Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De wijze man leert den jongelieden, dat zij zich tot godzaligheid zullen schikken en wennen, eer de ouderdom aankomt, vs. 1. Welken hij met velerlei gelijkenissen beschrijft, 2, enz. Hierop volgt het besluit dezes boeks, dat het al ijdelheid is, 8. En hij zegt dat de samenvatting aller leer deze is: God te vrezen en Zijn geboden te houden, 13. |
|
1 EN 1gedenk aan 2uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat 3de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve. |
| 1 Dat is, schik u tot de vreze des Heeren en tot het onderhouden Zijner geboden. |
| 2 Het Hebreeuwse woord staat in het meervoud. Vgl. de aant. Gen. 1 op vers 26. |
| Gen. 1:26 (kt.) En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. |
| 3 Dat is, de dagen des ouderdoms, die veel ongemak medebrengen, want de ouderdom is als een gedurige ziekte. |
|
2 4Eer dan de zon en het licht, en de maan en de sterren 5verduisterd worden, en 6de wolken wederkomen na den regen; |
| 4 Dit vers en enige der naastvolgende begrijpen een beschrijving van den ouderdom naar de wijze der poëten; en het is een gedurige allegorie tot het zevende vers toe. |
| 5 Niet inderdaad, maar den ouden halfblinde dunkt het zo te zijn. |
| 6 Dat is, de ene ellende na de andere, gelijk het ene onweder na het andere komt. |
|
3 In den dag wanneer 7de wachters des huizes zullen beven, en 8de sterke mannen zichzelven zullen krommen; en 9de maalsters zullen 10stilstaan, omdat zij 11minder geworden zijn; en 12die door de vensteren zien, verduisterd zullen worden; |
| 7 Dat is, de armen met de handen, die het lichaam (waarin de ziel als in een huis woont) bewaren, dienende om het kwaad af te weren en het goede aan te nemen. |
| 8 Dat is, de benen of schenkels, die het lichaam dragen als twee sterke mannen. |
| 9 Dat is, de tanden, die de spijze als vermalende, dezelve kauwen, en in stukken bijtende. |
| 10 Te weten van malen, dat is, van kauwen. De zin is: Als de tanden zo gauw niet zijn zullen om de spijze te kauwen. |
| 11 Te weten minder in getal. |
| 12 Dat is, de ogen, die van tussen de oogleden zien. |
|
4 En 13de twee deuren 14naar de straat 15zullen gesloten worden, 16als er is een nederig geluid 17der maling, en 18hij 19opstaat 20op de stem van het vogelken, en al 21de zangeressen 22nedergebogen zullen worden; |
| 13 Dat is, de twee lippen, door dewelke de spijze passeert als tussen twee deuren. Vgl. Job 41:5. Anderen verstaan hier door de deuren den gorgel of strot, waardoor de spijze en drank passeren. |
| Job 41:5 Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking. |
| 14 Dat is, die men uiterlijk aan het lichaam ziet. Er zijn ook deuren inwendig, die men niet ziet, als het deksel der keel en het deksel van het blaasje der gal. |
| 15 Te weten in plaats van die te openen, als zij harde spijze zouden innemen. Enigen verstaan dit alzo: als de deuren, dat is, de lippen, zullen gesloten worden, omdat de oude personen belemmerd spreken, niet zo wel hun woorden kunnende formeren of voortbrengen als de jongelieden. |
| 16 Of: vanwege, dat is, dewijl de tanden zwaarlijk knauwen, zodat men er niet tussen of onder hoort kraken noch breken, gelijk men wel hoort als de jongelieden harden kost kauwen en in stukken bijten, hebbende het goede gebit, hetwelk de oude personen zelden of niet hebben. |
| 17 Te weten als de tanden de spijze vermalen. |
| 18 Te weten de oude man. |
| 19 Te weten van zijn bed. |
| 20 Dat is, des morgens vroeg, als de vogelkens beginnen te zingen, want hij kan niet slapen. |
| 21 Hebr. de dochters des lieds, dat is, de zangeressen. Versta hierbij ook de zangers of muzikanten. Anders: alle dochters des gezangs, dat is, al de delen of leden des lichaams die de stem formeren. |
| 22 Of: bukken zullen, dat is, vergaan, afnemen, haar kracht verliezen; of: kleingeacht en van geen waarde zijn zullen, dewijl de oude man daar geen werk van maakt, als geen genoegen meer in de muziek nemende. Zie hiervan een voorbeeld in Barzillai, 2 Sam. 19:35. |
| 2 Sam. 19:35 Ik ben heden tachtig jaar oud; zou ik kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken wat ik eet en wat ik drink? Zou ik meer kunnen horen naar de stem der zangers en zangeressen? En waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder tot een last zijn? |
|
5 Ook wanneer
23zij 24voor de hoogte zullen vrezen, en dat er 25verschrikkingen zullen zijn op den weg, 26en de amandelboom zal bloeien, 27en dat de sprinkhaan zichzelven een last zal wezen, en dat 28de lust zal vergaan; 29want de mens gaat 30naar zijn eeuwig huis, en 31de rouwklagers zullen in de straat omgaan; |
