Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wijze en dwaze redenen, vss. 1, 2, 4, 7, 23, 26, 28. Gods alwetendheid, 3, 11. Tucht, 5, 10, 12, 31, 32, 33. Goed des rechtvaardigen en goddelozen, 6. Godsdienst en wandel der goddelozen en vromen, 8, 9, 29. Blijdschap en bekommernis, 13, 15. Wijsheid en dwaasheid, 14, 21. Vergenoegzaamheid met des Heeren vreze en liefde, 16, 17. Toorn en lankmoedigheid, 18. Luiigheid, 19. Goede en kwade kinderen, 20. Raadslieden, 22. Weg ten hemel, 24. Hovaardij en weduwen, 25. Gedachten der goddelozen, 26. Gierigheid en geschenken, 27. Goed gerucht, 30. Vreze Gods en nederigheid, 33. |
Vruchten der wijsheid |
1 EENa zacht 1antwoord keert de grimmigheid af, maar een 2smartend woord doet den toorn oprijzen. | | a Spr. 25:15. Spr. 25:15 Een overste wordt door lankmoedigheid overreed, en een zachte tong breekt het gebeente. |
1 Of: rede; alzo vers 23. Spr. 16:1. Gelijk het woord anah niet alleen betekent antwoorden, maar ook een rede aanvangen. Zie Richt. 18 op vers 14. vers 23 Een man heeft blijdschap in het antwoord zijns monds, en hoe goed is een woord op zijn tijd! Spr. 16:1 DE mens heeft schikkingen des harten, maar het antwoord der tong is van den HEERE. Richt. 18:14 (kt.) Toen antwoordden de vijf mannen die gegaan waren om het land van Laïs te verspieden, en zeiden tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat in die huizen een efod is en terafim en een gesneden en een gegoten beeld? Zo weet nu wat u te doen zij. |
2 Hebr. een woord der smart, moeite, of pijn; dat is, smartelijk, moeilijk, pijnlijk en hard om te horen. |
2 De tong der wijzen maakt de wetenschap 3goed, bmaar de mond der zotten 4stort overvloediglijk dwaasheid uit. | | 3 Dat is, aangenaam, sierlijk, stichtelijk en nuttig, als te bekwamer tijd en plaats, en op behoorlijke manier voorgebracht zijnde. Anders: De wetenschap versiert de tong der wijzen. |
b Spr. 12:23; 13:16; 15:28. Spr. 12:23 Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap, maar het hart der zotten roept dwaasheid uit. Spr. 13:16 Al wie kloekzinnig is, handelt met wetenschap; maar een zot breidt dwaasheid uit. vers 28 Het hart des rechtvaardigen bedenkt zich om te antwoorden, maar de mond der goddelozen zal overvloediglijk kwade dingen uitstorten. |
4 Te weten gelijk een fontein steeds met groten overvloed water uitgeeft. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 1 op vers 23. Spr. 1:23 (kt.) Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekendmaken. |
3 cDe 5ogen des HEEREN zijn in alle plaats, beschouwende de kwaden en de goeden. | | c Job 34:21. Spr. 5:21. Jer. 16:17; 32:19. Job 34:21 Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. Spr. 5:21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. Jer. 16:17 Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); |
5 Versta de voorzienigheid Gods. Zie 2 Kron. 16 op vers 9. 2 Kron. 16:9 (kt.) Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. |
4 d6De medicijn der tong is een 7boom des levens, maar de verkeerdheid 8in dezelve is een 9breuk in den geest. | | d Spr. 12:18; 13:14. Spr. 12:18 Daar is een die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn. Spr. 13:14 Des wijzen leer is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |
6 Of: De gezondheid der tong, dat is, de gezonde redenen en zaligmakende leer, rakende het geloof en den wandel, die door de tong voorgesteld wordt. Vgl. Spr. 12 op vers 18. Spr. 12:18 (kt.) Daar is een die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn. |
7 Dat is, als een boom des levens, medebrengende het welvaren, niet alleen van het tijdelijke, maar ook van het eeuwige leven. Vgl. Spr. 3 op vers 18. Spr. 3:18 (kt.) Zij is een boom des levens dengenen die haar aangrijpen, en elkeen die haar vasthoudt, wordt welgelukzalig. |
8 Te weten in de tong. Zie Spr. 2 op vers 12. Spr. 2:12 (kt.) Om u te redden van den kwaden weg, van den man die verkeerdheden spreekt; |
9 Dat is, een schade der ziel. Anders: een verbreking door den wind; dat is, een heftige verderving; gelijk de schepen door sterke winden in stukken gebroken worden, Ps. 48:8. Jer. 18:17. Ps. 48:8 Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis. Jer. 18:17 Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. |
