Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 20 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Exodus 20

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De tien geboden
1 TOEN sprak God al deze woorden, zeggende:
2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, auit het diensthuis, uitgeleid heb. a Ex. 13:3. Deut. 5:6. Ps. 81:11. verwijsteksten
3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
4 bGij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. b Lev. 26:1. Ps. 97:7. verwijsteksten
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten;
6 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden.
7 cGij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. c Lev. 19:12. Matth. 5:33. verwijsteksten
8 dGedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. d Ez. 20:12. verwijsteksten
9 eZes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; e Ex. 23:12; 34:21. Luk. 13:14. verwijsteksten
10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is;
11 Want fin zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. f Gen. 2:2. verwijsteksten
12 gEer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. g Matth. 15:4. Ef. 6:2. verwijsteksten
13 hGij zult niet doodslaan. h Matth. 5:21. verwijsteksten
14 iGij zult niet echtbreken. i Matth. 5:27. verwijsteksten
15 Gij zult niet stelen.
16 Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
17 kGij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is. k Rom. 7:7. verwijsteksten
 
De vrees van het volk
18 En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, en het geluid der bazuin en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af en stonden van verre.
19 lEn zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven. l Deut. 5:25. Hebr. 12:19. verwijsteksten
20 En Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is gekomen, opdat Hij u verzocht, en opdat Zijn vreze voor uw aangezicht zou zijn, dat gij niet zondigdet.
21 mEn het volk stond van verre, maar Mozes naderde tot de donkerheid, alwaar God was. m Ex. 19:16. Hebr. 12:18. verwijsteksten
22 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: Gij hebt gezien dat Ik met ulieden van den hemel gesproken heb.
23 Gij zult nevens Mij niet maken zilveren goden, en gouden goden zult gij u niet maken.
24 nMaakt Mij een altaar van aarde en offert daarop uw brandoffers en uw dankoffers, uw schapen en uw runderen; aan alle plaats waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Ik tot u komen en zal u zegenen. n Ex. 27:1; 38:1. verwijsteksten
25 oMaar indien gij Mij een stenen altaar zult maken, zo zult gij dat niet bouwen van gehouwen steen; zo gij uw houwijzer daarover verheft, zo zult gij het ontheiligen. o Deut. 27:5. Joz. 8:30, 31. verwijsteksten
26 Gij zult ook niet met trappen tot Mijn altaar opklimmen, opdat uw schaamte voor hetzelve niet ontdekt worde.

Einde Exodus 20