Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 28 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Spreuken 28

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Kwade en goede consciëntie, vs. 1. Verandering en lang leven der regenten, 2. Wreedheid van den enen arme over den anderen, 3. Goddelozen prijzen en hen tegen te staan, 4. Recht verstand, 5. Armen en rijken, 6, 11. Goede en kwade zonen, 7. Woeker, 8. Gebed der goddelozen, 9. Verleiding, 10. Eigenwijsheid, goede en kwade regering, 12, 15, 16, 28. Bekentenis van zonden, 13. Vreze Gods en verharding, 14. Doodslager, 17. Oprechte en verkeerde wandel, 18. Vlijtigheid en luiheid, 19. Rijkdom, 20, 22. Rechterambt, 21. Bestraffen en vleien, 23. Ouders te beroven, 24. Stoutheid en vertrouwen op God, 25. Eigen vertrouwen en wijsheid, 26. Aalmoezen en onbarmhartigheid, 27.
 
Gierigheid en hebzucht
1 DEa goddelozen vlieden daar geen vervolger is, maar elke rechtvaardige 1is moedig als een 2jonge leeuw.
a Lev. 26:36. Deut. 28:28. Jes. 57:21. verwijsteksten
1 Te weten door het vaste vertrouwen dat zij op den Heere stellen. Anders: de rechtvaardigen zijn als een jonge leeuw, die moedig is. Hebr. vertrouwt.
2 Die gewoonlijk moediger en onbevreesder is dan een leeuwenwelp of oudachtige leeuw. Vgl. Spr. 19, de aant. op vers 12. verwijsteksten
 
2 Om de overtreding 3des lands 4zijn deszelfs vorsten vele, maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks 5verlenging wezen.
3 Dat is, der inwoners des lands.
4 Te weten omdat de ene haast zijn natuurlijken dood sterft, de andere vermoord en uitgeroeid wordt. Zie voorbeelden 1 Koningen 16. 2 Koningen 24, enz. Hierdoor komen grote veranderingen in een land, dewelke den inwoners zeer zorgelijk en schadelijk zijn. verwijsteksten
5 Te weten van het leven eens goeden regents en van de goede regering.
 
3 Een 6arm man die de geringen verdrukt, is 7een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.
6 Deze wordt hier voornamelijk genaamd, omdat hij meer dan de rijken behoorde medelijden te hebben met de armen, als welker ellende hij mede gevoelt, en omdat de armen het goed dat zij den armen ontnomen hebben, niet, gelijk wel de rijken, kunnen wedergeven, ja, ook omdat zij, behoeftiger zijnde, met weinig verongelijken dikwijls niet tevreden zijn.
7 Versta dit van een regen die door zijn grootte en gedurigheid een vloed maakt, waardoor het koren met andere granen en vruchten worden nedergeslagen, uitgeroeid en weggesleept; zodat er op het veld geen voorraad van brood en anderen leeftocht overgelaten wordt.
 
4 Die de wet verlaten, prijzen den goddeloze; maar die de wet bewaren, 8mengen zich in strijd tegen 9hen.
8 Te weten met de bestraffing van hun goddeloosheid door woorden en goede wandeling en anderszins, naar dat hun beroeping uitwijst.
9 Te weten die de wet verlaten.
 
5 De 10kwade lieden verstaan het 11recht niet; maar die den 12HEERE zoeken, verstaan 13alles.
10 Hebr. De mannen of lieden des kwaads, dat is, die het kwaad toegedaan zijn en hetzelve bedrijven. Zie Job 11 op vers 11. verwijsteksten
11 Dat is, hetgeen zij schuldig zijn te geloven, te doen en te laten.
12 Zie 2 Kron. 11 op vers 16. verwijsteksten
13 Te weten wat hun ter zaligheid nodig is, rakende de zaken des geloofs en des wandels.
 
