Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 16 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Spreuken 16

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

God regeert de tong, den gang en het lot, vss. 1, 9, 33. Eigen goeddunken, 2, 25. Vertrouwen op God, 3, 20. Het opperste einde van Gods werken, 4. Hoogmoed, 5, 18, 19. Verzoening en Godsvreze, 6. Bevrediging der vijanden, 7. Vergenoegzaamheid, 8. Van koningen, 10, 12, 13, 14, 15. Weegschaal, 11. Dierbaarheid der wijsheid, 16. Wandel der vromen, 17. Gods Woord, 20. Wijze redenen, 21, 22, 23, 24. Arbeidzaamheid, 26. Deugnieten, verkeerden en geweldenaars, 27, 28, 29, 30. Grijsheid, 31. Lankmoedigheid, 32.
 
De HEERE bestuurt alle dingen
1 DEa mens heeft 1schikkingen des harten, maar het 2antwoord der tong 3is van den HEERE.
a vers 9. Spr. 19:21; 20:24. Jer. 10:23. verwijsteksten
1 Versta de gedachten die de mens in zijn hart zich ordentelijk voorstelt en voorneemt, doch de krachtige regering Gods geenszins uitgesloten zijnde. Zie Spr. 21:1. verwijsteksten
2 Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk antwoord, maar het wordt ook voor allerlei rede en aanspraak genomen. Zie Spr. 15 op vers 1. verwijsteksten
3 Te weten zonder Denwelken zij niet kunnen uitspreken wat zij bedacht hebben, noch uitrichten wat zij gesproken hebben.
 
2 bAlle 4wegen des mans zijn zuiver 5in zijn ogen, maar de HEERE 6weegt de 7geesten.
b Spr. 21:2. verwijsteksten
4 Dat is, zijn leven, zijn doen en laten. Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
5 Dat is, in zijn eigen oordeel en goeddunken. Zie Job 18 op vers 3. verwijsteksten
6 Dat is, onderzoekt, doorgrondt, beproeft en bevindt. Alzo Spr. 21:2; 24:12. verwijsteksten
7 Dat is, gedachten, genegenheden, bewegingen en het voornemen. Zie 2 Kon. 19 op vers 7. verwijsteksten
 
3 c8Wentel uw werken op den HEERE, en uw 9gedachten zullen bevestigd worden.
c Ps. 37:5; 55:23. Matth. 6:25. Luk. 12:22. 1 Petr. 5:7. verwijsteksten
8 Zie Ps. 22 op vers 9; 37 op vers 5. verwijsteksten
9 Dewelke schikkingen des harten genaamd worden, vers 1. Zie aldaar de aant. verwijsteksten
 
4 De HEERE heeft alles gewrocht 10om Zijns Zelfs wil, dja, ook den goddeloze tot den dag 11des kwaads.
10 Dat is, om Zijner eer wil; te weten, opdat in al Zijn werken klaarlijk schijnen zou Zijn wijsheid, macht, goedheid, rechtvaardigheid en al Zijn andere Goddelijke eigenschappen. Vgl. Rom. 9:17, 22, 23; 11:36. Ef. 1:5, 6, 12, 14. verwijsteksten
d Job 21:30. verwijsteksten
11 Versta het kwaad der straf.
 
5 eAl wie 12hoog is van hart, is 13den HEERE een gruwel; f14hand aan hand zal hij niet onschuldig zijn.
e Spr. 6:17; 8:13. verwijsteksten
12 Dat is, hoogmoedig, hovaardig, trots. Zie van deze ondeugd Spr. 6:17; 8:13. Insgelijks vers 18. verwijsteksten
13 Hebr. des Heeren gruwel.
f Spr. 11:21. verwijsteksten
14 Zie den zin dezer woorden Spr. 11 op vers 21. verwijsteksten
 
6 Door 15goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend, en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het 16kwade.
15 Dat is, door de loutere genade des Heeren, Die waarachtig en trouw is in Zijn beloften, wordt de zonde, om de verzoening, die door Christus geschied is, weggenomen, Rom. 3:24. Of versta dit van de goedheid en trouw die de mensen elkander bewijzen, te weten niet om daarmede de vergeving der zonden voor God te verdienen, maar als door vruchten van het rechtvaardigmakend geloof zichzelven te verzekeren en aan anderen openbaar te maken, dat zij met God uit genade verzoend zijn. Ook kan de verzoening hier verstaan worden van den vrede dien wij maken door allerlei bewijs van liefde en weldadigheid met hem dien wij misdaan hebben, en alzo met hem verzoenen. Vgl. Spr. 10:12 en de aantt. verwijsteksten
16 Te weten der schuld en daarom ook der straf.
 
