Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Hardnekkigheid, vs. 1. Goede en kwade regering, 2, 4, 12, 14, 16. Wijsheid en hoeren, 3. Vleien, 5. Bozen, goddelozen, ongerechtigen en rechtvaardigen, 6, 7, 27. Spotters, zotten en wijzen, 8, 11. Pleit van een wijze met een dwaas, 9. Haat en liefde der oprechten, 10. Redenen, 11, 20. Armen en woekeraars, 13. Tucht, 15, 17, 19, 21. Profetie, 18. Toornigheid, 22. Hoogmoed en nederigheid, 23. Gemeenschap met dieverij, 24. Onmatige vrees en vertrouwen op God, 25. Gods regering over rechtszaken, 26. |
De val der goddelozen |
1 EEN1 man die dikwijls bestraft zijnde, 2den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, 3zodat er geen genezen aan zij. | | 1 Hebr. Een man der bestraffingen, dat is, die veel en dikwijls bestraft wordt. Alzo een man der smarten, Jes. 53:3, voor dengene die vele smarten lijdt. Een man der begeerten, Dan. 10 op vers 11, voor dengene die zeer begeerd wordt.  Jes. 53:3 Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. Dan. 10:11 (kt.) En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man, merk op de woorden die ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want ik ben alsnu tot u gezonden. En toen hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende. |
2 Zie Ex. 32 op vers 9.  Ex. 32:9 (kt.) Verder zeide de HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk. |
3 Zie Spr. 6 op vers 15.  Spr. 6:15 (kt.) Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. |
2 aAls de rechtvaardigen 4groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, 5zucht het volk. | | a Spr. 11:10; 28:12, 28.  Spr. 11:10 Een stad springt op van vreugde over het welvaren der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich. Spr. 28:12 Als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht. Spr. 28:28 Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen. |
4 Dat is, als zij tot groot aanzien komen en in de regering zitten; gelijk af te leiden is uit het andere lid van dit vers. Vgl. 2 Kon. 5:1; 10:6; 25:9 met de aantt. Anders: vele worden, of vermenigvuldigen.  2 Kon. 5:1 NAÄMAN nu, de krijgsoverste des konings van Syrië, was een groot man voor het aangezicht zijns heren en van hoog aanzien, want door hem had de HEERE den Syriërs verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats. 2 Kon. 10:6 Toen schreef hij ten tweeden male tot hen een brief, zeggende: Zo gij mijne zijt en gij naar mijn stem hoort, neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en komt tot mij morgen omtrent dezen tijd naar Jizreël. (De zonen nu des konings, zeventig mannen, waren bij de groten der stad, die hen opvoedden.) 2 Kon. 25:9 En hij verbrandde het huis des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders alle huizen van Jeruzalem en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. |
5 Te weten onder den last der tirannie, waarmede het van de goddeloze heersers verdrukt wordt. Zie een voorbeeld Ex. 2:23.  Ex. 2:23 En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. |
3 bEen man die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; c6maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door. | | b Spr. 10:1; 15:20.  Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. Spr. 15:20 Een wijs zoon zal den vader verblijden, maar een zot mens veracht zijn moeder. |
c Spr. 28:7. Luk. 15:13.  Spr. 28:7 Die de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten metgezel is, beschaamt zijn vader. Luk. 15:13 En niet vele dagen daarna, de jongste zoon alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een ver gelegen land, en heeft aldaar zijn goed doorgebracht, levende overdadiglijk. |
6 Dat is, der hoeren aanhanger, voeder en onderhouder. Hebr. weider. Zie Spr. 13 op vers 20.  Spr. 13:20 (kt.) Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden. |
