Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Alle ding is ijdelheid en onrust, zo ten aanzien der mensen zelven, als ten aanzien der dingen die in de wereld geschieden, zijnde altezamen onbestendig, vergankelijk en vol bekommernis, vss. 1, 2, enz. Dit bewijst de Prediker met zijn eigen voorbeeld, 12. |
Alles is ijdelheid |
1 DE woorden van den Prediker, den zoon van David, den koning te 1Jeruzalem. |
| 1 Te Jeruzalem was de koninklijke zitplaats. Doch Salomo is koning geweest over de twaalf stammen des volks van Israël. Zie vers 12. |
| vers 12 Ik, Prediker, was koning over Israël te Jeruzalem. |
|
2 2IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, ahet is 3al ijdelheid. |
| 2 Dat is, de allergrootste ijdelheid; gelijk men zegt koning der koningen, dat is, de allergrootste koning; lied der liederen, dat is, het allerhoogste lied. Zie de aantt. Gen. 9 op vers 25. Lev. 2 op vers 3. En versta deze woorden alzo, dat Salomo te kennen geeft dat alle aardse dingen ons niet kunnen helpen om tot de ware gelukzaligheid te komen. |
| Gen. 9:25 (kt.) En hij zeide: Vervloekt zij Kanaän; een knecht der knechten zij hij zijn broederen. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
| a Ps. 62:10; 144:4. |
| Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. Ps. 144:4 De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw. |
| 3 Te weten al wat onder de zon geschiedt, vers 3. |
| vers 3 Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid dien hij arbeidt onder de zon? |
|
3 4Wat b5voordeel heeft de mens van al zijn 6arbeid dien hij arbeidt 7onder de zon? |
| 4 Alsof hij zeide: Geen, gans geen profijt. |
| b Pred. 2:22; 3:9. |
| Pred. 2:22 Wat heeft toch die mens van al zijn arbeid en van de kwelling zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? Pred. 3:9 Wat voordeel heeft hij die werkt, van hetgeen dat hij bearbeidt? |
| 5 Of: overschot, overblijfsel, profijt, gewin, te weten om gerustheid des gemoeds te bekomen, waarin eigenlijk de gelukzaligheid gelegen is. |
| 6 Of: moeilijken arbeid, te weten zo van den geest als van het lichaam. |
| 7 Dat is, aangaande de vergankelijke dingen der tegenwoordige wereld. |
|
4 8Het ene geslacht gaat en het andere geslacht komt, cmaar de aarde 9staat in der eeuwigheid. |
| 8 De zin dezer woorden is: De menigte der mensen die nu leeft, vergaat; alzo zullen die ook vergaan die van eeuw tot eeuw na hen komen zullen. Zie Ps. 12:8. Ja, al wat in de wereld is, dat is vergankelijk en veranderlijk; derhalve kan het den mens geen bestendige gelukzaligheid aanbrengen. |
| Ps. 12:8 Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. |
| c Ps. 104:5. |
| Ps. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. |
| 9 Of: is bestendig, zij vergaat niet; het is zoveel alsof hij zeide: De aarde of de wereld vergaat alzo niet, gelijk die dingen vergaan die daarop zijn, leven en zweven. Anderszins is het zeker dat de wereld ook eindelijk vergaan zal. Zie Ps. 102:27; 104:5; 119:90. 2 Petr. 3:10. |
| Ps. 102:27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Ps. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. Ps. 119:90 Uw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
|
5 10Ook rijst de zon op en de zon gaat onder, en 11zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. |
| 10 De zin van dit en van de naastvolgende verzen schijnt te zijn: Alle arbeid, zo van den geest als van het lichaam, in wereldse dingen maakt den mens vol bekommernis en zorg, zodat hij geduriglijk in beweging en beroerte is, gelijk de zon, de lucht en de rivieren; zo maakt hij dan den mens niet gelukzalig. |
| 11 Dit is bij gelijkenis gesproken, genomen van een mens die zeer loopt (zodat hij naar zijn adem hijgt) om te komen ter plaatse waar hij begeert te wezen. Zie Ps. 56 op vers 2. |
| Ps. 56:2 (kt.) Zijt mij genadig, o God, want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder. |
|
6 12Zij gaat naar het zuiden, en zij gaat om 13naar het noorden; de wind gaat 14steeds omgaande, en 15de wind keert weder tot zijn omgangen. |
| 12 Te weten van dien tijd af dat zij in het hemels teken Cancer [Kreeft] gaat, totdat zij in het teken Capricornus [Steenbok] gaat, te weten in den zomer en herfst. |