7 Als iemands wegen den HEERE behagen, zo zal Hij 17ook zijn vijanden met hem bevredigen.
17 Dat is, niet alleen zijn vrienden en die zijn vijanden nooit geweest zijn, met hem in vrede houden, maar ook zijn vijanden tot vrede en vriendschap bewegen, dat zij hem niet beschadigen. Zie Gen. 33:4. Ex. 12:36. verwijsteksten
 
8 gBeter is een weinig met gerechtigheid dan de veelheid der inkomsten zonder 18recht.
g Ps. 37:16. Spr. 15:16. verwijsteksten
18 Te weten verkregen en vergaderd.
 
9 Het hart des mensen 19overdenkt zijn weg, maar de HEERE 20stiert zijn gang.
19 Dat is, verzint, overweegt wat het doen of laten wil. Vgl. vers 1 en de aant. daarop. Insgelijks Spr. 19:21. verwijsteksten
20 Dat is, schikt, leidt en laat het zijn voornemen uitrichten of achterblijven, tot zulk een einde als met de eer van Zijn heiligen Naam overeenkomt.
 
10 21Waarzegging 22is op de lippen des konings; 23zijn mond 24zal niet overtreden 25in het gericht.
21 Het Hebreeuwse woord kesem betekent meest bijgelovige en ongeoorloofde waarzegging van toekomende en verborgen zaken, uit dingen die niet vast gaan, ja, duivels zijn, als Num. 22:7; 23:23. Deut. 18:10. 2 Kon. 17:17. Jer. 14:14. Ez. 13:6. Maar hier wordt het genomen voor de gissing die uit zekere, vaste en scherpzinnige aanmerking voortkomt. Zodanige is geweest in David, 2 Sam. 14:20, en in Salomo, 1 Kon. 3:24, enz. verwijsteksten
22 Anders: zij.
23 Namelijk de mond van een wijzen en godvruchtigen koning.
24 Anders: overtreedt niet, enz.
25 Dat is, in het uitspreken van het recht en in het vonnissen, daartoe gezeten zijnde op den rechterstoel.
 
11 hEen 26rechte 27waag en weegschaal zijn 28des HEEREN; alle 29weegstenen des 30zaks zijn 31Zijn werk.
h Lev. 19:36. Deut. 25:13, enz. Spr. 11:1; 20:10, 23. verwijsteksten
26 Hebr. Een balans des gerichts of rechts, dat is, een rechte waag, enz. Alzo Lev. 19:36 waag der gerechtigheid, dat is, rechte waag. verwijsteksten
27 Door dit woord verstaan vele overzetters een grote balans, en door het volgende weegschaal de kleine, die men in de hand houdt; en dat overmits God gezegd wordt de bergen te wegen met de waag, maar de heuvelen, die minder zijn, met de weegschaal, Jes. 40:12. Sommigen verstaan dit vers als figuurlijk gesproken van al de delen en werken des gerichts. verwijsteksten
28 Te weten welgevallen, gelijk staat Spr. 11:1. Of Zijn werk, gelijk in de volgende woorden van dit vers. Anders: zijn van den Heere. verwijsteksten
29 Dat is, gewicht. Alzo Spr. 11:1. Zie Lev. 19 op vers 36. verwijsteksten
30 Of: buidels, te weten waarin zij hun stenen staken, opdat zij te minder verslijten of breken zouden. Vgl. Deut. 25 op vers 13. Micha 6:11. verwijsteksten
31 Te weten dat Hij heeft geboden en dat Hem behaagt. Versta als zij zijn, zo zij behoren.
 
12 Het is 32der koningen gruwel goddeloosheid te doen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd.
32 Dat is, een zaak waarvan zij gruwel hebben moeten; of: Het is den koningen een gruwel, dat is, een zaak waarvan zij gruwel hebben, te weten de wijze en vrome koningen. Zie Spr. 3 op vers 32. Anders: Het zij den koningen een gruwel, enz. verwijsteksten
 
13 De 33lippen der gerechtigheid 34zijn het welgevallen der koningen, en elkeen 35van hen zal liefhebben dien die rechte dingen spreekt.
33 Dat is, gerechtige en deugdelijke redenen; of de mond die rechte dingen spreekt. Vgl. Spr. 12 op vers 19. verwijsteksten
34 Dat is, waarin zij een welgevallen hebben moeten; of: zijn den koningen een welgevallen, te weten den godvruchtigen koningen. Anders: Dat de lippen der gerechtigheid den koningen een welgevallen zijn, dat is, hun welbehagende.
35 Te weten koningen.
 
