Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
In dit hoofdstuk wordt ons vooreerst beschreven het grote verlangen der kerk naar Christus’ genade, vs. 1, enz. Haar uitwendige verachtzame gestaltenis, maar inwendige schoonheid, 5. Mitsgaders haar gevaar onder de valse broederen, 6. En haar verlangen naar Christus, 7. Een vertroosting en onderrichting van Christus aan Zijn gemeente, 8. De grote blijdschap der bruid vanwege de liefde van Christus tot haar, 12. Het welbehagen van Christus aan Zijn gemeente, 15. En de liefde der gemeente tot haar Bruidegom, 16. |
De bruid en de Bruidegom |
1 HET1 Hooglied, 2hetwelk van Sálomo is. | | 1 Hebr. Het Lied der liederen, dat is, een zeer schoon en bovenmate treffelijk lied. Zie de aant. Gen. 9:25. Gen. 9:25 (kt.) En hij zeide: Vervloekt zij Kanaän; een knecht der knechten zij hij zijn broederen. |
2 Anders: hetwelk Salomo aangaat. Verstaande door Salomo Jezus Christus, Wiens voorbeeld Salomo geweest is in koninklijke hoogheid en glorie, alsook in wijsheid en in het onderwijzen des volks. |
2 3Hij 4kusse mij 5met de kussen 6Zijns monds; want Uw 7uitnemende liefde is abeter dan 8wijn. | | 3 Te weten mijn Bruidegom Jezus Christus; het zijn de woorden der bruid, dat is, der gemeente van Jezus Christus. |
4 Dat is, Hij bewijze mij Zijn liefde. Anders: Och, dat mijn Bruidegom mij kuste! Elkander te kussen is te allen tijde gehouden voor een teken van liefde, vriendschap en beleefdheid; tot een teken waarvan de mannen ook elkander plachten te kussen, Ex. 4:27; 18:7. Rom. 16:16. 1 Thess. 5:26. Christus kust Zijn bruid, dat is, Zijn gemeente of uitverkorene, als Hij dezelve bewijst en laat gevoelen die grote liefde die Hij haar is toedragende. Wij kussen Christus, als wij met een oprecht geloof, hartelijke liefde en kinderlijke vreze en eerbied Hem kennen te zijn onzen Heere en Zaligmaker, en wij ons aan Hem ten enenmale onderwerpen en Hem gehoorzamen, Ps. 2:12. Ex. 4:27 De HEERE zeide ook tot Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ontmoette hem aan den berg Gods en hij kuste hem. Ex. 18:7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en hij boog zich en kuste hem; en zij vraagden de een den ander naar den welstand, en zij gingen naar de tent. Rom. 16:16 Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. 1 Thess. 5:26 Groet al de broeders met een heiligen kus. Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. |
5 In het meervoud, waarmede uitgedrukt wordt de rijkdom der menigvuldige genaden en weldaden, die Christus Zijn uitverkorenen is bewijzende, Ef. 1:7, 8, 9, enz. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Ef. 1:8 Met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid; Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; |
6 Onze Heere Jezus Christus openbaart den gelovigen de liefde die Hij hun toedraagt, door Zijn woord. Daarom staat Ps. 45:3, dat Zijn lippen zeer lieflijk (of genaderijk) zijn. Zie Hoogl. 5:13, 16. Jes. 50:4. Petrus spreekt ook: Heere, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. Ps. 45:3 Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. Hoogl. 5:13 Zijn wangen zijn als een beddeken van specerij, als welriekende torentjes; Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. Hoogl. 5:16 Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochteren van Jeruzalem. Jes. 50:4 De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven, opdat Ik wete met den moede een woord te rechter tijd te spreken; Hij wekt allen morgen, Hij wekt Mij het oor, dat Ik hore, gelijk die geleerd worden. |
7 Dat is, vriendelijkheid, minnelijkheid. Hebr. liefden. Hier spreekt nu de bruid, dat is, de gemeente Gods, Christus haar Bruidegom aan. Versta hier door het woord liefden de uitnemende liefde en affectie, mitsgaders de weldaden en genaden, die Christus Zijn uitverkorenen bewijst. |
a Hoogl. 4:10. Hoogl. 4:10 Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! Hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën dan alle specerijen! |
8 Door het woord wijn moet men hier verstaan alle aardse verheugingen en geneugten. Vgl. Richt. 9:13. Ps. 104:15. Richt. 9:13 Maar de wijnstok zeide tot hen: Zou ik mijn most verlaten, die God en mensen vrolijk maakt? En zou ik heengaan om te zweven over de bomen? Ps. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. |
3 Uw 9oliën zijn goed tot reuk, 10Uw Naam is 11een olie die uitgestort wordt; 12daarom hebben U de maagden lief. | | 9 Versta welriekende oliën, kostelijke zalven of balsems. Hierbij worden de geestelijke gaven dikwijls vergeleken, als Ps. 45:8. Jes. 61:1. 1 Joh. 2:27. Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 1 Joh. 2:27 En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. |
10 Versta den Naam, Persoon en het zaligmakende ambt van Christus, zoals ons dezelve in het Evangelie zijn geopenbaard. |
11 Salomo schijnt hier gezien te hebben op den Naam Messias, dat is, Christus, Gezalfde, Die met den Heiligen Geest gezalfd is, niet alleen voor Zichzelven, maar die heilige balsem is gevloeid van Hem, Die ons Hoofd is, op ons, Zijn lidmaten. Zie Ps. 133:2. Joh. 1:16. Deze Naam is na de hemelvaart van Christus wijd uitgebreid, want van Christus hebben alle Christenen hun naam. Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. |
