Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 ALS gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, zo zult gij scherpelijk letten op dengene die voor uw aangezicht is. |
2 En zet een mes aan uw keel, indien gij een gulzig mens zijt. |
3 Laat u niet gelusten zijn smakelijke spijzen, want het is een leugenachtig brood. |
4 Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van uw vernuft. |
5 Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen dat niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken, gelijk een arend die naar den hemel vliegt. |
6 Eet het brood niet desgenen die boos is van oog, en wees niet belust op zijn smakelijke spijzen. |
7 Want gelijk hij bedacht heeft in zijn ziel, alzo zal hij tot u zeggen: Eet en drink. Maar zijn hart is niet met u; |
8 Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij uitspuwen, en gij zoudt uw lieflijke woorden verderven. |
9 Spreek niet voor het oor eens zots, want hij zou het verstand uwer woorden verachten. |
10 Zet de oude paal niet terug, en kom op de akkers der wezen niet; |
11 Want hun Verlosser is sterk; Die zal hun twistzaak tegen u twisten. |
12 Begeef uw hart tot de tucht, en uw oren tot de redenen der wetenschap. |
13 Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; |
14 Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. |
15 Mijn zoon, zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, ja ik. |
16 En mijn nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen billijkheden spreken zullen. |
17 Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN; |
18 Want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
19 Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, en richt uw hart op den weg. |
20 Zijt niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesvreters. |
21 Want een zuiper en vraat zal arm worden, en de sluimering doet verscheurde klederen dragen. |
22 Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft, en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. |
23 Koop de waarheid en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid en tucht en verstand. |
24 De vader des rechtvaardigen zal zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden. |
25 Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard heeft. |
26 Mijn zoon, geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren. |
27 Want een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put. |
28 Ook loert zij als een rover, en zij vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen. |
29 Bij wien is wee? Bij wien och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het geklag? Bij wien wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen? |
30 Bij degenen die bij den wijn vertoeven, bij degenen die komen om gemengden drank na te zoeken. |
31 Zie den wijn niet aan als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat; |
32 In zijn einde zal hij als een slang bijten, en steken als een adder. |
33 Uw ogen zullen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerdheden spreken. |
34 En gij zult zijn gelijk een die in het hart van de zee slaapt; en gelijk een die in het opperste van den mast slaapt. |
35 Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken. |