Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Aards genot is ijdelheid |
1 IK zeide in mijn hart: Nu welaan, ik zal u beproeven door vreugde; derhalve azie het goede aan. Maar zie, ook dat was ijdelheid. a Luk. 12:19. |
a Luk. 12:19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, zijt vrolijk. |
2 Tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig; en tot de vreugde: Wat maakt deze? |
3 Ik heb in mijn hart nagespeurd om mijn vlees op te houden in den wijn (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, gedurende het getal der dagen huns levens. |
4 Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. |
5 Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht. |
6 Ik maakte mij vijvers van wateren, om daarmede te bewateren het woud dat met bomen groende. |
7 Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren. |
8 Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinodiën der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel. |
9 En ik werd groot en nam toe, meer dan iemand die vóór mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij. |
10 En al wat mijn ogen begeerden, dat onttrok ik ze niet; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, maar mijn hart was verblijd vanwege al mijn arbeid; en dit was mijn deel van al mijn arbeid. |
11 Toen wendde ik mij tot al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en tot den arbeid dien ik werkende gearbeid had; zie, het was al ijdelheid en kwelling des geestes, en daarin was geen voordeel onder de zon. |
12 bDaarna wendde ik mij om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens die den koning nakomen zal, doen hetgeen dat alrede gedaan is? b Pred. 1:17; 7:23. |
b Pred. 1:17 En ik begaf mijn hart om wijsheid en wetenschap te weten, onzinnigheden en dwaasheid; ik ben gewaargeworden dat ook dit een kwelling des geestes is. Pred. 7:23 Dit alles heb ik met wijsheid verzocht; ik zeide: Ik zal wijsheid bekomen, maar zij was nog ver van mij. |
13 Toen zag ik dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis. |
14 De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook dat enerlei geval hun allen bejegent. |
15 Dies zeide ik in mijn hart: Gelijk het den dwaze bejegent, zal het ook mijzelven bejegenen; waarom heb ik dan toen meer naar wijsheid gestaan? Toen sprak ik in mijn hart, dat ook hetzelve ijdelheid was. |
16 Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van een wijze dan van een dwaas zijn, aangezien hetgeen dat nu is, in de toekomende dagen altemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot? |
17 Daarom haatte ik dit leven, want dit werk docht mij kwaad, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes. |
18 Ik haatte ook al mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens die na mij wezen zal. |
19 Want wie weet of hij wijs zal zijn of dwaas? Evenwel zal hij heersen over al mijn arbeid, dien ik bearbeid heb en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon. Dat is ook ijdelheid. |
20 Daarom keerde ik mij om, om mijn hart te doen wanhopen over al den arbeid dien ik bearbeid heb onder de zon. |
21 Want er is een mens wiens arbeid in wijsheid en in wetenschap en in geschiktheid is; nochtans zal hij dien overgeven tot zijn deel aan een mens die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad. |
22 cWat heeft toch die mens van al zijn arbeid en van de kwelling zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? c Pred. 1:3; 3:9. |
c Pred. 1:3 Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid dien hij arbeidt onder de zon? Pred. 3:9 Wat voordeel heeft hij die werkt, van hetgeen dat hij bearbeidt? |
23 Want al zijn dagen zijn smarten en zijn bezigheid is verdriet; zelfs des nachts rust zijn hart niet. Datzelve is ook ijdelheid. |
24 dIs het dan
niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien dat zulks van de hand Gods is. d Pred. 3:12, 22; 5:18; 8:15. |
d Pred. 3:12 Ik heb gemerkt dat er niets beters voor henlieden is dan zich te verblijden en goed te doen in zijn leven; Pred. 3:22 Dies ik gezien heb dat er niets beters is dan dat de mens zich verblijde van zijn werken, want dat is zijn deel; want wie zal hem daarheen brengen, dat hij ziet hetgeen dat na hem geschieden zal? Pred. 5:18 Ook een iegelijk mens aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave Gods. Pred. 8:15 Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder de zon dan te eten en te drinken en blijde te zijn, want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. |
25 (Want wie zou ervan eten of wie zou zich daartoe haasten, meer dan ik zelf?) |
26 Want Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, eopdat Hij het geve dien die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. e Job 27:16, 17. Spr. 28:8. Pred. 3:13. |
e Job 27:16 Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem; Job 27:17 Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen. Spr. 28:8 Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt. Pred. 3:13 Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid. Dit is een gave Gods. |