12 Dat is (gelijk er staat vers 4), de oprechten hebben U lief. Meermaals worden in de Heilige Schrift de uitverkorenen vergeleken bij maagden, als Matth. 25:1. 2 Kor. 11:2. Openb. 14:1, 4, 5, en dat daarom, omdat de kinderen Gods zo nauw moeten letten op hun consciëntie, dat zij van de zonde en wereld niet besmet worden, zoals een eerlijke maagd op haar eer en kuisheid moet passen. vers 4 Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. Openb. 14:1 EN ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. Openb. 14:4 Dezen zijn het die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Het ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, tot
eerstelingen Gode en het Lam. Openb. 14:5 En in hun mond is geen bedrog gevonden, want zij zijn onberispelijk voor den troon Gods. |
4 13Trek mij, wij zullen U nalopen. 14De Koning heeft mij gebracht 15in Zijn binnenkameren; 16wij bzullen ons verheugen en 17in U verblijden; 18wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, 19meer dan den wijn; 20de oprechten hebben U lief. | | 13 Dat is, neig mijn hart en gemoed, dat het U aanhange met geloof en liefde. Want dit trekken geschiedt niet met uiterlijke kracht en geweld; maar door het woord der predicatie uiterlijk, en inwendiglijk door de krachtige werking des Geestes van Christus, waardoor het verstand der kinderen Gods alzo verlicht en onze wil alzo gebeterd wordt, dat wij gewilliglijk en met vreugde onzen Heere en Bruidegom Jezus Christus navolgen, ja, nalopen. Zie Jes. 40:31. Jer. 31:3. Joh. 6:44, 45; 12:32. Filipp. 2:13. Hebr. 12:1, 2. Jes. 40:31 Maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden. Jer. 31:3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. Joh. 12:32 En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; Hebr. 12:2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechter hand
van den troon Gods. |
14 Versta hier door den Koning Christus, den Koning der gerechtigheid en des vredes, Hebr. 7:2, van Wien Melchizedek en Salomo voorbeelden geweest zijn. Hebr. 7:2 Aan welken ook Abraham van alles de tiende deelde; die vooreerst overgezet wordt: koning der gerechtigheid, en daarna ook was een koning van Salem, hetwelk is een koning des vredes; |
15 Door deze binnenkameren worden verstaan de verborgenheden van het Rijk van Christus, die in het Oude Testament bedekt waren onder de schaduwen van de ceremoniën der wet; maar nu in het Nieuwe Testament zien wij de klaarheid des Heeren, als in een spiegel, 2 Kor. 3:18. Zie ook Rom. 16:25. 1 Kor. 2:9, 10, 16. 2 Kor. 1:20. Hebr. 8:10, 11. Of versta door de binnenkameren het Koninkrijk der hemelen, in hetwelk vele woningen zijn, Joh. 14:2, die wij alreeds door het geloof bezitten, Ef. 2:6. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, 1 Kor. 2:9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben. 1 Kor. 2:10 Doch God heeft het
ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. 1 Kor. 2:16 Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben den zin van Christus. 2 Kor. 1:20 Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Hebr. 8:11 En zij zullen niet leren een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen, van den kleine onder hen tot den grote onder hen. Joh. 14:2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; |
16 Te weten ik en mijn maagden of speelgenoten, dat is, alle gelovigen. Zij wil zeggen: Hoe meer wij toenemen in Uw kennis en den smaak van Uw genade, hoe meer wij in de geestelijke vreugd zullen gesterkt worden. |
b 1 Petr. 1:8. 1 Petr. 1:8 Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; |
17 O Koning, en in U, dat is, van Uwentwege. |
18 Dat is, wij zullen de genade van Christus roemen en verkondigen, Die ons uit de duisternis tot Zijn wonderlijk licht geroepen heeft, 1 Petr. 2:9. Zie ook Ps. 45:18; 71:16. Jes. 12:3, 4; 63:7. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Ps. 45:18 Ik zal Uws Naams doen gedenken van elk geslacht tot geslacht; daarom zullen U de volken loven, eeuwiglijk en altoos. Ps. 71:16 Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren HEEREN; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen. Jes. 12:3 En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils, Jes. 12:4 En zult te dienzelven dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken; vermeldt dat Zijn Naam verhoogd is. Jes. 63:7 Ik zal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, den veelvoudigen lof des HEEREN, naar alles wat de HEERE ons heeft bewezen, en de grote goedheid aan het huis Israëls, die Hij hun bewezen heeft naar Zijn barmhartigheden en naar de veelheid Zijner goedertierenheden. |
19 Zij wil zeggen: Heere, wij zullen Uw genade met meerdere vreugd roemen en prijzen dan de wereldse mensen zich verheugen in aardse dingen. Want de vrede Gods gaat alle verstand te boven. Zie Ps. 4:8. Ps. 4:8 Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. |
20 Hebr. de rechtheden of richtigheden, dat is, degenen die met oprechtheid begiftigd zijn, die vers 3 maagden genoemd worden, die namelijk in dewelke geen bedrog woont, Ps. 32:2. Joh. 1:48. vers 3 Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw Naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. Ps. 32:2 Welgelukzalig is de mens dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is. Joh. 1:48 Jezus zag Nathánaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is. |
