Statenvertaling.nl

sample header image

Prediker 11 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Prediker 11

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Vermaning tot milddadigheid aan de armen, zonder aan te zien hun onwaardigheid, vs. 1, enz. Altijd voor ogen hebbende de voorzienigheid Gods, 5. Zonder nochtans den arbeid te verzuimen, 6. Het leven is den mensen zoet, nochtans zijn de kwade dagen meer dan de goede, 7. Vermaning aan de jongelieden, dat zij in hun geneugten altijd aan het oordeel des Heeren moeten gedenken, 9.
 
Tot arbeid geroepen
1 WERP1 uw brood uit 2op het water, want 3gij zult het vinden 4na vele dagen.
1 Dat is, doe wel aan een iegelijk, zo bekenden als onbekenden.
2 Hebr. op het aangezicht des waters of der wateren. Verstaande bij het water de armen, die niet hebben om wederom te vergelden, zodat het schijnt verloren te zijn wat men hun geeft. Aldus spreken wij ook: Het is zoveel alsof men het in het water of in de zee wierp.
3 Dat is, God zal het u wedergeven; ja, wellicht ook wel de mens zelf dien gij overlang enige weldaad of hulp gedaan hebt.
4 Hebr. na veelheid van dagen, dat is, nadat vele dagen of jaren zullen vervloten zijn.
 
2 5Geef aeen deel aan 6zeven, ja, ook aan 6acht; 7want gij weet niet wat kwaad op de aarde wezen zal.
5 Te weten uw aalmoezen, of uw brood.
a 2 Kor. 9:10. verwijsteksten
6 . 6 Een zeker getal voor een onzeker, als Spr. 6:16. Micha 5:4. Christus zegt: Geef een iegelijk die het begeert, Luk. 6:30. Vgl. Deut. 15:7, 8. verwijsteksten
7 Alsof hij zeide: De tijd kan komen dat gij van al het uwe beroofd en tot een bedelaar gemaakt zult worden; dan zult gij wel wensen, dat anderen u ook milden bijstand deden; doe dan ook alzo bij anderen. Zie Luk. 16:9. Gal. 6:9. verwijsteksten
 
3 8Als de wolken vol geworden zijn, 9zo storten zij plasregen uit op de aarde; en 10als de boom naar het zuiden of als hij naar het noorden valt, in de plaats waar de boom valt, daar zal hij wezen.
8 Hij wil zeggen, dat de rijken aan de armen hun milddadigheid rijkelijk behoorden te betonen, gelijk de regen het dorre land rijkelijk bevochtigt, zonder onderscheid van plaatsen of akkers; God doet Zijn regen vallen zowel over de kwaden als over de goeden.
9 Hebr. zo ledigen zij.
10 De zin is: Gelijk een boom die eens valt of geveld wordt, niet wederom opstaat en geen vruchten meer draagt; alzo ook, wanneer wij eens gestorven zijn, hetzij in wat staat het moge zijn naar de ziel, zo staan wij niet weder op om wederom in dit tijdelijke leven te komen, zodat wij na onzen dood den armen niet meer iets geven of mededelen kunnen; en behoren derhalve goed te doen in dit leven. Zie Gal. 6:10. verwijsteksten
 
4 11Wie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien.
11 Salomo wil zeggen: Wie al te bezorgd op wind en weder past, en van tijd tot tijd nog al beter weder verwacht, niet willende zaaien totdat hij weder heeft hetwelk geheel naar zijn wens en wil is, die zal niet lichtelijk aan het zaaien komen, maar hij zal den bekwaamsten zaaitijd verzuimen; alzo ook wie in den maaitijd al te zeer op wind en weer let. Enigen duiden deze woorden op het uitdelen der aalmoezen, aldus: Alzo ook, indien iemand al te scrupuleus zou willen denken op alle veranderingen van tijden, denkende dat hij zelf arm kon worden, enz., of op de onwaardigheid of ondankbaarheid der armen, enz., die zal nimmermeer aalmoezen geven, en hij zal zodoende nimmermeer doen wat hij te doen schuldig is.
 