4 7Een koning houdt 8het land staande 9door het recht, 10maar een die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve. | | 7 Te weten die wijs en vroom is. Zie Spr. 18 op vers 22.  Spr. 18:22 (kt.) Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. |
8 Dat is, de regering of den staat des lands, en het welvaren der inwoners of onderzaten. |
9 Dat is, door het handhaven van alle goede wetten, waardoor de goeden voorgestaan en de kwaden gestraft worden. |
10 Hebr. een man der heffingen of der hefoffers. Van het Hebreeuwse woord terumah zie Lev. 7:14. Num. 5:9, in de aantt. Hier verstaan wij hetzelve van de heffing der geschenken, waartoe een heer des lands zou mogen genegen zijn om iemand gunst toe te dragen, zonder het op het recht te hebben toegelegd. Men kan het woord ook verstaan van de oplegging der schattingen, die een prins van zijn onderzaten met derzelver verdrukking tiranniglijk opneemt.  Lev. 7:14 En één daarvan uit de ganse offerande zal hij den HEERE ten hefoffer offeren; het zal van den priester zijn die dat bloed des dankoffers sprengt. Num. 5:9 Desgelijks zal alle heffing van alle geheiligde dingen der kinderen Israëls, dewelke zij tot den priester brengen, zijne zijn. |
5 Een man die zijn naaste 11vleit, 12spreidt een net uit voor deszelfs gangen. | | 11 Te weten met hem onmatiglijk te prijzen, te verschonen in zijn zonden en bedektelijk tot allerlei boosheid op te hitsen, enz. |
12 Dat is, brengt hem in gevaar van het verderf, dat onder de vleiende woorden verborgen is; gelijk een vogeltje door het aas aangelokt wordt om in het net, waarop het niet verdacht is, gevangen te worden. |
6 In de overtreding eens bozen mans is een 13strik, maar de rechtvaardige 14juicht en is blijde. | | 13 Te weten verborgen, hetwelk hem brengt in het gevaar des verderfs, ja, waarin hij gewisselijk zal verloren gaan, tenzij God hem door de bekering daaruit trekke. |
14 Te weten omdat hij zich wachtende van zonden, zodanigen strik niet vreest. |
7 dDe 15rechtvaardige 16neemt kennis van de rechtszaak der armen, maar de goddeloze begrijpt 17de wetenschap niet. | | d Job 29:16.  Job 29:16 Ik was den nooddruftigen een vader; en het geschil dat ik niet wist, dat onderzocht ik. |
15 Te weten rechter. |
16 Dat is, neemt aan het geschil der armen te onderzoeken, te verstaan, te bezorgen en te helpen, zoals de gerechtigheid der zaak vereist. Vgl. Job 29:16.  Job 29:16 Ik was den nooddruftigen een vader; en het geschil dat ik niet wist, dat onderzocht ik. |
17 Namelijk waardoor hij behoort te verstaan zowel zijn schuldigen plicht, die hem verbindt tot de hulp der armen, als de rechte manier en wijze om dezelve wel en tijdiglijk te betonen. |
8 18Spotdrijvende lieden 19blazen een stad aan brand, maar de wijzen keren den 20toorn af. | | 18 Hebr. Mannen of lieden der spotternij of bespotting. |
19 Te weten door het vuur der Goddelijke wraak aan te steken door hun gruwelijke zonden, of ook het vuur der onenigheid of der muiterij en des oorlogs door hun kwaden raad en ontrouw. Anders: verstrikken een stad. |
20 Te weten Gods, door hun godvruchtige gebeden; en der mensen, door hun voorzichtigheid, zachtmoedigheid, manierlijkheid, enz. |
9 Een wijs man, met een dwaas man in rechte zich begeven hebbende, hetzij dat 21hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen 22rust. | | 21 Te weten de wijze man. De zin is, hetzij dat hij zich toorniglijk, hetzij vriendelijk aanstelt, het is eveneens. Anderen verstaan dit van den dwaas, die nu gram wordt en dan lacht, maar al met enerlei bezwaarlijke uitkomst. |
22 Te weten van het geschil. Want de dwaze zal altijd nog uitvlucht zoeken en wat in te brengen hebben. |
10 23Bloedgierige lieden haten den 24vrome, maar de oprechten zoeken zijn 25ziel. | | 23 Hebr. Mannen of lieden der bloeden, dat is, de bloedgierige mensen, of die tot doodslagen genegen zijn. Zie Ps. 5 op vers 7.  Ps. 5:7 (kt.) Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en bedrogs heeft de HEERE een gruwel. |