14 iDe grimmigheid des konings is 36als de boden des doods, maar een wijs man zal 37die 38verzoenen.
i Spr. 19:12; 20:2. verwijsteksten
36 Dat is, als boden verkondigende aan hem op denwelken de koning vergramd is, dat hij moet sterven. Het meervoud toont de zekerheid der boodschap, indien des konings gramschap niet gestild wordt. Zie een voorbeeld Esth. 7:7. verwijsteksten
37 Te weten grimmigheid.
38 Dat is, stillen en tot vrede brengen. Zie voorbeelden 1 Sam. 24:10, enz.; 25:32, 33. verwijsteksten
 
15 kIn 39het licht van des konings aangezicht is 40leven, en zijn 41welgevallen is als een wolk des 42spaden regens.
k Spr. 19:12. verwijsteksten
39 Versta het vriendelijk gelaat, waardoor de koning iemand gunstiglijk aanziet. Vgl. Spr. 15, de aant. op vers 30. verwijsteksten
40 Dat is, als een bode des levens, of verkwikking des levens, inzonderheid voor hem op denwelken de koning tevoren vergramd was.
41 Dat is, gunst en goedwilligheid.
42 Te weten die zeer aangenaam is, vallende na een lange droogte in de lente, om de vruchten te doen zwellen en tot rijpheid te brengen. Zie Deut. 11 op vers 14. verwijsteksten
 
16 lHoeveel beter is het 43wijsheid te bekomen dan 44uitgegraven goud, en uitnemender, verstand te bekomen dan zilver!
l Job 28:15. Ps. 19:11; 119:72. Spr. 3:14, 15; 8:11, 19. verwijsteksten
43 Hoe wijsheid en verstand in dit boek onderscheiden worden, zie Spr. 1 op vers 2. verwijsteksten
44 Zie Spr. 3 op vers 14. verwijsteksten
 
17 De 45baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die 46zijn weg bewaart.
45 Gelijk de gebaande weg of de openbare weg de zekerste is voor de reizende lieden, zijnde de ongebaande bijwegen vol gevaar, alzo is voor de vromen in hun geestelijke reis niets zekerder noch beter dan de zonde te schuwen.
46 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
 
18 mHovaardigheid is vóór de 47verbreking, en 48hoogheid des geestes vóór den val.
m Spr. 11:2; 17:19. verwijsteksten
47 Dat is, verderf, ondergang, verstoring. Alzo Spr. 17:19. Jes. 59:7. Jer. 14:17. verwijsteksten
48 Dat is, hoogmoedigheid. Het tegendeel is nederigheid des geestes, waarvan zie het volgende vers.
 
19 Het is beter 49nederig van geest te zijn met de 50zachtmoedigen, 51dan roof te delen met de hovaardigen.
49 Dat is, zich nederig te gedragen, als degenen die van hun vijanden gevangen en hun tot een roof geworden zijn. Vgl. Jes. 57:15, alwaar is dezelfde manier van spreken. verwijsteksten
50 Anders: bedrukten, ellendigen, of armen; die ook gemeenlijk zachtmoedig zijn.
51 Het is aan te merken, dat hier den hoogmoedigen rijken de roverij toegeschreven wordt.
 
20 Die op het 52Woord verstandiglijk let, zal 53het goede vinden, nen die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig.
52 Te weten des Heeren. Of ook op de onderwijzing die met het Woord des Heeren overeenkomt.
53 Te weten het lichamelijke, dat tot het tegenwoordige, en het geestelijke, dat tot het eeuwige leven behoort, Spr. 8:35. 1 Tim. 4:8. Vgl. de manier van spreken Spr. 17:20; 18:22; 19:8. Het tegendeel is als het kwaad den mens wordt gezegd te vinden, Esth. 8:6. Job 31:29. verwijsteksten
n Ps. 2:12; 34:9; 125:1. Jes. 30:18. Jer. 17:7. verwijsteksten
 
