Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Allerlei waarschuwingen |
1 MIJN zoon, zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt; |
2 Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds. |
3 Doe nu dit, mijn zoon, en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt: ga, onderwerp uzelven en sterk uw naaste; |
4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering; |
5 Red u als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers. |
6 Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs; |
7 Dewelke, geen overste, ambtman, noch heerser hebbende, |
8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijze vergadert in den oogst. |
9 Hoelang zult gij, aluiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? a Spr. 13:4; 20:4; 24:33, 34. |
a Spr. 13:4 De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden. Spr. 20:4 Om den winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij bedelen in den oogst, maar er zal niets zijn. Spr. 24:33 Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende, Spr. 24:34 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man. |
10 Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende; |
11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. |
12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man, gaat met verkeerdheid des monds om, |
13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingers; |
14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. |
15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. |
16 Deze zes haat de HEERE, ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: |
17 bHoge ogen, een valse tong, en handen die onschuldig bloed vergieten, b Spr. 30:13. |
b Spr. 30:13 Een geslacht welks ogen hoog zijn en welks oogleden verheven zijn; |
18 Een hart dat ondeugdzame gedachten smeedt, cvoeten die zich haasten om tot kwaad te lopen, c Rom. 3:15. |
c Rom. 3:15 Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; |
19 Een vals getuige die leugens blaast, en die tussen broederen krakelen inwerpt. |
20 Mijn zoon, dbewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. d Spr. 1:8. |
d Spr. 1:8 Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
21 Bind ze steeds aan uw ehart, hecht ze aan uw hals. e Spr. 3:3. |
e Spr. 3:3 Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel uws harten. |
22 Als gij wandelt, zal fdat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. f Spr. 3:23, 24. |
f Spr. 3:23 Dan zult gij uw weg zeker wandelen, en gij zult uw voet niet stoten. Spr. 3:24 Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen. |
23 Want ghet gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens, g Ps. 19:9; 119:105. |
g Ps. 19:9 De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. Ps. 119:105 Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad. |
24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de hvleiing der vreemde tong. h Spr. 2:16; 5:3; 7:5. |
h Spr. 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit, Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; Spr. 7:5 Opdat zij u bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. |
25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat haar u niet vangen met haar oogleden. |
26 Want door een vrouw die een hoer is, komt men tot een stuk brood; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. |
27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? |
28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? |
29 Alzo wie tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. |
30 Men doet een dief geen verachting aan als hij steelt om zijn ziel te vullen dewijl hij honger heeft; |
31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het izevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. i Ex. 22:1, 4. |
i Ex. 22:1 WANNEER iemand een os of kleinvee steelt en slacht het of verkoopt het, die zal vijf runderen voor een os wedergeven en vier schapen voor een stuk kleinvee. Ex. 22:4 Indien de diefstal levend in zijn hand voorzeker gevonden wordt, hetzij os of ezel of kleinvee, hij zal het dubbel wedergeven. |
32 Maar wie met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; |
33 Plaag en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. |
34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans, en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. |
35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot. |