Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EEN dode vlieg doet de zalf des apothekers stinken en opwellen; alzo een weinig dwaasheid een man die kostelijk is van wijsheid en van eer. |
2 Het hart des wijzen is tot zijn rechter-, maar het hart eens zots is tot zijn linkerhand. |
3 En ook wanneer de dwaas op den weg wandelt, zijn hart ontbreekt hem, en hij zegt tot een iegelijk dat hij dwaas is. |
4 Als de geest des heersers tegen u oprijst, verlaat uw plaats niet; want het is medicijn, het stilt grote zonden. |
5 Er is nog een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, als een dwaling die van het aangezicht des oversten voortkomt: |
6 Een dwaas wordt gezet in grote hoogheden, maar de rijken zitten in de laagte. |
7 Ik heb knechten te paard gezien, en vorsten gaande als knechten op de aarde. |
8 Wie een kuil graaft, zal daarin vallen; en wie een muur doorbreekt, een slang zal hem bijten. |
9 Wie stenen wegdraagt, zal smart daardoor lijden; wie hout klieft, zal daardoor in gevaar zijn. |
10 Indien hij het ijzer heeft stomp gemaakt en hij slijpt de snede niet, dan moet hij meerder kracht tewerkstellen; maar de wijsheid is een uitnemende zaak om iets recht te maken. |
11 Indien de slang gebeten heeft eer de bezwering geschied is, dan is er geen nuttigheid voor den allerwelsprekendsten bezweerder. |
12 De woorden van den mond eens wijzen zijn aangenaam, maar de lippen eens zots verslinden hemzelven. |
13 Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het einde zijns monds is boze dolligheid. |
14 De dwaas maakt wel vele woorden, maar de mens weet niet wat het zij dat geschieden zal; en wat na hem geschieden zal, wie zal het hem te kennen geven? |
15 De arbeid der zotten maakt een iegelijk van hen moede, dewijl zij niet weten naar de stad te gaan. |
16 Wee u, land, welks koning een kind is, en welks vorsten in den morgenstond eten. |
17 Welgelukzalig zijt gij, land, welks koning een zoon der edelen is, en welks vorsten te rechter tijd eten, tot sterkte en niet tot drinkerij. |
18 Door grote luiigheid verzwakt het gebinte, en door slapheid der handen wordt het huis doorlekkende. |
19 Men maakt maaltijden om te lachen, en de wijn verheugt de levenden, en het geld verantwoordt alles. |
20 Vloek den koning niet, zelfs in uw gedachte, en vloek den rijke niet in het binnenste uwer slaapkamer; want het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren, en het gevleugelde zou het woord te kennen geven. |