24 Zie Gen. 6 op vers 9. Job 1 op vers 1.  Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. Job 1:1 (kt.) ER was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad. |
25 Te weten om die van het verderf te bevrijden. Vgl. Ps. 142:5. Anders is de ziel van iemand te zoeken naar zijn leven te staan. Zie Ex. 4 op vers 19. 2 Sam. 4 op vers 8.  Ps. 142:5 Ik zag uit ter rechterhand, en zie, zo was er niemand die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel. Ex. 4:19 (kt.) Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte; want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. 2 Sam. 4:8 (kt.) En zij brachten het hoofd van Isbóseth tot David te Hebron en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isbóseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht; alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage wraken gegeven van Saul en van zijn zaad. |
11 eEen zot laat 26zijn gansen geest uit, maar de wijze 27wederhoudt dien achterwaarts. | | e Spr. 14:33.  Spr. 14:33 Wijsheid rust in het hart des verstandigen, maar wat in het binnenste der zotten is, wordt bekend. |
26 Dat is, al zijn gedachten. Vgl. Spr. 1 op vers 23. Insgelijks affecten, bewegingen, genegenheden. Zie 2 Kon. 19 op vers 7.  Spr. 1:23 (kt.) Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekendmaken. 2 Kon. 19:7 (kt.) Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. |
27 Dat is, houdt en bindt zichzelven in, dat hij al zijn gedachten, wetenschap en voornemen niet tegelijk openbaart. |
12 Een 28heerser die op 29leugentaal 30acht geeft, al zijn dienaars 31zijn goddeloos. | | 28 Versta een die over enig landschap en volk de opperste regeerder is. Zie 2 Sam. 23 op vers 3.  2 Sam. 23:3 (kt.) De God Israëls heeft gezegd, de Rotssteen Israëls heeft tot mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de
vreze Gods. |
29 Hebr. het woord der valsheid; alzo Spr. 13:5.  Spr. 13:5 De rechtvaardige haat leugentaal, maar de goddeloze maakt zich stinkende en doet zich schaamte aan. |
30 Te weten alzo dat hij ze genegen is te geloven en voor te staan. |
31 Welverstaande ten meesten dele, overmits een goddeloos regeerder zijns gelijken begeert en gemeenlijk krijgt door het beleid der zijnen die hem gelijk zijn, of, zo zij vroom zijn die hij krijgt, poogt dezelve naar zijn zin te formeren of af te richten. |
13 fDe arme en 32de bedrieger 33ontmoeten elkander; de HEERE 34verlicht hun beider ogen. | | f Spr. 22:2.  Spr. 22:2 Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt. |
32 Hebr. de man der bedriegerijen, of der woekeringen of loosheden. Versta een onrechtvaardigen rijke, die zijn rijkdom wint met loze en onrechtvaardige praktijken. Anders: een man der loze vlijtigheden, dat is, die door naarstigheid, vermengd met behendigheid, middelen vergadert. |
33 Dat is, leven en handelen met elkander. Vgl. Spr. 22:2 en de aant.  Spr. 22:2 Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt. |
34 Te weten met het licht der zon, zodat Hij hen beiden in het leven behoudt, zolang als het Hem belieft, Matth. 5:45. Sommigen verstaan het van de verlichting van het natuurlijke verstand. Vgl. Joh. 1:9.  Matth. 5:45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Joh. 1:9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. |
14 gEen koning die den 35armen in trouwe 36recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden. | | g Spr. 20:28; 25:5.  Spr. 20:28 Weldadigheid en waarheid bewaren den koning, en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon. Spr. 25:5 Doe den goddeloze weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. |
35 Te weten die lichtelijk kunnen verdrukt worden door de onrechtvaardigheid en het geweld van anderen, en zwaarlijk hulp vinden door hun eigen onvermogen en armoede. |