5 21Ik ben zwart, doch 22lieflijk 23(gij dochteren van Jeruzalem), 24gelijk de tenten van Kedar, 25gelijk de gordijnen van Sálomo. | | 21 Versta hier bij de zwartigheid de uiterlijke mismaaktheid van den staat der kerk, die veroorzaakt wordt door de tirannen en vervolgingen; insgelijks vanwege de ketterijen, scheuringen en ergernissen die dezelve overkomen. Zie Ps. 119:83. Klgld. 4:8; 5:10. Ps. 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. Klgld. 4:8 Cheth. Maar nu is hun gedaante verduisterd van zwartigheid, men kent ze niet op de straten; hun huid kleeft aan hun beenderen, zij is verdord, zij is geworden als een hout. Klgld. 5:10 Onze huid is zwart geworden gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers. |
22 De gemeente van Christus is lieflijk, overmits zij gezuiverd is door het bloed en den Geest van Christus, 1 Kor. 6:11. Alzo dat zij te dien aanzien blinkt en schoon is als de duiven, Ps. 68:14. Zie ook Ps. 45:14, 15, enz. 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. Ps. 68:14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud. Ps. 45:14 Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel. Ps. 45:15 In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jongedochters die achter haar zijn, haar metgezellinnen, zullen tot U gebracht worden. |
23 Dat is, gij gelovige kinderen Gods. Jeruzalem dat daarboven is, is ons aller moeder, Gal. 4:26. Alzo worden ook de particuliere kerken en Christenen hier dochters van Jeruzalem genoemd en maagden, 2 Kor. 11:2. Openb. 14:4. En Ps. 45:13, 14 wordt de kerk genoemd de dochter des Konings. Dusdanigen worden hier getroost en gesterkt tegen de ergernissen des kruises en de zwakheden, die het kruis in deze wereld vergezelschappen. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. Openb. 14:4 Dezen zijn het die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Het ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, tot
eerstelingen Gode en het Lam. Ps. 45:13 En de dochter van Tyrus, de rijken onder het volk, zullen uw aangezicht met geschenk smeken. Ps. 45:14 Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel. |
24 Versta hier bij de tenten van Kedar de nakomelingen van Kedar, den tweeden zoon van Ismaël, Gen. 25:13, die in tenten woonden, geen vaste woonplaats hebbende, maar zij zwermden rond door Arabië, van de ene plaats tot de andere. Zie de aantt. Ps. 120 op vss. 5, 6. De kinderen Gods zijn ook naar de wereld en den uiterlijken schijn niet schoon noch sierlijk, zij hebben ook hier geen blijvende plaats, maar zij verwachten het hemelse Jeruzalem. Gen. 25:13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth; daarna Kedar, en Adbeël, en Mibsam, Ps. 120:5 (kt.) O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars woon. Ps. 120:6 (kt.) Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen die den vrede haten. |
25 Alsof zij zeide: Ik ben wel als de tenten van Kedar, maar ook zo schoon als de gordijnen van Salomo (van welker schoonheid zie Josephus in Oudheden, boek 8, hfdst. 2); want de kinderen Gods zijn inwendig versierd met de gaven des Heiligen Geestes, als zijn godzaligheid, liefde Gods en des naasten. Anders: gelijk de paviljoenen van Salomo, die vanbuiten (vanwege den regen, den wind en de zonnebrand) niet zeer schoon waren, maar vanbinnen waren zij treffelijk en schoon. |
6 26Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij 27de zon heeft beschenen; 28de kinderen mijner moeder waren tegen mij 29ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster 30der wijngaarden. 31Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed. | | 26 De zin is: Ziet niet op mijn uiterlijke slechtigheid of mismaaktheid, en veracht mij daarom niet, maar ziet mijn inwendige schoonheid aan. |
27 Hebr. de zon heeft mij aangezien. Versta hier bij de zon (die degenen die zij beschijnt, zwart maakt) de vervolgingen en verdrukkingen, als Matth. 13:6, 21. Matth. 13:6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, is het verdord. Matth. 13:21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. |
28 Hier wordt gesproken van valse broederen, als Ps. 69:9. Jes. 48:1, 2. Hand. 20:30, die wel roemen dat de kerk hun moeder is, maar tevergeefs, dewijl zij God niet tot een Vader hebben. Zie Deut. 32:5. Joh. 8:44. Ps. 69:9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. Jes. 48:1 HOORT dit, gij huis Jakobs, die genoemd worden met den naam van Israël en uit de wateren van Juda voortgekomen zijn; die daar zweren bij den Naam des HEEREN en vermelden den God Israëls, maar niet in waarheid, noch in gerechtigheid. Jes. 48:2 Ja, van de heilige stad worden zij genoemd, en zij steunen op den God Israëls; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. Hand. 20:30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Deut. 32:5 Hij heeft het tegen Hem verdorven; het zijn Zijn kinderen niet; de schandvlek is hunne; het is een verkeerd en verdraaid geslacht. Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. |
29 Te weten met toorn, dat is, zij hebben mij verdriet en kwelling aangedaan. De vijandschap en vervolging der valse broederen wordt 2 Kor. 11:26 gesteld onder de zwaarste gevaren en kruisen die de Christenen overkomen. Zie Gal. 2:4. 2 Kor. 11:26 In het reizen menigmaal, in gevaren van rivieren, in gevaren van moordenaars, in gevaren van mijn geslacht, in gevaren van de heidenen, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op de zee, in gevaren onder de valse broeders; Gal. 2:4 En dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen; |
