hout is zeer lieflijk; daarom wordt met recht Christus bij hetzelve vergeleken. Anders: van boratin, in het Latijn bruta genoemd, hetwelk een boom is, den cipressenboom gelijk, zeer lieflijk van reuk, Plinius, Naturalis historia, boek 12, hfdst. 17. Het Hebreeuwse woord dat hier in den tekst staat, wordt nergens in de Heilige Schrift gevonden dan hier alleen.

Einde Hooglied 1