5 Een dwaas zal de tucht zijns vaders versmaden, maar die de 10bestraffing waarneemt, zal 11kloekzinniglijk handelen. | | 10 Te weten zijns vaders. |
11 Of: kloekzinnig worden. Alzo Spr. 19:25. Vgl. 1 Sam. 23:22. Spr. 19:25 Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 1 Sam. 23:22 Gaat toch heen en bereidt de zaak nog meer, dat gij weet en beziet zijn plaats, waar zijn gang is, wie hem daar gezien heeft; want hij heeft tot mij gezegd, dat hij zeer listiglijk pleegt te handelen. |
6 In het 12huis des rechtvaardigen is een 13grote schat, maar in des goddelozen inkomst is 14beroerte. | | 12 Versta niet alleen zijn woning, maar ook zijn middelen, gelijk blijkt uit de tegenstelling. Vgl. Spr. 12 op vers 7. Spr. 12:7 (kt.) De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan. |
13 Te weten omdat hij met het inwendige goed welvoorzien zijnde, zijn genoegzaamheid heeft in het uiterlijke dat God hem verleent. Anders: sterkte, of vastigheid. |
14 Dat is, ongenoegzaamheid en onrust des geestes, omdat hij van het hemelse goed ledig is. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 34 op vers 30. 1 Kon. 18 op vers 17. Gen. 34:30 (kt.) Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder de Kanaänieten en onder de Ferezieten; en ik ben weinig volk in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis. 1 Kon. 18:17 (kt.) En het geschiedde als Achab Elía zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder Israëls? |
7 De lippen der wijzen zullen de 15wetenschap 16uitstrooien, maar het hart der zotten 17niet alzo. | | 15 Dat is, de goede leer, die men weten moet en die den mens wijs, verstandig en wetende maakt. Alzo Num. 24:16. Ps. 119:66. Spr. 22:17. Num. 24:16 De hoorder der redenen Gods spreekt en die de wetenschap des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. Ps. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. Spr. 22:17 Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen, en stel uw hart tot mijn wetenschap. |
16 Dat is, voortbrengen om die anderen mede te delen. |
17 Dat is, het zal de wetenschap niet uitstrooien. Anders: is niet recht, of: strooit wat niet recht is. |
8 eHet offer der goddelozen is 18den HEERE een gruwel, maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen. | | e Spr. 21:27. Jes. 1:11. Jer. 6:20. Amos 5:21. Spr. 21:27 Het offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer als zij het met een schandelijk voornemen brengen! Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. Amos 5:21 Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbods dagen niet rieken. |
18 Hebr. des Heeren gruwel. Alzo in het volgende vers. Zie Spr. 3 op vers 32. Spr. 3:32 (kt.) Want de afwijker is den HEERE een gruwel, maar Zijn verborgenheid is met de oprechten. |
9 De 19weg des goddelozen is den HEERE een gruwel, maar dien die de gerechtigheid najaagt, zal Hij liefhebben. | | 19 Dat is, voornemen, doen en laten. Zie Gen. 6 op vers 12. Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
10 De tucht is 20onaangenaam voor dengene die het 21pad verlaat, en die de bestraffing haat, zal sterven. | | 20 Hebr. kwaad, dat is, onaangenaam, hard, moeilijk; hoewel zij in zichzelve zeer goed is. Alzo is het woord kwaad genomen 1 Kon. 22:8, 18, gelijk ook het woord goed betekent wat aangenaam en lieftallig is. Zie 1 Kon. 1 op vers 42. Anders: Een kwade tucht (dat is, straf) is voor dengene die het pad verlaat. 1 Kon. 22:8 Toen zeide de koning van Israël tot Jósafat: Er is nog één man om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Jósafat zeide: De koning zegge niet alzo. 1 Kon. 22:18 Toen zeide de koning van Israël tot Jósafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren? 1 Kon. 1:42 (kt.) Als hij nog sprak, zie, zo kwam Jónathan, de zoon van Abjathar, den priester; en Adónia zeide: Kom in, want gij zijt een kloek man en zult het goede boodschappen. |
21 Te weten het goede en rechte pad. Zie Spr. 2 op vers 8. Spr. 2:8 (kt.) Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. |