6 bDe arme 14wandelende in zijn oprechtheid, is beter dan die 15verkeerd is van 16wegen, al is hij rijk.
b Spr. 19:1. verwijsteksten
14 Vgl. Spr. 2:7 en de aant. verwijsteksten
15 Vgl. Spr. 2 op vers 15. verwijsteksten
16 Het Hebreeuwse woord betekent twee wegen. Het schijnt dat de Heilige Geest alzo spreekt omdat de rechte weg, die in het midden van twee uiterste gebreken gesteld is, van de onvromen verlaten wordt door niet alleen tot het ene van de twee uiterste gebreken, maar ook dikwijls tot beide af te wijken. Men kan het ook alzo verstaan, dat enige onvromen zich alzo gelaten alsof zij vroom waren, en nochtans onvromelijk wandelen en handelen, hetwelk twee wegen zijn: de ene is, zich met woorden en gebaren te gelaten wat men niet is; de andere, zich metterdaad te betonen wat men in der waarheid is. Of: twee wegen zijn, zich bij de vromen te veinzen alsof men ook vroom ware, en bij de bozen zich te gedragen als die recht boos is. Vgl. vers 18. verwijsteksten
 
7 cDie de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die 17der vraten 18metgezel is, 19beschaamt zijn vader.
c Spr. 29:3. verwijsteksten
17 Zie van dezen ook Deut. 21:20. Spr. 23:20, 21. En versta onder dezelve alle grove overtreders der wet. verwijsteksten
18 Dat is, voeder en onderhouder. Hebr. weider. Vgl. Spr. 13 op vers 20. verwijsteksten
19 Zie Spr. 10 op vers 5. Begrijp onder den naam des vaders ook de moeder. Zie Spr. 15:20. verwijsteksten
 
8 Die zijn goed vermeerdert met 20woeker en met 20overwinst, 21vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt.
20 . 20 Zie van deze twee woorden Lev. 25 op vers 36. verwijsteksten
21 Te weten door de heimelijke beschikking der Goddelijke voorzienigheid, zonder dat hij daaraan denkt.
 
9 Die zijn oor afwendt van de 22wet te horen, diens gebed zelfs zal 23een gruwel zijn.
22 Te weten Gods.
23 Te weten Gode. Zie Spr. 3 op vers 32, en vgl. Spr. 15:8; 21:27. verwijsteksten
 
10 Die de oprechten doet dwalen op een 24kwaden weg, dzal zelf in 25zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beërven.
24 Zie Spr. 2 op vers 12. verwijsteksten
d Spr. 26:27. verwijsteksten
25 Te weten die hij voor den rechtzinnige gemaakt had. Zie Spr. 26:27. verwijsteksten
 
11 Een rijk man is wijs in zijn ogen, maar de arme die verstandig is, 26doorzoekt hem.
26 Dat is, let op hem (te weten op den rijke), ziende meer op zijn doen en laten, dan op den luister zijner rijkdommen, die noch wijsheid noch deugd kunnen geven.
 
12 eAls de 27rechtvaardigen 28opspringen van vreugde, is er grote 29heerlijkheid; fmaar als de goddelozen opkomen, 30wordt de mens nauw gezocht.
e Spr. 11:10, 11. verwijsteksten
27 Versta inzonderheid de vrome regeerders van landen en steden.
28 Dat is, welvaren, gelukkig zijn, floreren en bloeien.
29 Of: sierlijkheid, dat is, goede, welgestelde orde in kerkelijke en politieke zaken, trouwe bediening van alle ambten, met allerlei zegen des Heeren.
f vers 28. verwijsteksten
30 Te weten omdat hij zich versteekt en verbergt, uit vrees voor vervolging en verdrukking, die de onvrome regeerders aanrichten, bijzonderlijk tegen de rechtvaardigen. Vgl. vers 28. verwijsteksten
 
13 Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar g31die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.
g Ps. 32:3, 5. 1 Joh. 1:9, 10. verwijsteksten
31 Te weten voor den Heere, of ook voor de mensen, als de zaak zulks vereist.
 