21 De wijze van hart zal 54verstandig genoemd worden, en 55de zoetheid 56der lippen zal de lering vermeerderen.
54 Te weten omdat uit de ware wijsheid het verstand komt, waardoor men weet hoe men leven en alle dingen recht aanleggen zal.
55 Dat is, de welsprekendheid en de bekwaamheid om zijn woord wel te kunnen doen, is dienstig om anderen vruchtbaarlijk te onderwijzen.
56 Dat is, der spraak. Zie Gen. 11 op vers 1. verwijsteksten
 
22 Het verstand 57dergenen die het bezitten, is oeen 58springader des levens; maar de 59tucht der dwazen is 60dwaasheid.
57 Hebr. zijner meesters, eigenaars, heren of bezitters, dat is, dergenen die dat hebben of bezitten, en daarmede begiftigd zijn en gebruik daarvan hebben. Zie Gen. 14 op vers 13. verwijsteksten
o Spr. 13:14. verwijsteksten
58 Te weten die geduriglijk verlicht met lering, verkwikt met troosting, sterkt met vermaning, enz., zonder in zichzelven verminderd te worden. Zie Spr. 10 op vers 11. verwijsteksten
59 Het Hebreeuwse woord musar is ook voor kwade tucht of onderwijzing genomen, Jer. 10:8. verwijsteksten
60 Te weten die den dood medebrengt.
 
23 Eens wijzen hart 61maakt 62zijn mond verstandig, en zal 63op zijn lippen de lering vermeerderen.
61 Dat is, stiert, bereidt en leidt zijn mond, opdat hij anders niet dan verstandiglijk, voorzichtiglijk en tijdiglijk spreke.
62 Dat is, den mond des wijzen.
63 Dat is, in den mond het goede onderwijs, dat het anderen mededelen wil, overvloediglijk uitstorten.
 
24 64Lieflijke redenen zijn een honingraat, zoet voor de 65ziel en 66medicijn voor 67het gebeente.
64 Hebr. Redenen der lieflijkheid. Versta de redenen der wijzen, die aangenaam en vermakelijk zijn door hun veelvoudige leer, vermaning, troost, waarschuwing. Vgl. Spr. 15:26 en de aant. verwijsteksten
65 Te weten die verstandig is.
66 Zie Spr. 4 op vers 22. Anders: gezondheid. verwijsteksten
67 Vgl. Spr. 14 op vers 30. verwijsteksten
 
25 p68Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
p Spr. 14:12. verwijsteksten
68 Zie de verklaring van dit vers Spr. 14 op vers 12. verwijsteksten
 
26 De 69ziel des arbeidzamen arbeidt 70voor hemzelven, want 71zijn mond 72buigt zich voor 73hem.
69 Dat is, de mens die arbeidt, te weten om den kost te winnen. Ziel voor mens, zie Gen. 12 op vers 5. Anderen vertalen dit vers aldus: Een moeilijke ziel, dat is, die met woorden moeite maakt, doet zichzelve moeite aan; want haar mond wordt weder tegen haar gebogen, dat is, haar moeilijke redenen vallen haarzelve tegen en maken haar moeite. verwijsteksten
70 Dat is, tot onderhouding van zijn eigen lichaam.
71 Te weten die de spijze gebruiken en nuttigen moet voor al de leden des lichaams. Vgl. Pred. 6:7. verwijsteksten
72 Te weten als met eerbied den arbeider biddende, dat hij naarstiglijk werken zou, opdat hij altijd wat hebben zou om den mond te bieden. Het is een gelijkenis genomen van degenen die iets verzoeken bij enige heren, wien zij grote eer bewijzen, om in hun goede gunst te staan.
73 Te weten den arbeider, of den mens die arbeidt.
 
27 Een 74Belialsman 75graaft kwaad, en qop zijn lippen is als 76brandend vuur.
74 Zie Deut. 13 op vers 13. verwijsteksten
75 Dat is, beraamt en legt het erop toe dat hij zijn naaste iets kwaads berokkent; gelijk men met moeite graaft naar enig ding dat men uit de aarde hebben wil.
q Spr. 12:18. verwijsteksten
76 Te weten van de lastering, waardoor hij met een hittigen lust den naam van zijn naaste brandmerkt, om hem ten enenmale te vernielen.
 