30 Bij wijngaarden worden in de Heilige Schrift dikwijls verstaan verzamelingen der mensen, zo der goeden als der kwaden. Van de eerste zie een voorbeeld Psalm 80. Jes. 5:1, 7. Mattheüs 20. Van de verzameling der kwaden zie voorbeeld Deut. 32:32. Openb. 14:18. Hier verstaan sommigen door de wijngaarden de vervalste kerken in het gemeen en de geveinsde lidmaten in het bijzonder, tot dewelke haar moeders zonen of kinderen haar zochten te brengen, willende dat zij acht zou geven op de instellingen en geboden der mensen. Zie Mark. 7:13. Hand. 15:1, 10. Gal. 6:12, 13. Kol. 2:20, 21, 22, 23. Immers klaagt alhier de kerk, dat zij van de valse broeders dikwijls zover overmeesterd wordt, dat haar regeerders en opzieners de bokken meer voorstaan dan de rechte schapen, de ketters en scheurmakers meer dan de rechtzinnigen. Waaruit dan niets dan groot onheil en verstoring der kerk ontstaan kan. Jes. 5:1 NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. Jes. 5:7 Want de wijngaard des HEEREN der heirscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn een plant Zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar zie, het is schurftigheid; naar gerechtigheid, maar zie, het is geschreeuw. Mattheüs 20 WANT het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huren in zijn wijngaard. Deut. 32:32 Want hun wijnstok is uit den wijnstok van Sódom en uit de velden van Gomórra; hun wijndruiven zijn vergiftige wijndruiven, zij hebben bittere beziën. Openb. 14:18 En een andere engel kwam uit van het altaar, die macht had over het vuur; en hij riep met een groot geroep tot dengene die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel en snijd af de druiventakken van den wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. Mark. 7:13 Makende alzo Gods woord krachteloos door uw inzetting, die gij ingezet hebt; en diergelijke dingen doet gij vele. Hand. 15:1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Gal. 6:12 Al degenen die een schoon gelaat willen tonen naar het vlees, die noodzaken u besneden te worden, alleenlijk opdat zij vanwege het kruis van Christus niet zouden vervolgd worden. Gal. 6:13 Want ook zij zelven die besneden worden, houden de wet niet; maar zij willen dat gij besneden wordt, opdat zij in uw vlees roemen zouden. Kol. 2:20 Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, Kol. 2:21 Namelijk
raak niet, en smaak niet, en roer niet aan? Kol. 2:22 Welke dingen alle verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leringen der mensen; Kol. 2:23 Dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch
zijn niet in enige waarde, maar
tot verzadiging des vleses. |
31 Dat is, ik heb dien niet in acht genomen naar behoren, verhinderd en teruggehouden zijnde óf door mijn eigen zwakheid, óf door tirannie en vervolging. Anderen nemen die woorden aldus, alsof de bruid (of leraars der eerste kerk) dit wilde zeggen: Ik werd gesteld om opzicht te hebben over andere kerken; ik heb de eerste kerk die ik geplant had, verlaten, en andere kerken zijn van mij gezaaid geworden door de ganse wereld. De eerste kerk, die te Jeruzalem geplant werd, mocht ik daar niet behouden noch bijblijven, vanwege de vervolging der Joden en andere tirannen. |
7 32Zeg cmij aan, Gij dDien mijn ziel liefheeft, 33waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want 34waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? | | 32 Of: Geef mij te kennen. Hier spreekt wederom de bruid haar Bruidegom aan, en zij verzoekt van Hem den geest des onderscheids, om van de valse leraars niet bedrogen te worden. Want daar zullen valse profeten komen, die zeggen zullen: Hier is Christus, daar is Christus, Mark. 13:21. En somtijds verbergt God Zijn aangezicht, Deut. 32:20, en zegt: Ik zal u niet weiden, Zach. 11:9. Mark. 13:21 En alsdan zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus; of: Zie, Hij is daar; gelooft het niet. Deut. 32:20 En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen, Ik zal zien welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen in welke geen trouw is. Zach. 11:9 En Ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden. |
c Deut. 12:5. Deut. 12:5 Maar naar de plaats die de HEERE uw God uit al uw stammen verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen en daarheen zult gij komen; |
d Hoogl. 3:1, 2, 3. Hoogl. 3:1 IK zocht des nachts op mijn leger Hem Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet; ik zeide:Hoogl. 3:2 Ik zal nu opstaan en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten; ik zal Hem zoeken Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. Hoogl. 3:3 De wachters die in de stad omgingen, vonden mij; ik zeide: Hebt gij Dien gezien, Dien mijn ziel liefheeft? |
33 Christus is de opperste Herder der schapen, Ps. 23:1, Die beloofd is Ez. 34:23, 24. De profeten, apostelen en alle oprechte leraars zijn Zijn gezanten of boden, die Hij uitzendt om in Zijn Naam Zijn schapen te weiden in de weiden des levens, Joh. 21:15, 16, 17. Hier vraagt de kerk zeer ernstiglijk waar zij rust en weide vinden zal op den middag, dat is, in het heetste van de vervolging, der ketterijen en scheuringen, als de schapen door de hitte des kruises schijnen te versmachten. Vgl. Jes. 49:10. Joh. 16:33. Ps. 23:1 EEN psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 34:24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. Joh. 21:15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. Joh. 21:16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. Joh. 21:17 Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. Jes. 49:10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden. Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. |