36 Dat is, kennisneemt van hun zaak, recht daarvan oordeelt zonder aanzien van personen, en zo hij hen bevindt recht te hebben, dezelve voorstaat tegen hun verdrukkers, met sententie en executie, zonder daarin te verflauwen door des enen kleinheid en armoede, of omgekeerd te worden door des anderen grootheid en rijkdom. Alzo Ps. 82:3. Jes. 1:17, enz.  Ps. 82:3 Doet recht den arme en den wees, rechtvaardigt den verdrukte en den arme. Jes. 1:17 Leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe. |
15 hDe 37roede en de 38bestraffing geeft wijsheid, imaar een kind 39dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt 40zijn moeder. | | h Spr. 13:24; 22:15; 23:13.  Spr. 13:24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. Spr. 22:15 De dwaasheid is in het hart van den jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen. Spr. 23:13 Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; |
37 Versta de straf die geschiedt door slagen. Zie Spr. 10 op vers 13.  Spr. 10:13 (kt.) In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden, maar op den rug des verstandelozen de roede. |
38 Te weten die geschiedt door woorden; hoewel het woord in het oorspronkelijke somtijds ook betekent de straffing dewelke dadelijk geschiedt door slagen. Zie Spr. 3 op vers 11.  Spr. 3:11 (kt.) Mijn zoon, verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; |
i Spr. 10:1; 17:21, 25.  Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. Spr. 17:21 Wie een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de vader des dwazen zal zich niet verblijden. Spr. 17:25 Een zotte zoon is een verdriet voor zijn vader, en bittere droefheid voor degene die hem gebaard heeft. |
39 Dat is, dat men toelaat zijns zelfs te zijn, zonder onder iemands opzicht, onderwijs en bedwang te staan. |
40 Ja, ook zijn vader; maar voornamelijk de moeder, omdat zij meest in deszelfs opbrenging bezig is geweest, gelijk ook het vrouwelijk geslacht de versmading der kwaadwilligen meest onderworpen is en zich dezelve lichter aantrekt. |
16 Als de goddelozen 41vele worden, wordt de overtreding veel; maar kde rechtvaardigen zullen 42hun val aanzien. | | 41 Of: vermenigvuldigen, of: groot worden. Vgl. vers 2.  vers 2 Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, zucht het volk. |
k Ps. 37:36; 58:11; 91:8.  Ps. 37:36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. Ps. 58:11 De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen. Ps. 91:8 Alleenlijk zult gij het met uw ogen aanschouwen; en gij zult de vergelding der goddelozen zien. |
42 Vgl. Ps. 37:34.  Ps. 37:34 Koph. Wacht op den HEERE en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien dat de goddelozen worden uitgeroeid. |
17 l43Tuchtig uw zoon en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven. | | l Spr. 13:24; 22:15; 23:13, 14.  Spr. 13:24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. Spr. 22:15 De dwaasheid is in het hart van den jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen. Spr. 23:13 Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; Spr. 23:14 Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. |
43 Te weten met woorden en slagen, naar dat de zaak vereist. Zie Spr. 9 op vers 7.  Spr. 9:7 (kt.) Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek. |
18 Als er geen 44profetie is, wordt het volk 45ontbloot; maar welgelukzalig is hij 46die de wet bewaart. | | 44 Hebr. gezicht. Versta: geen verkondiging van Gods Woord, waardoor de wil Gods jegens ons en onze schuldige plicht jegens Hem ons aangediend en verklaard wordt. Alzo is het woord gezicht genomen 1 Sam. 3:1. 1 Kron. 17:15.  1 Sam. 3:1 EN de jongeling Samuël diende den HEERE voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN was dierbaar in die dagen; er was geen openbaar gezicht. 1 Kron. 17:15 Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David. |