| 13 Te weten het andere halve jaar, van dien dag af als zij in Capricornus gaat, totdat zij in Cancer gaat, namelijk in den winter en de lente. |
| 14 Hebr. omgaande omgaande. |
| 15 Waaiende dan uit het ene, dan uit het andere gewest of kwartier. |
|
7 dAl de 16beken gaan in de zee, nochtans wordt de zee 17niet vol; naar de plaats 18waar de beken heen gaan, derwaarts 19gaande keren zij weder. |
| d Job 38:8, 9, 10. Ps. 104:9, 10. |
| Job 38:8 Of wie
heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam? Job 38:9 Toen Ik de wolk tot haar kleding stelde, en de donkerheid tot haar windeldoek; Job 38:10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren; Ps. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, die zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. Ps. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten heen wandelen. |
| 16 Versta hieronder, ja, inzonderheid, ook de rivieren en waterstromen. |
| 17 Te weten zo vol, dat zij over het aardrijk heenlopen zou, maar zij blijft al in één staat. Zie Job 38:10, 11. Ps. 104:9. |
| Job 38:10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren; Job 38:11 En zeide: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. Ps. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, die zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. |
| 18 De Prediker wil zeggen, dat de rivieren in gedurigen loop en wederkering zijn. |
| 19 Te weten door de aderen die onder de aarde lopen. |
|
8 Al deze dingen 20worden zo moede, dat het niemand 21zou kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien, en het oor wordt niet vervuld van horen. |
| 20 Of: zijn zo vol arbeid of woeling. |
| 21 Ja, ook met zijn verstand of zinnen niet zou kunnen begrijpen. En dienvolgens kunnen die dingen die men in de wereld ziet en hoort, den mensen geen recht genoegen noch rust des gemoeds aanbrengen. |
|
9 eHetgeen dat er geweest is, hetzelve zal er zijn; en hetgeen dat er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er 22niets nieuws is onder de zon. |
| e Pred. 3:15. |
| Pred. 3:15 Hetgeen dat geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alrede geweest; en God zoekt het weggedrevene. |
| 22 Te weten belangende die dingen die op de aarde geschieden naar den gemenen loop der natuur; maar het is anders gelegen met de extraordinaire werken Gods. |
|
10 Is er enig ding waarvan men zou kunnen zeggen: Zie dat, het is nieuw? 23Het is alreeds geweest in de eeuwen die vóór ons geweest zijn. |
| 23 De zin is: Er is niets, al schijnt het nieuw, of het is ook voordezen den enen tijd of den anderen tijd geweest. |
|
11 24Er is geen gedachtenis van de voorgaande dingen; en van de navolgende dingen, die zijn zullen, van dezelve zal ook geen gedachtenis zijn bij degenen die namaals wezen zullen. |
| 24 Alsof hij zeide: Dat er iets gevonden wordt hetwelk de mensen nieuw heten te zijn, dat komt daaruit, dat zij niet wel weten al hetgeen dat in verleden tijden en eeuwen gebeurd is, overmits daar geen gedachtenis van gehouden is. |
|
12 25Ik, Prediker, was koning over Israël te Jeruzalem. |
| 25 Alsof hij zeide: Ik, een machtig koning zijnde, heb goede gelegenheid gehad om te doen hetgeen dat straks volgt, veel meer dan iemand anders, die de macht, rijkdom, gelegenheid en wetenschap niet gehad heeft om dit alles te doorgronden, gelijk ik gehad heb. Zie Pred. 2:5, 6, 7, 8, enz. |
| Pred. 2:5 Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht. Pred. 2:6 Ik maakte mij vijvers van wateren, om daarmede te bewateren het woud dat met bomen groende. Pred. 2:7 Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren. Pred. 2:8 Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinodiën der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel. |
|
13 En ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken en na te speuren 26al wat er geschiedt onder den hemel. Deze 27moeilijke bezigheid heeft God den kinderen der mensen gegeven 28om zich daarin te bekommeren. |
| 26 Zo hetgeen dat naar de orde der natuur voortkwam, 1 Koningen 3; 4, als hetgeen dat tegen den gemenen loop der natuur was geschiedende. |