34 Dat is, waarom zoudt Gij toelaten, dat ik zou zijn als een vrouw die vanwege droefenis bedekt is, omdat ik U niet zou vinden, herwaarts en derwaarts gaande in treurigheid? Het bedekken van het aangezicht is óf een teken van droefenis óf van schaamte. Zo wenst dan hier de bruid te weten waar de Bruidegom Zijn schapen weidt, om zich straks bij dezelve of bij Hem te vervoegen, opdat zij herwaarts en derwaarts gaande, niet zou veracht worden of verdwalen. Anders: als een die terzijde afwijkt tot de kudden Uwer gezellen? Alsof zij zeide: Indien ik zulks deed (bij gemis van Uw presentie), zou ik kunnen bedrogen worden, overmits er velen zijn die den naam van Uw metgezellen, dienaars of vrienden voeren (Matth. 24:5, 24. 2 Petr. 2:1, 2), daar zij inderdaad Uw vijanden en afleiders van Christus zijn, 2 Kor. 11:3. Dit is den Galaten wedervaren, Gal. 1:6, 7. Allen die hun verblijf niet hebben in het erfdeel des Heeren, staan in gevaar van tot den dienst van andere goden te vervallen. Zie 1 Sam. 26:19. Matth. 24:5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. 2 Petr. 2:2 En velen zullen hun verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden. 2 Kor. 11:3 Doch ik vrees dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken
van de eenvoudigheid die in Christus is. Gal. 1:6 Ik verwonder mij dat gij zo haast wijkende van Dengene Die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander evangelie; Gal. 1:7 Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen die u ontroeren en het Evangelie van Christus willen verkeren. 1 Sam. 26:19 En nu, mijn heer de koning hore toch naar de woorden zijns knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken; maar indien het mensenkinderen zijn, zo zijn zij vervloekt voor het aangezicht des HEEREN, dewijl zij mij heden verstoten, dat ik niet mag vastgehecht blijven in het erfdeel des HEEREN, zeggende: Ga heen, dien andere goden. |
8 35Indien gij het niet weet, eo gij 36schoonste onder de vrouwen, 37zo ga uit op de voetstappen der 38schapen, en weid uw geiten 39bij de woningen der herderen. | | 35 Anders: Dewijl gij dat niet weet, te weten waar Ik Mijn schapen weid. Dit is een antwoord van Jezus Christus op de voorgaande vraag Zijner bruid, vers 7, bestraffende vriendelijk haar onwetendheid in deze nodige en gewichtige zaak. Anders: Indien gij het u, of voor uzelve, niet weet, alsof Hij zeide: Dewijl gij van uzelve onwetende zijt, zo zal Ik u onderwijzen. vers 7 Zeg mij aan, Gij Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? |
e Hoogl. 5:9; 6:1. Hoogl. 5:9 Wat is uw Liefste meer dan een andere liefste, o gij schoonste onder de vrouwen? Wat is uw Liefste meer dan een andere liefste, dat gij ons zo bezworen hebt? Hoogl. 6:1 WAAR is uw Liefste heen gegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste het aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken? |
36 Hebr. gij schone onder de vrouwen, dat is, gij, die de schoonste zijt. Aldus spreekt de engel tot de heilige jonkvrouw Maria: Gij zijt gezegend onder de vrouwen, dat is, de allergezegendste, of meer gezegend dan andere vrouwen, Luk. 1:28, 42. Alzo wordt de leeuw gezegd sterk te zijn onder de beesten, dat is, de sterkste, Spr. 30:30. Zie de aant. aldaar. De kerke Gods wordt de schoonste genoemd omdat zij door Jezus Christus’ bloed en Geest gewassen en gezuiverd is van al haar zonden, Ef. 5:26, 27, en begiftigd met allerlei schone geestelijke deugden, alhoewel in zichzelve zijnde van nature lelijk en verachtzaam, Ez. 16:3, 4. Zie vss. 5, 15, 16. Luk. 1:28 En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u, gij zijt
gezegend onder de vrouwen. Luk. 1:42 En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. Spr. 30:30 De oude leeuw, geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren; Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Ez. 16:3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE tot Jeruzalem: Uw handelingen en uw geboorten zijn uit het land der Kanaänieten; uw vader was een Amoriet, en uw moeder een Hethitische. Ez. 16:4 En aangaande uw geboorten: ten dage als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen toen Ik u aanschouwde; gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windelen gewonden. vers 5 Ik ben zwart, doch lieflijk (gij dochteren van Jeruzalem), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Sálomo. vers 15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. vers 16 Zie, Gij zijt schoon, mijn Liefste, ja, lieflijk; ook groent onze bedstede. |
37 Alsof Hij zeide: Let op de voorbeelden der heilige patriarchen en Mijn andere uitverkorenen, die in de Heilige Schrift met treffelijke getuigenissen versierd zijn, Hebreeën 11. Volg hun geloof en hun werken na. Volg die na die van den aanbeginne der wereld Mij gekend en gevolgd hebben, aanmerkende de uitkomst hunner wandel, Hebr. 11:1, 2, enz.; 12:2; 13:7. Zie ook Jer. 6:16. 1 Kor. 11:1. Hebreeën 11 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. Hebr. 11:1 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. Hebr. 11:2 Want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen. Hebr. 12:2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechter hand
van den troon Gods. Hebr. 13:7 Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. Jer. 6:16 Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen. 1 Kor. 11:1 WEEST mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. |