45 Te weten van Gods genade, zegen en bescherming en alzo van zijn tijdelijk en eeuwig welvaren. Vgl. Ex. 32:25 en de aant. Anders: verlaten, of: verworpen, of: keert terug.  Ex. 32:25 Als Mozes zag dat het volk ontbloot was (want Aäron had het ontbloot tot verkleining onder degenen die tegen hen hadden mogen opstaan), |
46 Dat is, die den weg des Heeren houdt. Zie Gen. 18 op vers 19.  Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. |
19 Een 47knecht zal door de woorden 48niet getuchtigd worden; 49hoewel hij u verstaat, nochtans zal hij 50niet antwoorden. | | 47 Versta al degenen die een slaafsen geest hebbende, niet tot hun schuldigen plicht kunnen gebracht worden door goede vermaning, maar behoeven daartoe ook harde slagen. |
48 Te weten om te doen wat zijn heer hem beveelt en daartoe ook verbonden is. |
49 Of: als hij u verstaat en niet antwoordt. |
50 Te weten noch met ongeveinsde woorden noch met gehoorzame daad. |
20 51Hebt gij een man gezien die haastig in zijn 52woorden is? mVan een zot is meer 53verwachting dan van hem. | | 51 Vgl. Spr. 26:12.  Spr. 26:12 Hebt gij een man gezien die wijs in zijn ogen is? Van een zot is meer verwachting dan van hem. |
52 Of: werken, en daden. |
m Spr. 26:12.  Spr. 26:12 Hebt gij een man gezien die wijs in zijn ogen is? Van een zot is meer verwachting dan van hem. |
53 Te weten van voorzichtiglijk en tijdiglijk te spreken, of iets met goeden raad in het werk te stellen. |
21 Als men zijn knecht van jongs op weelderig houdt, hij zal in zijn laatste een 54zoon willen zijn. | | 54 Een zoon van het huisgezin, die het recht van het kindschap en van de erfenis tot zich wil trekken. Vgl. de voorbeelden van Abner, 2 Sam. 3:7, 8; van Jerobeam, 1 Kon. 11:26, 27, 28; van Zimri, 1 Kon. 16:9.  2 Sam. 3:7 Saul nu had een bijwijf gehad, welker naam was Rizpa, dochter van Aja; en Isbóseth zeide tot Abner: Waarom zijt gij ingegaan tot mijns vaders bijwijf? 2 Sam. 3:8 Toen ontstak Abner zeer over Isbóseths woorden en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in Davids hand, dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid ener vrouw? 1 Kon. 11:26 Daartoe Jeróbeam, de zoon van Nebat, een Efrathiet van Zeréda, Sálomo’s knecht (wiens moeders naam was Zerúa, een weduwvrouw), hief ook de hand op tegen den koning. 1 Kon. 11:27 Dit nu is de zaak waarom hij de hand tegen den koning ophief: Sálomo bouwde Millo en sloot de breuk der stad van zijn vader David toe. 1 Kon. 11:28 En de man Jeróbeam was een dapper held. Toen Sálomo dezen jongeling zag dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef. 1 Kon. 16:9 En Zimri, zijn knecht, overste van de helft der wagens, maakte een verbintenis tegen hem, als hij te Tirza was, zich dronken drinkende in het huis van Arza, den hofmeester te Tirza; |
22 nEen 55toornig man verwekt gekijf, en 56de grammoedige is veelvoudig in overtreding. | | n Spr. 15:18; 26:21.  Spr. 15:18 Een grimmig man zal gekijf verwekken, maar de lankmoedige zal den twist stillen. Spr. 26:21 De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man om twist te ontsteken. |
55 Hebr. Een man des toorns, dat is, die tot toorn genegen is. Zie Job 11 op vers 11.  Job 11:11 (kt.) Want Hij kent de ijdele lieden, en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet aanmerken? |
56 Hebr. een heer der grimmigheid. Vgl. Spr. 22 op vers 24.  Spr. 22:24 (kt.) Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man, |
23 oDe hoogmoed des mensen zal hem vernederen, maar de nederige van geest zal de eer 57vasthouden. | | o Job 22:29. Spr. 15:33; 18:12. Jes. 66:2. Matth. 23:12. Luk. 14:11; 18:14. Jak. 4:6, 10. 1 Petr. 5:5.  Job 22:29 Als men iemand vernederen zal en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God