5 bGelijk 12gij niet weet welke de weg des winds zij, of hoedanig 13cde beenderen zijn in den buik van 14een zwangere vrouw, alzo 15weet gij het werk Gods niet, 16Die het alles maakt.
b Joh. 3:8. verwijsteksten
12 Te weten vanwaar hij komt, waar hij heenvliegt, hoelang en hoe sterk hij uit een gewest waaien zal, Joh. 3:8. verwijsteksten
13 Door de beenderen moet men hier verstaan de gehele massa of vrucht, of het kind in des moeders lichaam.
c Ps. 139:15, 16. verwijsteksten
14 Hebr. ener volle vrouw.
15 Dat is, gij weet en kunt de regering Gods niet weten, noch verstaan wat Hij in Zijn alwijzen raad besloten heeft; hoelang gij uw goederen zult hebben en behouden. Laat derhalve uw onnutte zorg varen, en doe den armen goed, zolang als u God het leven en de macht geeft.
16 Of: dat Hij aan of met allen doet.
 
6 Zaai uw zaad 17in den morgenstond, en trek uw hand des avonds niet 18af; want gij weet niet 19wat recht wezen zal, of dit of dat, of dat die beide 20tezamen goed zijn zullen.
17 Dat is, vroeg.
18 Te weten van zaaien, of van het zaad in de aarde te werpen.
19 Dat is, of dat wel opwassen zal dat gij des avonds gezaaid hebt, dan wel of dat beter opwassen zal dat gij des morgens gezaaid hebt.
20 Hebr. als een, dat is, evengoed.
 
Gedenk aan uw Schepper in uw jeugd
7 21Verder, 22het licht 23is zoet, en het is den ogen 24goed de zon te aanschouwen.
21 Of: Trouwens, of: zekerlijk. Alsof hij zeide: Het is wel waar, enz.
22 Dat is, dit tijdelijke leven, dat men het licht der zon mag aanschouwen.
23 Dat is, het is den mens aangenaam.
24 Dat is, lieflijk.
 
8 Maar indien de mens vele jaren leeft, en verblijdt zich in die alle, zo laat hem ook gedenken 25aan de dagen der duisternis, want die zullen vele zijn; en 26al wat gekomen is, 27is ijdelheid.
25 Dat is, aan den dood. Want de doden legt men in het graf, waar het duister is.
26 Dat is, al wat hem bejegend is.
27 Hij zal moeten bekennen dat er in dit leven niets bestendig is, waarin men zich volkomenlijk mag verblijden.
 
9 Verblijd u, o jongeling, in uw jeugd, en laat uw hart u 28vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en 29wandel in de wegen uws harten en 30in de aanschouwing uwer ogen; maar weet dat God om al deze dingen 31u zal doen komen voor het gericht.
28 Hebr. goeddoen.
29 Dat is, doe wat uw hart lust en wat uw ogen behaagt. Uit deze woorden blijkt genoegzaam dat Salomo hier niet in ernst spreekt, maar ironisch of schimpswijze, tegen degenen die zulks als hier staat, met ernst spreken en gevoelen, namelijk dat men de jonge jaren met wellustigheid moet of mag doorbrengen. Num. 15:39 verbiedt God te wandelen in de wegen des harten. verwijsteksten
30 Dat is, in al wat uw ogen behaaglijk en aangenaam is, volg dat vrij, neem uw genoegen in dit leven.
31 Alsof hij zeide: Gij zult daar wel ongaarne aankomen, maar God zal u wel doen komen, om rekenschap te geven van al wat gij gesproken en gedaan hebt. Zie Pred. 12:14. verwijsteksten
 
10 Zo doe dan 32de toornigheid wijken van uw hart, en doe 33het kwade weg 34van uw vlees, want de jeugd en 35de jonkheid 36is ijdelheid.
32 Onder de toornigheid begrijpt hij alle kwade bewegingen des harten, die hetzelve ontroeren, als zij vermaand worden de wellusten te verlaten en de vreze Gods aan te nemen. Anderen verstaan door de toornigheid de zonde, die den toorn Gods verwekt over de mensen. Anders: verdriet, moeilijkheid, treurigheid.
33 Dat is, allerlei kwade begeerlijkheid en kwade lusten of zonden.
34 Dat is, van uw lichaam. Zie Rom. 6:13. 1 Kor. 6:15. verwijsteksten
35 Het woord hetwelk in den Hebreeuwsen tekst staat, betekent eigenlijk den dageraad. De jonkheid of kindse jaren zijn als de morgenstond van des mensen leven; de morgenstond is spoedig voorbij, de dag passeert snellijk, en dan komt straks de nacht, in welken niemand werken kan.
36 Dewijl zij vergankelijk, haast passerende en vol dwaasheid is.

Einde Prediker 11