38 Versta hier door de schapen en geiten de Christenen die zich tot Gods kerk begeven, Joh. 21:15, 16. 1 Petr. 2:25. Dezen wil de Bruidegom dat de bruid, dat is, de kerk, zal aannemen en bezorgen dat zij met de geestelijke spijze gevoed worden. Joh. 21:15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. Joh. 21:16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. 1 Petr. 2:25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. |
39 Dat is, breng uw kudden in de weide en kooi die de profeten en apostelen gevolgd en aangewezen hebben, en die zij in hun schriften aan de gemeente nagelaten hebben. Zie Ps. 77:21; 78:70, 71, 72. 2 Petr. 1:19; 3:2. Ps. 77:21 Gij leiddet Uw volk als een kudde, door de hand van Mozes en Aäron. Ps. 78:70 En Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien. Ps. 78:71 Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn erfenis. Ps. 78:72 Ook heeft hij hen geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid met een zeer verstandig beleid zijner handen. 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; 2 Petr. 3:2 Opdat gij gedachtig zijt aan de woorden die van de heilige profeten tevoren gesproken zijn, en aan ons gebod, wij die des Heeren en Zaligmakers apostelen zijn; |
9 fMijn vriendin, Ik vergelijk u 40bij de paarden in de wagens van Farao. | | f Hoogl. 2:2, 10, 13; 4:1, 7; 5:2; 6:4. Joh. 15:14, 15. Hoogl. 2:2 Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren. Hoogl. 2:10 Mijn Liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Hoogl. 2:13 De vijgenboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. Hoogl. 4:7 Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u. Hoogl. 5:2 Ik sliep, maar mijn hart waakte; de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte; want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen. Hoogl. 6:4 Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Tirza, lieflijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren. Joh. 15:14 Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Joh. 15:15 Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekendgemaakt. |
40 Daar wordt op verscheidene plaatsen der Heilige Schrift gesproken van de schone paarden en de macht der wagens van Egypte, als Ex. 14:17. 2 Kron. 9:28. Jes. 31:1. Ez. 17:15. Bij deze wordt de kerk van Christus vergeleken, zo ten aanzien van haar schoonheid als vanwege haar kracht en vermogen, die zij van Christus ontvangen heeft om haar vijanden te overwinnen, 2 Kor. 10:4. Onder deze ruiterij blinken met name de profeten en apostelen; waarom ook Elia genoemd wordt de wagen Israëls en zijn ruiteren, 2 Kon. 2:12, alsook Elisa 2 Kon. 13:14; dewijl zij door hun gebeden meer konden uitrichten dan een grote macht van wagens en ruiters. Zie Openb. 19:14, 15. Ex. 14:17 En Ik, zie, Ik zal het hart der Egyptenaars verstokken, dat zij na hen daarin gaan; en Ik zal verheerlijkt worden aan Farao en aan al zijn heir, aan zijn wagens en aan zijn ruiters. 2 Kron. 9:28 En zij brachten voor Sálomo paarden uit Egypte en uit al die landen. Jes. 31:1 WEE dengenen die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden, en vertrouwen op wagens, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israëls en zoeken den HEERE niet. Ez. 17:15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volk bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen? 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 2 Kon. 2:12 En Elísa zag het en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren. En hij zag hem niet meer. En hij vatte zijn klederen en scheurde ze in twee stukken. 2 Kon. 13:14 Elísa nu was krank geweest van zijn krankheid van dewelke hij stierf; en Joas, de koning van Israël, was tot hem afgekomen, en had geweend over zijn aangezicht en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren. Openb. 19:14 En de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad. Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. |
10 gUw wangen zijn lieflijk in 41de spangen, uw hals 42in de parelsnoeren. | | g Ez. 16:11, 12, 13. Ez. 16:11 Ook versierde Ik u met sieraad, en deed armringen aan uw handen en een keten aan uw hals. Ez. 16:12 Desgelijks deed Ik een voorhoofdsiersel aan uw aangezicht, en oorringen aan uw oren, en een kroon der heerlijkheid op uw hoofd. Ez. 16:13 Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen en zijde en gestikt werk; gij at meelbloem en honing en olie; en gij waart gans zeer schoon en waart voorspoedig, dat gij een koninkrijk werdt. |
41 Het Hebreeuwse woord hetwelk hier en vers 11 gevonden wordt, betekent eigenlijk tortelduiven, als Leviticus 12 en elders. Doch hier beduidt het enig sieraad der vrouwen, gelijk zijnde aan de tortelduifjes, die aan den hals versierd zijn met een halsbandje. Dus schoon zijn de wangen of kaken der bruid van Christus, dewijl Hij dezelve met Zijn bloed heeft gewassen en versierd met kostelijke parelen van geestelijke gaven, inzonderheid met ootmoedigheid en zachtmoedigheid, die kostelijk zijn voor God, 1 Petr. 3:4. vers 11 Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes. Leviticus 12 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: 1 Petr. 3:4 Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God. |