14 Welgelukzalig is de mens 32die geduriglijk vreest; maar die zijn 33hart verhardt, zal in het kwaad vallen.
32 Dat is, die oprechtelijk bekeerd zijnde door waren eerbied, dien hij God toedraagt, Hem vreest te vertoornen, en voor ogen nemende de straffen die den kwaden bereid zijn, zich in ootmoed en kinderlijke vreze naar de geboden Gods aanstelt, om niet verloren te gaan.
33 Dat is, zich gans moedwillig aanstelt en tot wederspannigheid overgeeft. Vgl. Ex. 4 op vers 21; 8 op vers 15; 32 op vers 9. 2 Kon. 17 op vers 14. verwijsteksten
 
15 De goddeloze heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer 34die ginds en weder loopt.
34 Te weten van honger, om een roof te krijgen; gelijk van den duivel wordt gezegd 1 Petr. 5:8. verwijsteksten
 
16 Een 35vorst die van alle verstand gebrek heeft, is ook 36veelvoudig in verdrukkingen; maar 37die de gierigheid haat, zal 38de dagen verlengen.
35 Of: voorganger, of: leidsman, of: overste, die het volk voorgaat in het ambt der regering. Zie Neh. 11:11 en de aant. verwijsteksten
36 Dat is, een groot onderdrukker, of doet velerlei overlast aan zijn onderdanen, en is daarom ook zelf Gods straf en velerlei onderdrukking onderworpen.
37 Of: elkeen, te weten der voorgangers, die het vuil gewin of de gierigheid haten.
38 Te weten zijns levens, dat is, een lang leven hebben door de middelen daartoe van God verordineerd. Vgl. Spr. 3 op vers 2. verwijsteksten
 
17 Een mens 39gedrukt om het 40bloed ener 41ziel, 42zal naar den kuil 43toe vlieden; 44men ondersteune hem niet.
39 Dat is, vervolgd van den bloedwreker en beangst van zijn consciëntie. Anders: die geweld heeft gedaan aan het bloed ener ziel, te weten dat hij moedwillig en ten onrechte vergoten heeft.
40 Dat is, den doodslag. Zie Gen. 37 op vers 26. verwijsteksten
41 Dat is, eens mensen. Zie Gen. 12 op vers 5. verwijsteksten
42 Dat is, naar het verderf, of naar zijn ondergang. Alzo is het woord kuil genomen Ps. 7:16; 28:1; 30:4; 40:3. verwijsteksten
43 Te weten uit vrees der Goddelijke wraak, zodat hij herwaarts en derwaarts de vlucht nemende, onvoorziens in enig verderf vallen zal.
44 Anders: laat niemand hem vasthouden, te weten opdat hij in den kuil immers gerake, waarin hij moet wezen; dat is, niemand zoeke hem te verlossen of te verbergen of op enige andere manier van de straf vrij te maken.
 
18 Die 45oprecht wandelt, zal behouden worden; maar 46die zich verkeerdelijk gedraagt in 47twee wegen, zal 48in den enen vallen.
45 Zie Spr. 2 op vers 7. verwijsteksten
46 Zie vers 6. Spr. 2 op vers 15. verwijsteksten
47 Zie op vers 6. verwijsteksten
48 Dat is, zal in een van beide verloren gaan, te weten, hetzij dat hij zich bij de vromen voegt in zijn uiterlijken wandel om denzelven gelijk te schijnen, of door enigen schijn zich vergezelschapt bij de kwaden om van hun profijten te genieten.
 
19 Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar 49die ijdele mensen volgt, zal met armoede 50verzadigd worden.
49 Zie Spr. 12 op vers 11. verwijsteksten
50 Zie Job 7 op vers 4. verwijsteksten
 
20 Een 51gans getrouw man zal 52veelvoudig zijn in zegeningen; hmaar die haastig is om rijk te worden, zal 53niet onschuldig wezen.
51 Hebr. Een man van waarheden of van trouwheden. Zie Spr. 11 op vers 17. Versta een die waarachtig, oprecht en trouw in zijn handel is. verwijsteksten
52 Dat is, zal zeer gezegend worden. God zal hem goeddoen, en de vromen zullen hem goed toewensen.
h Spr. 13:11; 20:21; 23:4. verwijsteksten
53 Dat is, niet zonder vermoeden van ongerechtige handelingen, misbruiken en zonden; en daarom ook niet onstrafbaar gehouden worden.
 