11 f22De hel en het verderf zijn 23voor den HEERE; hoeveel te meer gde harten van des mensen 24kinderen! | | f Job 26:6. Job 26:6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. |
22 Vgl. Job 26:6, en zie de aantt. Job 26:6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. |
23 Dat is, naakt en ontdekt voor Zijn ogen, Hebr. 4:13. Hebr. 4:13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben. |
g 2 Kron. 6:30. Ps. 7:10; 44:22. Jer. 17:9, 10. Joh. 2:24, 25; 21:17. Hand. 1:24. 2 Kron. 6:30 Hoor Gij dan uit den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van de kinderen der mensen; Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Ps. 44:22 Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. Jer. 17:9 Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen? Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Joh. 2:24 Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende, Joh. 2:25 En omdat Hij niet van node had dat iemand getuigen zou van den mens; want Hij Zelf wist wat in den mens was. Joh. 21:17 Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. Hand. 1:24 En zij baden en zeiden: Gij Heere, Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt |
24 Te weten die hier op de aarde in het klare licht der zon verkeren. Dit wordt menselijkerwijze van God gezegd; want bij Hem is alle ding even mogelijk en licht om te doen. |
12 De 25spotter zal niet liefhebben die hem bestraft, hij zal 26niet gaan tot de wijzen. | | 25 Zie Spr. 1 op vers 22. Spr. 1:22 (kt.) Gij slechten, hoelang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? |
26 Te weten uit haat der bestraffing. |
13 hEen vrolijk hart zal het aangezicht 27blijde maken, maar door de smart des harten wordt 28de geest verslagen. | | h Spr. 17:22; 18:14. Spr. 17:22 Een blij hart zal een medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen. Spr. 18:14 De geest eens mans zal zijn krankheid ondersteunen; maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen? |
27 Hebr. goed maken, dat is, blijde. Zie Richt. 16 op vers 25. 1 Kon. 21 op vers 7. Richt. 16:25 (kt.) En het geschiedde als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis, en hij speelde voor hun aangezichten en zij deden hem staan tussen de pilaren. 1 Kon. 21:7 (kt.) Toen zeide Izébel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israël regeren? Sta op, eet brood en uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, geven. |
28 Versta den moed, de courage en de kracht des harten. Alzo Gen. 41:8. Joz. 5:1. 1 Sam. 1:15. Ps. 34:19. Spr. 17:22. Jes. 61:3. De zin is, dat des mensen moed, die zich in het aangezicht pleegt te vertonen, door de droefheid des harten geveld en nedergeslagen, ja, verbroken wordt. Gen. 41:8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen en riep al de tovenaars van Egypte en al de wijzen die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom, maar er was niemand die ze Farao uitlegde. Joz. 5:1 EN het geschiedde toen al de koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaänieten die aan de zee waren, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht der kinderen Israëls, totdat wij daar doorgegaan waren, zo versmolt hun hart en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht der kinderen Israëls. 1 Sam. 1:15 Doch Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer, ik ben een vrouw bezwaard van geest; ik heb noch wijn noch sterken drank gedronken, maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des HEEREN. Ps. 34:19 Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Spr. 17:22 Een blij hart zal een medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen. Jes. 61:3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikenbomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. |
14 Een verstandig hart zal de wetenschap opzoeken, maar de mond der zotten zal met 29dwaasheid 30gevoed worden. | | 29 Dat is, met valse opinies en redenen. |
30 Dat is, zoekt niet alleen de dwaasheid, maar heeft daarin zulken smaak, dat hij door dezelve, als door een aangename spijze, in zijn dwaasheid groeit en sterk wordt. |