42 De christelijke deugden worden zeer bekwamelijk vergeleken bij parelsnoeren, overmits alle vruchten der wedergeboorte als met een snoer aan elkander geregen zijn, Spr. 1:9; 20:15. Spr. 1:9 Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals. Spr. 20:15 Goud is er, en menigte van robijnen, maar de lippen der wetenschap zijn een kostelijk kleinood. |
11 43Wij zullen u gouden spangen maken, met 44zilveren stipjes. | | 43 Dit wordt gesproken in den Naam van de Heilige Drie-eenheid, want wie de geboden van Christus houden, die worden bemind van den Vader en den Zoon, Joh. 14:21, 23. En de Heilige Geest zal ook in der eeuwigheid bij hen blijven, Joh. 14:16. Joh. 14:21 Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. Joh. 14:16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; |
44 Of doppen, of pukkels, of knoopjes. Versta hierdoor allerlei christelijke deugden, van welke vele genoemd staan Gal. 5:22, 23. Kol. 3:12. Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Gal. 5:23 Tegen de zodanigen is de wet niet. Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; |
12 45Terwijl 46de Koning aan Zijn 47ronde tafel is, 48geeft mijn 49nardus zijn reuk. | | 45 Of: Zolang als, enz. Hier spreekt de bruid wederom tot haar maagden, prijzende haar Bruidegom bij dezelve. |
46 Bij den Koning wordt Christus de Koning aller koningen verstaan, als vers 4. vers 4 Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. |
47 Zie 1 Sam. 16 op vers 11. Bij de tafel wordt verstaan de hemelse heerlijkheid waar Christus door Zijn lijden is ingegaan. Zie Matth. 8:11; 26:29. Luk. 24:26. Openb. 3:20. Hier wil de bruid zeggen: Terwijl Christus Jezus is in de hemelse glorie, omringd van degenen die met Hem rondom in Zijn Rijk aan Zijn tafel zitten, zo geeft mijn nardus, enz. 1 Sam. 16:11 (kt.) Voorts zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongelingen? En hij zeide: De kleinste is nog overig, en zie, hij weidt de schapen. Samuël nu zeide tot Isaï: Zend heen en laat hem halen; want wij zullen niet rondom aanzitten, totdat hij hier zal gekomen zijn. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; Matth. 26:29 En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot op dien dag wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders. Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? Openb. 3:20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. |
48 Dat is, de Heilige Geest, Dien Hij mij van den Vader zendt, troost mij in alle benauwdheid. Anderen nemen die woorden in dezen zin alsof de bruid zeide: Zo benaarstig ik mij om goede werken te doen, die den Koning aangenaam mogen zijn; ik leg de gaven, die ik van Hem ontvangen heb, wel aan, ik verberg ze niet, maar laat ze haar reuk geven, dat is, goede en Gode aangename werken voortbrengen, die den Koning aangenaam zijn. |
49 Nardus is een zeer kostelijk kruid, met welks olie men de prinsen en treffelijke personen placht te overstorten, als zij over tafel zaten. Zie Mark. 14:3, 8. Joh. 12:3, 7. Hierbij wordt de Heilige Geest vergeleken vanwege Zijn welriekende gaven, dewelke na Christus’ hemelvaart veel overvloediger zijn uitgestort dan daartevoren, Joh. 7:39. Mark. 14:3 En als Hij te Bethanië was in het huis van Simon den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd. Mark. 14:8 Zij heeft gedaan hetgeen zij kon; zij is voorgekomen om Mijn lichaam te zalven, tot een voorbereiding ter begrafenis. Joh. 12:3 Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf. Joh. 12:7 Jezus dan zeide: Laat af van haar; zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis. Joh. 7:39 (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) |
13 50Mijn Liefste is mij een bundelken mirre, 51dat tussen mijn borsten vernacht. | | 50 Dat is, de gedachtenis van Christus’ liefde, die Hij met Zijn bitter lijden aan mij is bewijzende, is mij als een lieflijk tuiltje of ruikertje van mirre, om mijn hart te verkwikken. Mirre is een zeer goede en lieflijke specerij, reukwerk of gom, welke eertijds gebruikt werd om de klederen der prinsen te parfumeren en anderszins. Zie de aant. Ex. 30 op vers 23. Ps. 45:9. Gemengd zijnde met wijn, maakt zij een zeer lieflijken drank, om het hart te versterken en het bloed te zuiveren, zoals Plinius getuigt. Zij werd ook, nevens andere specerijen, gebruikt om de dode lichamen te balsemen, Joh. 19:39. Kortom, het is een edel kruid, hetwelk waardig is koningen tot een present te schenken. Zie Gen. 37:25; 43:11. Matth. 2:11. Daarom is het geen wonder dat de liefde van Christus daarbij vergeleken wordt. Ex. 30:23 (kt.) Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; Ps. 45:9 Al Uw klederen zijn mirre en aloë en kassie; uit de elpenbenen paleizen, vanwaar zij U verblijden. Joh. 19:39 En Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht. Gen. 37:25 Daarna zaten zij neder om brood te eten, en hieven hun ogen op en zagen, en zie, een reisgezelschap van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kemels droegen specerijen en balsem en mirre, reizende om dat af te brengen naar Egypte. Gen. 43:11 Toen zeide Israël, hun vader, tot hen: Is het nu alzo, zo doet dit; neemt van het loffelijkste dezes lands in uw vaten en brengt dien man een geschenk henen af: een weinig balsem en een weinig honing, specerijen en mirre, terpentijnnoten en amandelen. Matth. 2:11 En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden. En hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook en mirre. |