| 23 Te weten de oude personen. |
| 24 Of: voor de hoge plaatsen, dat is, voor hoogverheven of oneffen plaatsen, die de oude personen niet gaarne betreden, vanwege de zwakheid hunner benen, vrezende zich daaraan te stoten of daarvan te zullen vallen. Of: omdat het hun zuur valt de hoge trappen of heuvels op te klimmen. |
| 25 Of: verslagenheden, te weten grote of vele. Vrezende dat zij ergens hun voeten of tenen aan stoten mochten. |
| 26 Als de grijze of grauwe haren daar zijn. |
| 27 Dat is, de oude man, die zo mager, krom en dor geworden is als een sprinkhaan. Anderen: en hem een sprinkhaan, dat is, een licht ding als een sprinkhaan, lastig valt. |
| 28 Te weten der lichamelijke geneugten en wellusten, ook de lust tot eten, drinken, enz. |
| 29 Alsof hij zeide: Als de mens al die ongemakken gevoelt, zo mag hij wel denken dat hij nabij den dood is, ja, alreeds den enen voet in het graf heeft. |
| 30 Dat is, naar het graf, want daar zal de mens lang blijven. |
| 31 Dat is, die lieden die de verstorvenen ten grave bestellen, beschreien en beklagen, waartoe men lieden pleegt te huren. Zie de aantt. Jer. 9 op vers 17. |
| Jer. 9:17 (kt.) Zo zegt de HEERE der heirscharen: Merkt daarop en roept klaagvrouwen, dat zij komen; en zendt heen naar de wijze vrouwen, dat zij komen, |
|
6 32Eer dan het zilveren koord ontketend wordt, en 33de gulden schaal in stukken gestoten wordt, en 34de kruik aan de springader gebroken wordt, en 35het rad aan den bornput in stukken gestoten wordt; |
| 32 Dat is, eer het merg of de pit in den ruggenstreng los wordt. Dit merg is wit als zilver, en het gaat van de hersenen af langs den ruggenstreng, als een zeel of touw. Anderen verstaan hier door het zilveren koord de polsaderen. Anders: weggedaan; anders: geketend of gebonden, dat is, verdroogd, verstijfd. |
| 33 Dat is, dat dunne huifje, velletje, waarin de hersenen liggen, of hetwelk goudvervig is. Anderen verstaan hier door de gulden schaal het bekkeneel waarin de hersenen besloten liggen; hetwelk mede door den dood vergaat en als gebroken wordt. |
| 34 Dat is, de voornaamste bloedader aan den lever. |
| 35 Dat is, de long, die door haar gedurige beweging den adem dan van zich stoot en dan wederom tot zich trekt, gelijk het rad aan een waterput nu den emmer tot zich optrekt, dan van zich in den put nederlaat. |
|
7 aEn dat 36het stof weder tot aarde keert, als het geweest is; en 37de geest weder 38tot God keert, b39Die hem gegeven heeft. |
| a Gen. 3:19. |
| Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. |
| 36 Dat is, het lichaam, hetwelk in den beginne van aarde genomen en gemaakt is, Gen. 3:19. Zie Job 7:5. |
| Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. Job 7:5 Mijn vlees is met het gewormte en met het gruis des stofs bekleed; mijn huid is gekloofd en verachtelijk geworden. |
| 37 Dat is, de ziel. Zie Num. 16:22; 27:16. |
| Num. 16:22 Maar zij vielen op hun aangezichten en zeiden: O God, God der geesten van alle vlees, een enig man zal gezondigd hebben, en zult Gij U over deze ganse vergadering grotelijks vertoornen? Num. 27:16 Dat de HEERE, de God der geesten van alle vlees, een man stelle over deze vergadering, |
| 38 Te weten in den hemel, verstaande dat Salomo hier het volk Gods alleen aanspreekt. Sommigen verstaan het van de zielen, zowel der ongelovigen als der gelovigen, die beide van God als Rechter, terstond als de mens sterft, gewezen worden elk aan hun plaats, der gelovigen ten hemel, der ongelovigen ter helle. Vgl. Luk. 16:22. |
| Luk. 16:22 En het geschiedde dat de bedelaar stierf en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham. |
| b Gen. 2:7. Num. 16:22. |
| Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. Num. 16:22 Maar zij vielen op hun aangezichten en zeiden: O God, God der geesten van alle vlees, een enig man zal gezondigd hebben, en zult Gij U over deze ganse vergadering grotelijks vertoornen? |
| 39 Zie Gen. 2:7. |
| Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. |
Vrees God en houd Zijn geboden |
8 c40IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; het is al ijdelheid. |
| c Ps. 62:10; 144:4. Pred. 1:2. |
| Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. Ps. 144:4 De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw. Pred. 1:2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. |
| 40 Zie Pred. 1:2. |
| Pred. 1:2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. |
|
9 En voorts, dewijl de Prediker wijs geweest is, 41zo leerde hij het volk nog 42wetenschap en 43merkte op en 44onderzocht; 45hij stelde vele dspreuken in orde. |
| 41 Nadat hij bekeerd was, zo bekeerde en leerde hij ook anderen. |
| 42 Dat is, goede leringen. |