15 Al de dagen des bedrukten zijn 31kwaad, maar een 32vrolijk hart is 33een gedurige maaltijd. | | 31 Dat is, droevig en verdrietelijk. Zie Gen. 40 op vers 7. Gen. 40:7 (kt.) Toen vraagde hij aan de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk gesteld? |
32 Hebr. goed, dat is, vrolijk. Zie op vers 13. vers 13 (kt.) Een vrolijk hart zal het aangezicht blijde maken, maar door de smart des harten wordt de geest verslagen. |
33 Dat is, als een stadig banket, hetwelk den mens aangenaam is, hem vermakende naar het lichaam met goede spijze en drank, en naar den geest met eerlijke en stichtelijke redenen. |
16 iBeter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en 34onrust daarbij. | | i Ps. 37:16. Spr. 16:8. Ps. 37:16 Teth. Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen. Spr. 16:8 Beter is een weinig met gerechtigheid dan de veelheid der inkomsten zonder recht. |
34 Of: beroerte, of: kwelling; te weten die voortkomt uit een kwade consciëntie en een mistrouwen van de gunst des Heeren; en dienvolgens niet verenigd met de vreze Gods. Vgl. Spr. 16:8. Spr. 16:8 Beter is een weinig met gerechtigheid dan de veelheid der inkomsten zonder recht. |
17 kBeter is een 35gerecht van groen moes waar ook liefde is, dan een gemeste os en haat daarbij. | | k Spr. 17:1. Spr. 17:1 EEN droge bete en rust daarbij is beter dan een huis vol van geslachte beesten met twist. |
35 Het Hebreeuwse woord hier overgezet met gerecht, betekent eigenlijk teerkost, die men op de reis medeneemt, Jer. 40:5; maar het wordt ook voor anderen kost genomen, 2 Kon. 25:30. Jer. 52:34, en hier. Jer. 40:5 En dewijl hij nog niet zal wederkeren, zo keer gij tot Gedália, den zoon van Ahíkam, den zoon van Safan, dien de koning van Babel over de steden van Juda gesteld heeft, en woon bij hem in het midden des volks; of overal waar het in uw ogen recht is te gaan, ga erheen. En de overste der trawanten gaf hem reiskost en een geschenk, en liet hem gaan. 2 Kon. 25:30 En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. Jer. 52:34 En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning van Babel gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, tot op den dag zijns doods, al de dagen zijns levens. |
18 lEen 36grimmig man zal gekijf verwekken, maar de lankmoedige zal den twist stillen. | | l Spr. 28:25; 29:22. Spr. 28:25 Die grootmoedig is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, zal vet worden. Spr. 29:22 Een toornig man verwekt gekijf, en de grammoedige is veelvoudig in overtreding. |
36 Hebr. Een man der grimmigheid of der hittige toornigheid, dat is, die haast toornig is of lichtelijk vergramd wordt; alzo Spr. 22:24; 29:22. Spr. 22:24 Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man, Spr. 29:22 Een toornig man verwekt gekijf, en de grammoedige is veelvoudig in overtreding. |
19 37De weg des luiaards is 38als een doornheg, maar het pad der 39oprechten is 40welgebaand. | | 37 Dat is, al hetgeen dat hij te doen, te beschikken en uit te richten heeft. |
38 Want gelijk het zeer moeilijk en zwaar is, door die te passeren, alzo maakt de luiaard zich wijs dat al hetgeen hem te doen staat, zo zwaar is als door distelen en doornen te gaan, en zoekt vervolgens alle excuses om aan het werk niet te komen. Vgl. Spr. 26:13. Spr. 26:13 De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten. |
39 Dezen worden gesteld tegen de luien, omdat de luien onordentelijk wandelen en ijdelheid doen, 2 Thess. 3:11, ja, op eens anders arbeid zoeken te leven, en tot armoede komende, zich tot ongerechtigheid begeven, Ef. 4:28. 2 Thess. 3:11 Want wij horen dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende, maar ijdele dingen doende. Ef. 4:28 Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene die nood heeft. |
40 Of: opgehoogd, dat is, effen, licht, gemakkelijk en zonder zwarigheid die den gaanden man enigen hinder of moeite zou mogen voorwerpen. |
20 mEen wijs zoon zal den vader verblijden, maar een zot mens veracht zijn moeder. | | m Spr. 10:1. Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. |
