Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 GELIJK de sneeuw in den zomer en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet. |
2 Gelijk een mus is tot wegzweven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzo zal een vloek die zonder oorzaak is, niet komen. |
3 Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten. |
4 Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt. |
5 Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij. |
6 Hij snijdt zich de voeten af en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot. |
7 Heft de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten. |
8 Gelijk hij die een edelgesteente in een slinger bindt, alzo is hij die den zot eer geeft. |
9 Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in de mond der zotten. |
10 De groten doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten, en huren de overtreders. |
11 Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid. |
12 Hebt gij een man gezien die wijs in zijn ogen is? Van een zot is meer verwachting dan van hem. |
13 De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten. |
14 Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed. |
15 De luiaard verbergt zijn hand in den boezem; hij is te moede om die weder tot zijn mond te brengen. |
16 De luiaard is wijzer in zijn ogen dan zeven die met rede antwoorden. |
17 De voorbijgaande die zich vertoornt in een twist die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt. |
18 Gelijk een die zich veinst te razen, die vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpt, |
19 Alzo is een man die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede? |
20 Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild. |
21 De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man om twist te ontsteken. |
22 De woorden des oorblazers zijn als dergenen die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks. |
23 Brandende lippen en een boos hart zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen. |
24 Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen, maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan. |
25 Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart. |
26 Wiens haat door bedrog bedekt is, diens boosheid zal in de gemeente geopenbaard worden. |
27 Die een kuil graaft, zal erin vallen; en die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren. |
28 Een valse tong haat degenen die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting. |