| 43 Anders: hij heeft gewogen, te weten met de schaal der wijsheid. |
| 44 Anders: examineerde. |
| 45 Salomo heeft vele spreuken gesproken, 1 Kon. 4:32, waarvan alleen het boek Proverbiorum of der Spreuken en dit boek Koheleth tot ons gekomen is; en versta hier onder den naam van spreuken deftige, wijze sententiën, handelende van het leven en de zeden der mensen en van den loop der wereld. Zie de aantt. 1 Kon. 4 op vers 32. |
| 1 Kon. 4:32 En hij sprak drieduizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. 1 Kon. 4:32 (kt.) En hij sprak drieduizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. |
| d 1 Kon. 4:32. |
| 1 Kon. 4:32 En hij sprak drieduizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. |
|
10 De Prediker zocht aangename 46woorden uit te vinden; en het geschrevene is 47recht, woorden der waarheid. |
| 46 Of: zaken. |
| 47 Of: rechtmatig, dat is, zodanig, op hetwelk niemand met reden te spreken had. |
|
11 48De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen en gelijk nagelen, diep 49ingeslagen van de meesters der 50verzamelingen, 51die gegeven zijn 52van den enigen Herder. |
| 48 Hij wil zeggen, dat, gelijk de ossen tot het ploegen met het steken van prikkelen of scherpe pinnen worden voortgedreven, dat ook alzo de mensen door scherpe en ernstige vermaningen moeten aangepord worden tot vroomheid en godzaligheid, en tot afkeer van de wereldse ijdelheid. |
| 49 Hebr. ingeplant. |
| 50 Of: der gemeente, dat is, van de leraars der gemeente. |
| 51 Die of welke, te weten woorden der wijzen, of: die, te weten nagelen. |
| 52 Hebr. van één Herder, te weten van God, Die Zijns volks Herder en Hoeder is, Psalm 23, en Die Zijn profeten en dienaren uitzendende, dezelve met Zijn Geest verlicht en bekrachtigt. Zie Joh. 10:11. 1 Petr. 2:25; 5:4. Anders: van den eersten Herder. |
| Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. 1 Petr. 2:25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
|
12 En wat boven 53dezelve is, mijn zoon, wees gewaarschuwd: 54van vele boeken te maken is geen einde, en 55veel lezen 56is vermoeiing 57des vleses. |
| 53 Te weten de woorden der wijzen en des enigen Herders. Anders: Voorts, mijn zoon, wees hieruit vermaand of gewaarschuwd. Hebr. eigenlijk: wees verlicht, te weten uit de spreuken die in dit boek staan, en inzonderheid ook in het boek mijner spreuken en andere boeken meer. Gij hebt hier genoeg aan, bewaar dit maar wel, en wacht u van aan te nemen hetgeen dat de filosofen of wereldwijzen geschreven hebben van het opperste goed en de gelukzaligheid der mensen, want dezen zijn van den Geest Gods niet geregeerd geweest, daarom zijn zij wijd van den rechten weg afgeweken. |
| 54 Te weten gelijk de wereldwijze filosofen gedaan hebben. |
| 55 Of: te veel lezen. Anders: te veel studeren. |
| 56 Dat is, het maakt het hoofd en de hersenen moede. |
| 57 Dat is, des mensen. |
|
13 Van 58alles wat gehoord is, is 59het einde van de zaak: eVrees 60God en houd Zijn geboden, want 61dit betaamt allen mensen. |
| 58 Dat is, al hetgeen waartoe deze mijn predicatie gericht is, aangaande het opperste goed. |
| 59 Dat is, het besluit of de samenvatting. |
| e Deut. 6:2; 10:12. Spr. 3:7. |
| Deut. 6:2 Opdat gij den HEERE uw God vreest, om te houden al Zijn inzettingen en Zijn geboden die ik u gebied, gij en uw kind en kindskind, al de dagen uws levens, en opdat uw dagen verlengd worden. Deut. 10:12 Nu dan, Israël, wat eist de HEERE uw God van u, dan den HEERE uw God te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben, en den HEERE uw God te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel; Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; |
| 60 Vrees God, door Denwelken alleen gij het hoogste goed en de zaligheid kunt verkrijgen, maar niet door enig aards of vergankelijk ding. |
| 61 Anders: want dit is het ganse werk of ambt des mensen, dat is, daarvan behoorde hij zijn ganse werk te maken, dit is het voornaamste einde van des mensen leven; of: dit is het geheel des mensen, dat is, de volkomen gelukzaligheid; of: hierin bestaat zijn welvaren en zaligheid. Anders: des gehelen mensen. |
|
14 fWant God zal 62ieder werk 63in het gericht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed of hetzij kwaad. |
| f 1 Kor. 4:5. 2 Kor. 5:10. |
| 1 Kor. 4:5 Zo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| 62 Of: alle daad, dat is, alle daden en werken der mensen. |
| 63 Want ten jongsten dage zal God zelfs de verborgen gedachten oordelen, Rom. 2:16. Hebr. 13:4. |
| Rom. 2:16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. Hebr. 13:4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen. |