21 nDe dwaasheid is den verstandeloze blijdschap, maar een man van verstand zal 41recht wandelen. | | n Spr. 10:23; 14:9. Spr. 10:23 Het is voor den zot als spel, schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen. Spr. 14:9 Elke dwaas zal de schuld verbloemen, maar onder de oprechten is goedwilligheid. |
41 Hebr. zal richten te wandelen; dat is, zal zijn ganse leven, woorden en werken, doen en laten, schikken en stieren naar hetgeen dat goed en Gode aangenaam is. Zie Spr. 3 op vers 6. Spr. 3:6 (kt.) Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken. |
22 o42De gedachten worden vernietigd als er geen raad is, maar 43door veelheid der raadslieden zal 44elkeen bestaan. | | o Spr. 11:14. Spr. 11:14 Als er geen wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden. |
42 Versta de aanslagen, of hetgeen men voorgeeft aan te grijpen, voornamelijk waaraan wat gelegen is. |
43 Vgl. Spr. 11 op vers 14. Spr. 11:14 (kt.) Als er geen wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden. |
44 Te weten der voorgemelde gedachten. |
23 45Een man heeft blijdschap in het 46antwoord zijns monds, en hoe 47goed is een woord op zijn tijd! | | 45 Te weten een wijs en verstandig man. |
46 Of: in de rede en het gezegde zijns monds. Vgl. op vers 1 en de aant. Hier wordt gesproken van hetgeen dat wijselijk en stichtelijk voorgebracht is; gelijk de volgende woorden uitwijzen. vers 1 (kt.) EEN zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een smartend woord doet den toorn oprijzen. |
47 Dat is, eerlijk voor hem die het spreekt, en profijtelijk of aangenaam voor degenen die het horen. |
24 De weg 48des levens is den verstandige 49naar boven, opdat hij afwijke van de 50hel 51beneden. | | 48 Dat is, die ten leven leidt. Zie Spr. 2 op vers 19. Spr. 2:19 (kt.) Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen. |
49 Te weten naar den hemel, alwaar het rechte leven en de ware gelukzaligheid alleen te vinden is. Zie Filipp. 3:20. Kol. 3:1, 2. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter hand Gods. Kol. 3:2 Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. |
50 Dat is, van de verdoemenis en het eeuwig verderf. |
51 Dat is, die onder, omlaag of nederwaarts is. |
25 pHet huis der hovaardigen zal de HEERE afrukken, maar den landpaal der weduwe zal Hij 52vastzetten. | | p Spr. 2:21, 22; 12:7; 14:11. Spr. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven. Spr. 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen ervan uitgerukt worden. Spr. 12:7 De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan. Spr. 14:11 Het huis der goddelozen zal verdelgd worden, maar de tent der oprechten zal bloeien. |
52 Dat is, maken dat zij niet verzet of tot hun schade verminderd zal worden; want de landpalen in die plaatsen waren niet door velden of grachten afgescheiden, maar met palen, staken en stenen. |
26 qDes bozen gedachten zijn den HEERE een gruwel, maar der reinen zijn 53lieflijke redenen. | | q Spr. 6:18. Spr. 6:18 Een hart dat ondeugdzame gedachten smeedt, voeten die zich haasten om tot kwaad te lopen, |
53 Hebr. de redenen der lieflijkheid, te weten voortkomende van de wijzen en vromen. Versta redenen die niet dan tot eer en deugd strekkende, Gode behagen en de mensen stichten. Vgl. Spr. 16:24 en de aant. Anders: de lieflijke redenen zijn rein, te weten voor den Heere, Die ze voor rein houdt en acht, omdat zij voortvloeien uit een hart dat door het geloof gezuiverd is, Hand. 15:9. Spr. 16:24 Lieflijke redenen zijn een honingraat, zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente. Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. |
27 rDie 54gierigheid pleegt, 55beroert zijn huis; maar 56die geschenken haat, zal leven. | | r Spr. 1:19. Spr. 1:19 Zo zijn de paden van een iegelijk die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meesters vangen. |
54 Hebr. Die gierigheid giert. Zie Spr. 1 op vers 19. Spr. 1:19 (kt.) Zo zijn de paden van een iegelijk die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meesters vangen. |
55 Zie van de betekenis van dit woord 1 Kon. 18 op vers 17. 1 Kon. 18:17 (kt.) En het geschiedde als Achab Elía zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder Israëls? |
56 Vgl. Ex. 23:8. Deut. 16:19. Ex. 23:8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. |
