Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Waanwijsheid en vermetelheid |
1 BEROEMa u niet over den dag van morgen, want gij weet niet wat de dag zal baren. a Jak. 4:13, 14.  |
a Jak. 4:13 Welaan nu gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar overbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen; Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. |
2 Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen. |
3 Een steen is zwaar en het zand gewichtig, maar de toornigheid des dwazen is zwaarder dan die beide. |
4 Grimmigheid en overloping van toorn is wreedheid, maar wie zal voor nijdigheid bestaan? |
5 Openbare bestraffing is beter dan verborgen liefde. |
6 De wonden des liefhebbers zijn getrouw, maar de kussingen des haters zijn af te bidden. |
7 Een verzadigde ziel vertreedt het honingzeem, maar een hongerige ziel is alle bitter zoet. |
8 Gelijk een vogel is die uit zijn nest omdoolt, alzo is een man die omdoolt uit zijn plaats. |
9 Olie en reukwerk verblijdt het hart; alzo is de zoetigheid van iemands vriend, vanwege den raad der ziel. |
10 bVerlaat uw vriend noch den vriend uws vaders, en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uw tegenspoed; beter is een gebuur die nabij is, dan een broeder die verre is. b Spr. 17:17; 18:24.  |
b Spr. 17:17 Een vriend heeft te allen tijde lief, en een broeder wordt in de benauwdheid geboren. Spr. 18:24 Een man die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber die meer aankleeft dan een broeder. |
11 Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart, opdat ik mijn smader wat te antwoorden heb. |
12 cDe kloekzinnige ziet het kwaad en verbergt zich; de slechten gaan henen door en worden gestraft. c Spr. 22:3.  |
c Spr. 22:3 Een kloekzinnig mens ziet het kwaad en verbergt zich, maar de slechten gaan henen door en worden gestraft. |
13 dAls iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. d Spr. 6:1, 2; 11:15; 17:18; 20:16.  |
d Spr. 6:1 MIJN zoon, zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt; Spr. 6:2 Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds. Spr. 11:15 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat die in de hand klappen, is zeker. Spr. 17:18 Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste. Spr. 20:16 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor de onbekenden. |
14 Die zijn vriend zegent met luider stem, zich des morgens vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden. |
15 eEen gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw zijn evengelijk. e Spr. 19:13.  |
e Spr. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende, en de kijverijen ener vrouw als een gestadig druipen. |
16 Elkeen die haar verbergt, zou den wind verbergen, en de olie zijner rechterhand, die roept. |
17 IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten. |
18 Die den vijgenboom bewaart, zal zijn vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geëerd worden. |
19 Gelijk in het water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is des mensen hart tegen den mens. |
20 De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden fde ogen des mensen niet verzadigd. f Pred. 1:8.  |
f Pred. 1:8 Al deze dingen worden zo moede, dat het niemand zou kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien, en het oor wordt niet vervuld van horen. |
21 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven. |
22 Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken. |
23 Zijt naarstig om het aangezicht uwer schapen te kennen, zet uw hart op de kudden. |
24 Want de schat is niet tot in eeuwigheid; of zal de kroon van geslacht tot geslacht zijn? |
25 Als het gras zich openbaart en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden. |
26 De lammeren zullen gzijn tot uw kleding, en de bokken de prijs des velds. g 1 Tim. 6:8.  |
g 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. |
27 Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uw spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. |