21 iDe 54aangezichten te kennen is 55niet goed; want een man zal 56om een stuk brood overtreden.
i Spr. 18:5; 24:23. verwijsteksten
54 Zie Deut. 1:17 en de aant. Dit is evenzoveel als de aangezichten of personen aan te nemen, Lev. 19:15. Zie ook aldaar de aant. verwijsteksten
55 Dat is, gans kwaad. Zie Spr. 17 op vers 26. verwijsteksten
56 De zin is: Indien men de personen in het gericht mocht aanzien, de mensen zouden gans geen werk van overtredingen maken; om een stuk brood (zoals men zegt), ja, om niet met al zou men grote schelmerij bedrijven.
 
22 Die 57zich haast naar goed, is 58een man van een boos oog; maar hij weet niet 59dat het gebrek hem overkomen zal.
57 Versta een verhaasting die met grote beroering en bekommering des geestes verenigd is; gelijk ook het Hebreeuwse woord door beroerd worden overgezet wordt, 2 Sam. 4:1 in de aant. Job 4:5; 21:6; 23:15. verwijsteksten
58 Dat is, die een boos oog heeft. Versta een nijdig, stuurs en gierig mens. Zie Deut. 15 op vers 9. Spr. 23 op vers 6. verwijsteksten
59 Te weten zowel van God, Dien hij vergramt door zijn gierigheid en wreedheid, als van de mensen, die hij daarmede beschadigt.
 
23 Die een mens 60bestraft, zal 61achterna gunst vinden, meer dan die 62met de tong vleit.
60 Te weten met woorden. Zie Spr. 15:31. verwijsteksten
61 Te weten, als hij die bestraft is geweest, bevinden en bemerken zal dat de bestraffing hem goed gedaan heeft. Anders: mij navolgende.
62 Vgl. Spr. 2:16 en de aant. op het woord vleien. verwijsteksten
 
24 Die zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: 63Het is geen overtreding; die is 64des verdervenden mans gezel.
63 Alsof hij zeide: Het is geen dieverij die God in Zijn wet verbiedt, overmits het goed mij na hun dood toekomt.
64 Of: den verdervenden man, of des mans der verderving, dat is, óf des moordenaars, omdat hij zijn vader of moeder of beiden de middelen beneemt waarmede zij hun leven moeten onderhouden, óf des verkwisters en doorbrengers, van denwelken zie Spr. 18:9. Van het woord verderven zie Richt. 20 op vers 21. verwijsteksten
 
25 kDie 65grootmoedig is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, 66zal vet worden.
k Spr. 13:10; 15:18; 29:22. verwijsteksten
65 Hebr. breed of wijd van ziel.
66 Dat is, rijk en welvarende aan lijf en ziel, te weten, overmits hij nederig zijnde en zich op God alleen verlatende, niet anders dan in vrede met zijn naaste zoekt te leven.
 
26 Die 67op zijn hart vertrouwt, die is een zot; maar die 68in wijsheid wandelt, die zal ontkomen.
67 Dat is, die op zijn eigen zin staat en zijn eigen goeddunken alleen volgt.
68 Dat is, naar de leer, die de rechte wijsheid is, ons in Gods Woord voorgeschreven, en naar den raad dergenen die dezelve volgen.
 
27 lDie den arme geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn 69ogen verbergt, 70zal veel vervloekt worden.
l Deut. 15:7, 8, 10. Spr. 19:17; 22:9. verwijsteksten
69 Te weten van den arme, door onbarmhartigheid en gierigheid.
70 Hebr. zal veelvoudig zijn van vervloekingen, dat is, zal zeer vervloekt worden. Alzo vers 20 veelvoudig in zegeningen, voor dengene die zeer gezegend wordt. verwijsteksten
 
28 mAls de goddelozen opkomen, 71verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.
m vers 12. verwijsteksten
71 Vgl. de laatste aant. op vers 12. verwijsteksten

Einde Spreuken 28