den nederige van ogen behouden. Spr. 15:33 De vreze des HEEREN is de tucht der wijsheid, en de nederigheid gaat vóór de eer. Spr. 18:12 Vóór de verbreking zal des mensen hart zich verheffen, en de nederigheid gaat vóór de eer. Jes. 66:2 Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft. Matth. 23:12 En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden. Luk. 14:11 Want een iegelijk die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden; en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Luk. 18:14 Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want eenieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Jak. 4:6 Ja, Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. Jak. 4:10 Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
57 Dat is, zekerlijk verkrijgen en steeds behouden, te weten bij God, bij de vromen en bij de getuigenis zijner consciëntie. Zie gelijke manier van spreken Spr. 11:16. Anders: maar de nederige van geest zal de eer ondersteunen.  Spr. 11:16 Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden. |
24 Die met een dief deelt, 58haat zijn ziel; p59hij hoort een vloek en hij geeft het niet te kennen. | | 58 Dat is, is zijns zelfs vijand, zich aanbrengende grote schande en schade. Zie gelijke manieren van spreken Spr. 8:36 en in de aant.  Spr. 8:36 Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben den dood lief. |
p Lev. 5:1.  Lev. 5:1 ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
59 De zin is, dat hij gemaand zijnde van den rechter met beëdiging, en vervloeking desgenen die den diefstal weet en niet te kennen geeft, nochtans daar hij denzelven weet, dien loochent te weten. Anders: alzo die een vloek hoort en niet te kennen geeft (gelijk er staat Lev. 5:1), die haat ook zijn ziel.  Lev. 5:1 ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
25 De 60siddering des mensen 61legt een strik; maar die op den HEERE vertrouwt, zal 62in een hoog vertrek gesteld worden. | | 60 Te weten die al te groot en overmatig is, waardoor men in de gevaren en gedreigde zwarigheden niet vertrouwt op God, zoals men behoort. |
61 Dat is, brengt den bevreesden mens in groot gevaar van meer te zondigen tegen God en door velerlei ongelukkige bejegeningen meer van God gestraft te worden. |
62 Te weten waar hij zeker en vrij van alle gevaren zal zijn. |
26 qVelen 63zoeken het aangezicht des heersers, maar eenieders recht 64is van den HEERE. | | q Spr. 19:6.  Spr. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen, en eenieder is een vriend dengene die giften geeft. |
63 Te weten om iets te begeren tot handhaving en bevordering van het recht dat zij tegen iemand uitstaande hebben. |
64 Te weten Die volkomenlijk de gerechtigheid bemint, en ook der heren harten in Zijn hand heeft, Spr. 21:1, en daarom vóór alles moet aangesproken wezen. Zie voorbeelden hiervan Neh. 1:4. Esth. 4:16.  Spr. 21:1 DES konings hart is in de hand des HEEREN, als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil. Neh. 1:4 En het geschiedde als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder en weende, en bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels. Esth. 4:16 Ga, vergader al de Joden die te Susan gevonden worden, en vast voor mij, en eet en drinkt niet in drie dagen, des nachts noch des daags; ik en mijn jongedochters zullen ook alzo vasten; en alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om. |
27 65Een ongerechtig man is den rechtvaardigen een gruwel, maar 66die recht is van weg, is 67den goddeloze een gruwel. | | 65 Hebr. Een man des onrechts, dat is, die onrecht liefheeft. Vgl. Spr. 6 op vers 12.  Spr. 6:12 (kt.) Een Belialsmens, een ondeugdzaam man, gaat met verkeerdheid des monds om, |
66 Dat is, die wijs en vroom is. Vgl. Ps. 37:14; 119:1.  Ps. 37:14 Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten die oprecht van weg zijn. Ps. 119:1 WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. |
67 Hebr. des goddelozen gruwel. Zie Spr. 3 op vers 32.  Spr. 3:32 (kt.) Want de afwijker is den HEERE een gruwel, maar Zijn verborgenheid is met de oprechten. |