28 Het hart des rechtvaardigen 57bedenkt zich 58om te antwoorden, maar de mond der goddelozen zal overvloediglijk 59kwade dingen 60uitstorten. | | 57 Dat is, giet niet onbedachtelijk uit al wat op de lippen komt, maar bedenkt tevoren rijpelijk wat goed en stichtelijk is om gesproken te worden. |
58 Dat is, om enige rede aan te vangen. Zie Richt. 18 op vers 14. Richt. 18:14 (kt.) Toen antwoordden de vijf mannen die gegaan waren om het land van Laïs te verspieden, en zeiden tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat in die huizen een efod is en terafim en een gesneden en een gegoten beeld? Zo weet nu wat u te doen zij. |
59 Dat is, onstichtelijke en schadelijke. |
60 Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 19 op vers 3. Spr. 1 op vers 23. Ps. 19:3 (kt.) De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. Spr. 1:23 (kt.) Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekendmaken. |
29 De HEERE 61is verre van de goddelozen; smaar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren. | | 61 Te weten met Zijn genadige verhoring en Vaderlijke hulp. Vgl. Ps. 10:1; 22:2. Daarentegen wordt God gezegd nabij te zijn dengene dien Hij genadig is, dien Hij verhoort en helpt, Ps. 34:19; 145:18. Ps. 10:1 O HEERE, waarom staat Gij van verre? Waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid? Ps. 22:2 Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing, van de woorden Mijns brullens? Ps. 34:19 Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Ps. 145:18 Koph. De HEERE is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in der waarheid. |
s Ps. 10:17; 34:19; 145:18, 19. Ps. 10:17 HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; Ps. 34:19 Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Ps. 145:18 Koph. De HEERE is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in der waarheid. Ps. 145:19 Resch. Hij doet het welbehagen dergenen die Hem vrezen, en Hij hoort hun geroep en verlost hen. |
30 62Het licht der ogen verblijdt het hart; teen goed 63gerucht 64maakt het gebeente 65vet. | | 62 Dat is, dat door de klaarheid der ogen gezien wordt, als daar is de verscheidenheid der kleuren, de schoonheid der landouwen, de tegenwoordigheid dergenen die wij liefhebben en die ons goeddoen, enz. Of versta het vriendelijk gezicht van iemand dien wij groot achten, als Spr. 16:15. Spr. 16:15 In het licht van des konings aangezicht is leven, en zijn welgevallen is als een wolk des spaden regens. |
t Spr. 25:25. Spr. 25:25 Een goede tijding uit verren lande is als koud water op een vermoeide ziel. |
63 Hebr. horing. Versta een goede tijding of eerlijken naam, die door het gehoor gevat wordt. |
64 Dat is, verfraait de inwendigste leden zijns lichaams en verkwikt alzo ook de ziel. Vgl. Spr. 12, de aant. op vers 4. Spr. 12:4 (kt.) Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamd maakt, is als verrotting in zijn beenderen. |
65 Vgl. Spr. 11 op vers 25. Spr. 11:25 (kt.) De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden. |
31 Het oor dat de bestraffing des levens hoort, zal in het midden der wijzen vernachten. | | |
32 Die de tucht verwerpt, 66die versmaadt zijn ziel; maar die de bestraffing hoort, krijgt 67verstand. | | 66 Vgl. Spr. 8 op vers 36. Spr. 8:36 (kt.) Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben den dood lief. |
67 Hebr. een hart; dat is, verstand en wijsheid. Zie Job 9 op vers 4. Job 9:4 (kt.) Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? |
33 vDe vreze des HEEREN is de 68tucht der wijsheid, en xde nederigheid gaat vóór de 69eer. | | v Spr. 1:7; 9:10. Spr. 1:7 De vreze des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht. Spr. 9:10 De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand. |
68 Dat is, het onderwijs, de vermaning en verbetering, die ter wijsheid leidt. Zie Spr. 1 op vers 2. Spr. 1:2 (kt.) Om wijsheid en tucht te weten, om te verstaan redenen des verstands, |
x Spr. 18:12. Spr. 18:12 Vóór de verbreking zal des mensen hart zich verheffen, en de nederigheid gaat vóór de eer. |
69 Te weten zowel van dit tegenwoordige leven als van het toekomende. |