51 Hiermede wordt beduid dat de kerke Gods de gedachtenis van haar Bruidegom steeds wil behouden, inzonderheid gedurende den duisteren nacht der vervolgingen en benauwdheden, zichzelve daarmede vertroostende en versterkende, Ef. 3:17. Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; |
14 Mijn Liefste is mij 52een tros van cyprus in de wijngaarden van 53Engédi. | | 52 Cyprus is een zekere plant, die een welriekende vrucht of gom, als een bloeienden druiventak, voortbrengt, zoals Hieronymus getuigt. Enigen menen dat hierbij een natuurlijke tros druiven verstaan wordt, genoemd met den naam cyprus, Hebr. copher, omdat de druiven van Engedi den smaak hadden van cyprus, welk kruid daaromtrent veel groeide. Zie de herbariums. Hoe het zij, daarbij wordt verstaan een uitnemend lieflijke vrucht, bij dewelke de Heere Christus vergeleken wordt, vanwege Zijn welriekende verdiensten en heilzame gaven; het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonde, 1 Joh. 1:7. Hij is de Verzoening voor onze zonden, 1 Joh. 2:2. 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. |
53 Van deze stad zie de aant. 1 Sam. 24 op vers 1. |
15 Zie, 54gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, 55gij zijt schoon, uw ogen zijn 56duivenogen. | | 54 De schoonheid die de kerke Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en Zijn gerechtigheid. Zie Hoogl. 4:1. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
55 De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken. |
56 Dat is, eenvoudig en kuis. Zie Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1, 2. Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10 op vers 31. Job 29:15. Ps. 32:8. Hoogl. 4:1. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. Ps. 123:1 EEN lied Hammaäloth. Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit. Ps. 123:2 Zie, gelijk de ogen der knechten zijn op de hand hunner heren, gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouwe, alzo zijn onze ogen op den HEERE onzen God, totdat Hij ons genadig zij. Matth. 10:16 Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven. Num. 10:31 (kt.) En hij zeide: Verlaat ons toch niet; want dewijl gij weet dat wij ons legeren in de woestijn, zo zult gij ons tot ogen zijn. Job 29:15 Den blinde was ik tot ogen, en den kreupele was ik tot voeten. Ps. 32:8 Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg dien gij gaan zult; ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
16 hZie, 57Gij zijt schoon, mijn Liefste, 58ja, lieflijk; 59ook groent onze bedstede. | | h Hoogl. 4:1; 5:12. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. Hoogl. 5:12 Zijn ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. |
57 Christus is schoon van nature, want Hij is het Lam zonder vlek, Exodus 12. Maar de bruid is schoon uit genade, door de verdiensten van Christus, Joh. 1:16. Exodus 12 DE HEERE nu had tot Mozes en tot Aäron in Egypteland gesproken, zeggende: Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. |
58 Dat is, niet stuurs noch trots. Hij nodigt ons zeer vriendelijk, zeggende: Komt tot Mij, die belast en beladen zijt, Ik zal u verkwikken, Matth. 11:28. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
59 Dat is, daar worden dagelijks vele geestelijke kinderen in Uw gemeente geboren, uit het onsterfelijke zaad Uws Woords, 1 Petr. 1:23. Hierom wordt de kerk genoemd de moeder aller gelovigen, Gal. 4:26. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. |
17 60De balken onzer huizen zijn ceders, onze 61galerijen zijn 62cipressen. | | 60 De kerk prijst haar woning, om anderen daartoe te nodigen en aan te brengen. Zij noemt de verzameling der gelovigen huizen, in het meervoud, omdat er vele particuliere kerken zijn. Bij de balken wordt verstaan de leer der profeten en der apostelen, want daardoor wordt de kerk vast samengebonden in Christus, als het Fundament, Ef. 2:20. Deze balken zijn van ceders, dat is, sterk en onvergankelijk, want Gods Woord blijft in der eeuwigheid, Jes. 40:8. 1 Petr. 1:25. Van de duurzaamheid van het cederhout zie Richt. 9 op vers 15. Christus, sprekende van de vastigheid en duurzaamheid Zijner kerk, zegt: De poorten der hel zullen daartegen niet vermogen, Matth. 16:18. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; Jes. 40:8 Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid. 1 Petr. 1:25 Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is. Richt. 9:15 (kt.) En het doornbos zeide tot de bomen: Indien gij mij in der waarheid tot een koning over u zalft, zo komt, vertrouwt u onder mijn schaduw; maar indien niet, zo ga vuur uit het doornbos en vertere de ceders van den Libanon. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. |
61 Of: wandelplaatsen, of: welfselen, als Gen. 30:38, 41. Gen. 30:38 En hij legde deze roeden die hij geschild had, in de goten en in de drinkbakken van het water, waar de kudde kwam drinken, tegenover de kudde; en zij werden verhit, als zij kwamen om te drinken. Gen. 30:41 En het geschiedde, telkens als de kudde der vroegelingen verhit werd, zo stelde Jakob de roeden voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig werden bij de roeden. |
62 Dit hout is zeer lieflijk; daarom wordt met recht Christus bij hetzelve vergeleken. Anders: van boratin, in het Latijn bruta genoemd, hetwelk een boom is, den cipressenboom gelijk, zeer lieflijk van reuk, Plinius, Naturalis historia, boek 12, hfdst. 17. Het Hebreeuwse woord dat hier in den tekst staat, wordt nergens in de Heilige Schrift gevonden dan hier alleen. |