Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DIT zijn ook spreuken van Sálomo, die de mannen van Hizkía, den koning van Juda, uitgeschreven hebben. |
2 Het is Gods eer een zaak te verbergen, maar de eer der koningen een zaak te doorgronden. |
3 Aan de hoogte des hemels, en aan de diepte der aarde, en aan het hart der koningen is geen doorgronding. |
4 Doe het schuim van het zilver weg, en er zal een vat voor den smelter uitkomen; |
5 Doe den goddeloze weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. |
6 Praal niet voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats der groten; |
7 Want het is beter dat men tot u zegge: Kom hier bovenaan, dan dat men u vernedere voor het aangezicht eens prinsen, dien uw ogen gezien hebben. |
8 Vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben. |
9 Twist uw twistzaak met uw naaste; maar openbaar het heimelijke van een ander niet, |
10 Opdat degene die het hoort, u niet smade; want uw kwaad gerucht zou niet afgekeerd worden. |
11 Een rede op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen. |
12 Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel en een halssieraad van het fijnste goud. |
13 Een trouw gezant is dengenen die hem zenden, als de koude der sneeuw ten dage des oogstes; want hij verkwikt zijns heren ziel. |
14 Een man die zichzelven roemt over een valse gift, is als wolken en wind waar geen regen bij is. |
15 Een overste wordt door lankmoedigheid overreed, en een zachte tong breekt het gebeente. |
16 Hebt gij honing gevonden, eet dat u genoeg is; opdat gij misschien daarvan niet zat wordt en dien uitspuwt. |
17 Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet zat van u worde en u hate. |
18 Een man tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende, is een hamer en zwaard en scherpe pijl. |
19 Het vertrouwen op een trouweloze ten dage der benauwdheid, is als een gebroken tand en verstuikte voet. |
20 Die liedekens zingt bij een treurig hart, is gelijk hij die een kleed aflegt ten dage der koude, en als edik op salpeter. |
21 Indien degene die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken; |
22 Want gij zult vurige kolen op zijn hoofd hopen, en de HEERE zal het u vergelden. |
23 De noordenwind verdrijft den regen, en een vergramd aangezicht de verborgen tong. |
24 Het is beter te wonen op een hoek van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. |
25 Een goede tijding uit verren lande is als koud water op een vermoeide ziel. |
26 De rechtvaardige wankelende voor het aangezicht des goddelozen, is een beroerde fontein en verdorven springader. |
27 Veel honing te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer. |
28 Een man die zijn geest niet wederhouden kan, is een opengebroken stad zonder muur. |