28 rEen 77verkeerd man zal krakeel 78inwerpen, en een 79oorblazer scheidt 80den voornaamsten vriend.
r Spr. 15:18; 26:21; 29:22. verwijsteksten
77 Zie Spr. 6 op vers 14. verwijsteksten
78 Zie op dezelfde plaats.
79 Dat is, heimelijke achterklapper, die in het verborgen van zijn naaste kwaadspreekt. Alzo Spr. 18:8; 26:20, 22. verwijsteksten
80 Of: leidsman, en voorganger, te weten der vrienden, dat is, den besten en voornaamsten vriend. Alzo Spr. 17:9. Insgelijks vgl. Ps. 55:14. Anders: scheidt den vorst, dat is, de vorsten van elkander. verwijsteksten
 
29 Een 81man des gewelds 82verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg die 83niet goed is.
81 Dat is, die met geweld, wrevel en onrecht omgaat. Zie Job 11:11. Ps. 5:7 en de aantt. verwijsteksten
82 Hij doet niet alleen zelf anderen overlast, maar poogt ook zijn naaste of metgezel daartoe te trekken, om hetzelve met hem te doen. Zie Spr. 1:11, en van het Hebreeuwse woord Richt. 14 op vers 15. verwijsteksten
83 Zie Spr. 2 op vers 12. verwijsteksten
 
30 s84Hij sluit zijn ogen om verkeerdheden te bedenken; zijn lippen 85bijtende, 86volbrengt hij het 87kwaad.
s Spr. 6:13, 14. verwijsteksten
84 Te weten om te beter met zijn verkeerde gedachten bezig te zijn, want door de aanschouwing der uiterlijke dingen worden de inwendige zinnen in hun werkingen verhinderd. Vgl. Spr. 6:14 en de aant. verwijsteksten
85 Hebr. insnijdende, of: haastelijk roerende en bewegende, en afbrekende zijn redenen; dat is, het ene deel derzelve voorstellende, het andere, dat hij eigenlijk voorheeft, in zijn hart verbergende.
86 Te weten dat ten volle besluitende en voornemende in de gedachten zijns harten.
87 Te weten dat hij voorheeft zijn naaste aan te doen.
 
31 De grijsheid is een 88sierlijke 89kroon; zij wordt op den 90weg der gerechtigheid gevonden.
88 Dat is, die sieraad toebrengt. Zie Spr. 4 op vers 9. Hebr. kroon des sieraads. verwijsteksten
89 Vgl. Spr. 12 op vers 4. verwijsteksten
90 Anders genaamd: de paden des rechts, enz. Zie Spr. 2:8 en de aant. De zin is, dat de vromen dikwijls die kroon krijgen, te weten als het hun zalig is. Of versta dat de grijsheid een kroon des sieraads is aan degenen die op het pad der gerechtigheid wandelen. Vgl. Ps. 37:11, 18, 27 en de aantt. Zie ook Spr. 3 op vers 2. verwijsteksten
 
32 De 91lankmoedige is beter dan de sterke, en die heerst over zijn 92geest, dan die een stad inneemt.
91 Hebr. lang van toornigheden. Zie Spr. 14 op vers 29. verwijsteksten
92 Dat is, eigen wil, genegenheid, affecten, passies, bewegingen, die kwaad zijn. Zie 2 Kon. 19 op vers 7. verwijsteksten
 
33 Het 93lot wordt in den 94schoot geworpen, maar het gehele 95beleid daarvan is 96van den HEERE.
93 Hetwelk eertijds zeer gebruikelijk was in de bedeling der erfenissen, Num. 26:55. Joz. 18:10; 19:1. Micha 2:5, en andere goederen, Ps. 22:19. Spr. 1:14. Insgelijks in de uitrichting en ordening van Goddelijke en heilige zaken, Lev. 16:8, enz. 1 Kron. 24:5, enz. Hand. 1:25. Insgelijks in het eindigen van geschillen en andere twijfelachtige dingen, Joz. 7:14. 1 Sam. 14:41. Spr. 18:18. Jona 1:7. verwijsteksten
94 Of in een besloten vat, of heimelijke plaats. Vgl. Spr. 17:23. verwijsteksten
95 Het Hebreeuwse woord betekent voornamelijk oordeel, recht, gericht; maar hier is het genomen voor het beleid, dat is, de bestiering en regering van enige zaak; gelijk het woord oordelen of richten dikwijls alzo in de Heilige Schrift genomen wordt. Zie Richt. 2 op vers 16. Insgelijks Ps. 96:13. Micha 4:3. Zach. 3:7, enz. Anders: het gehele oordeel deszelven, dat is, hetgeen door het lot geoordeeld wordt. verwijsteksten
96 Te weten Die door Zijn voorzienigheid het lot alzo stiert, gelijk Hij wil dat het valt; zodat hier niets geschiedt bijgeval of bij blind avontuur.

Einde Spreuken 16