| 1 Koningen 3 EN Sálomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte, en nam de dochter van Farao en bracht haar in de stad Davids, totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN en den muur van Jeruzalem rondom. 1 Koningen 4 ALZO was de koning Sálomo koning over gans Israël. |
| 27 Hebr. kwade bezigheid, of: moeite, of: bekommernis; die boos of moeilijk genoemd wordt, omdat zich de mens daarin bezighoudt en evenwel het rechte profijt daarvan niet geniet, overmits men nimmermeer komen kan tot een volkomen kennis van alle dingen, noch van de oorzaken waaruit zij spruiten, alsook omdat de tewerkstelling der menselijke wetenschap geheel zwaar is. |
| 28 Of: om daarin of daarmede bezig te zijn, of: om zich daarin te kwellen, of: om zich daardoor te vernederen. |
|
14 Ik zag al de werken aan, die onder de zon geschieden; en zie, het was al ijdelheid en 29kwelling des geestes. |
| 29 Dat is, niet een eenvoudige hoofdbreking, maar een kwelling, knaging, verbreking of vertering des harten of des gemoeds. Anders: weiding of voeding des winds, dat is, een zaak waarvan de mens niet meer gesterkt wordt in zijn gemoed, dan of hij zijn lichaam met wind wilde voeden of onderhouden. Zie dergelijke manier van spreken Jer. 22:22. Hos. 12:2. |
| Jer. 22:22 De wind zal al uw herders weiden, en uw liefhebbers zullen in de gevangenis gaan; dan zult gij zekerlijk beschaamd en te schande worden vanwege al uw boosheid. Hos. 12:2 Efraïm weidt zich met wind en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. |
|
15 Het kromme 30kan niet recht gemaakt worden, en 31hetgeen dat ontbreekt, kan niet geteld worden. |
| 30 Te weten door eigen vernuft of menselijke kloekheid, maar God vermag alles; daarom bidt David: Heere, schep in mij een nieuwen geest. Zie Pred. 7:13. |
| Pred. 7:13 Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken wat Hij krom gemaakt heeft? |
| 31 Dat is, daar zijn zoveel gebreken en onvolkomenheden in de zaken dezer wereld, dat zij niet te tellen zijn. |
|
16 Ik sprak met mijn hart, zeggende: Zie, 32ik heb wijsheid vergroot en vermeerderd, boven allen die vóór mij te Jeruzalem geweest zijn; en mijn hart heeft veel wijsheid en wetenschap 33gezien. |
| 32 Of: ik ben groot en overvloediger geworden in wijsheid, te weten in de wetenschap der natuurlijke dingen en der zaken die in de wereld geschieden. Zie 1 Kon. 3:12; 4:29; 10:7, 23. Pred. 2:9. |
| 1 Kon. 3:12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 1 Kon. 4:29 En God gaf Sálomo wijsheid en zeer veel verstand, en een wijd begrip des harten, gelijk zand dat aan den oever der zee is. 1 Kon. 10:7 En ik heb die woorden niet geloofd, totdat ik gekomen ben en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd; gij hebt met wijsheid en goed overtroffen het gerucht dat ik gehoord heb. 1 Kon. 10:23 Alzo werd de koning Sálomo groter dan alle koningen der aarde, in rijkdom en in wijsheid. Pred. 2:9 En ik werd groot en nam toe, meer dan iemand die vóór mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij. |
| 33 Dat is, ervaren en ondervonden. Zie Job 7 op vers 7. |
| Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |
|
17 En 34ik begaf mijn hart om wijsheid en wetenschap te weten, onzinnigheden en dwaasheid; ik ben gewaargeworden dat ook dit 35een kwelling des geestes is. |
| 34 Dat is, ik heb mij benaarstigd om nog beter te verstaan wat het van de uitnemendheid der wijsheid is, door daartegen te stellen en als op te wegen de dwaasheid, het tegendeel der wijsheid. Zie Pred. 2:12. |
| Pred. 2:12 Daarna wendde ik mij om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens die den koning nakomen zal, doen hetgeen dat alrede gedaan is? |
| 35 Zie vers 14. |
| vers 14 Ik zag al de werken aan, die onder de zon geschieden; en zie, het was al ijdelheid en kwelling des geestes. |
|
18 Want in veel wijsheid 36is veel 37verdriet; en 38die wetenschap 39vermeerdert, die vermeerdert 40smart. |
| 36 Te weten, overmits degenen die in wijsheid en verstand uitsteken, vele dingen bemerken die tegen de wijsheid strijden en hun derhalve op het hoogste mishagen; of ook, omdat de geest des mensen (ook der allerwijsten) zijn bedenkingen niet kan uitvoeren. |
| 37 Of: toornigheid, onmoed of moedeloosheid. |
| 38 Dat is, die veel weten wil, die heeft ook veel bekommernis. |
| 39 Hebr. toevoegt, of: toedoet. |
| 40 Of: pijn, kwaal, bekommernis. |