Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt den Israëlieten gouden en zilveren vaten van hun naburen te eisen, vs. 1, enz. Mozes dreigt Farao met den dood van alle eerstgeborenen, 4. En voorzegt dat het bij de Israëlieten alles stil en in vrede zou zijn, 7. Farao’s hart blijft verhard, 9. |
De laatste plaag wordt voorzegd |
1 WANT de HEERE 1had tot Mozes gesproken: Ik zal 2nog één plaag over Farao en over Egypte brengen; daarna zal hij ulieden vanhier laten trekken; als hij u geheel zal laten trekken, zo zal hij u 3haastelijk vanhier uitdrijven. | | 1 Eer Farao met dreigementen Mozes van zich gedreven had, Ex. 10:28. Dit is de oorzaak waarom Mozes zo vrijmoediglijk Farao had aangesproken, Ex. 10:29. Ex. 10:28 Maar Farao zeide tot hem: Ga van mij; wacht u dat gij niet meer mijn aangezicht ziet; want in welken dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven. Ex. 10:29 Mozes nu zeide: Gij hebt recht gesproken; ik zal niet meer uw aangezicht zien. |
2 Zie van deze plaag vss. 4, 5. vers 4 Verder zeide Mozes: Zo heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht zal Ik uitgaan door het midden van Egypte; vers 5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao’s eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd die achter den molen is, en alle eerstgeborenen van het vee. |
3 Hebr. uitstotende uitstoten. Zie de vervulling Ex. 12:31, 32, 33. Ex. 12:31 Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. Ex. 12:32 Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat heen en zegent mij ook. Ex. 12:33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood. |
2 Spreek nu voor de oren des 4volks, adat 5ieder man van 6zijn naaste en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten 7eise. | | 4 Te weten der Israëlieten. |
a Ex. 3:22; 12:35. Ex. 3:22 Maar elke vrouw zal van haar naburin en van de waardin haars huizes eisen zilveren vaten en gouden vaten en klederen; die zult gijlieden op uw zonen en op uw dochters leggen, en gij zult Egypte beroven. Ex. 12:35 De kinderen Israëls nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaars geëist zilveren vaten en gouden vaten en klederen. |
5 Zie Ex. 3:22. Ex. 3:22 Maar elke vrouw zal van haar naburin en van de waardin haars huizes eisen zilveren vaten en gouden vaten en klederen; die zult gijlieden op uw zonen en op uw dochters leggen, en gij zult Egypte beroven. |
6 Te weten van zijn Egyptische naasten. |
7 Dat is, lene. |
3 En de HEERE bgaf het volk 8genade in de ogen der Egyptenaars; 9ook was de man Mozes 10zeer groot in Egypteland voor de ogen van Farao’s knechten en voor de ogen 11des volks. | | b Ex. 12:36. Ex. 12:36 Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der Egyptenaars, dat zij hun hun begeerte deden; en zij beroofden de Egyptenaars. |
8 Dat is, gunst. Zie van deze manier van spreken Gen. 39:21. Gen. 39:21 Doch de HEERE was met Jozef en wendde Zijn goedertierenheid tot hem, en gaf hem genade in de ogen van den overste van het gevangenhuis. |
9 Dit was de oorzaak waarom Farao Mozes niet durfde aantasten, vrezende een oploop onder het volk. |
10 Dat is, in zeer groot aanzien. |
11 Versta des Egyptischen volks. |
4 Verder 12zeide Mozes: Zo 13heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht czal Ik uitgaan door het midden van Egypte; | | 12 Te weten tot Farao, eer hij van hem scheidde, vers 8, want dit is het vervolg van Mozes’ woorden Ex. 10:29. vers 8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns. Ex. 10:29 Mozes nu zeide: Gij hebt recht gesproken; ik zal niet meer uw aangezicht zien. |
13 Te weten, toen Hij mij laatst tot u gezonden heeft. |
c Ex. 12:29. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. |
5 En dalle 14eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao’s eerstgeborene af, 15die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd die 16achter den molen is, en alle eerstgeborenen van het vee. | | d Ex. 12:12. Ex. 12:12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. |
14 Wat God hier dreigt, dat heeft Hij door Zijn engel uitgericht, Ex. 12:23, 29. Ex. 12:23 Want de HEERE zal doorgaan om de Egyptenaars te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan en den verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. |
15 Dat is, die na hem regeren zou, als 1 Kon. 2:24. 1 Kron. 28:5. 1 Kon. 2:24 En nu, zo waarachtig als de HEERE leeft, Die mij bevestigd heeft en mij heeft doen zitten op den troon van mijn vader David, en Die mij een huis gemaakt heeft, gelijk als Hij gesproken had: Voorzeker, Adónia zal heden gedood worden. 1 Kron. 28:5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij vele zonen gegeven) zo heeft Hij mijn zoon Sálomo verkoren, dat hij zitten zou op den stoel des koninkrijks des HEEREN over Israël. |
16 Daarom staat hier achter den molen, omdat diegenen die met de handmolens maalden, de malende stenen voor het ganse lichaam met haar handen voortstieten. Zie Ex. 12:29. Richt. 16:21. Jes. 47:1, 2. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. Richt. 16:21 Toen grepen hem de Filistijnen en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. Jes. 47:1 DAAL af en zit in het stof, gij jonkvrouw, dochter van Babel, zit op de aarde, er is geen troon meer, gij dochter der Chaldeeën; want gij zult niet meer genaamd worden de tedere, noch de wellustige. Jes. 47:2 Neem den molen en maal meel; ontdek uw vlechten, ontbloot de enkels, ontdek de schenkels, ga door de rivieren. |
6 En er zal 17een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijks nooit geweest is en desgelijks niet meer wezen zal. | | 17 Zowel van de ouders welker kinderen zullen gedood worden, alsook van de kinderen die zulks zullen horen en zien, vrezende dat het hun ook gelden mocht, gelijk het in zulke schrikkelijke plagen pleegt te geschieden. |
7 Maar bij alle kinderen Israëls 18zal niet een hond zijn tong verroeren, van 19de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet dat de HEERE tussen de Egyptenaars en tussen de Israëlieten een afzondering maakt. | | 18 Dat is, het zal onder hen zo stil zijn, dat zelfs de honden (die door een klein gerucht wakker worden) niet eens bassen zullen. Zie dergelijke manier van spreken Joz. 10:21. Joz. 10:21 Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger bij Makkéda in vrede; niemand had zijn tong tegen de kinderen Israëls geroerd. |
19 Dat is, noch tegen de mensen, noch tegen de beesten. |
8 eDan zullen al deze uw knechten 20tot mij afkomen en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk dat uw 21voetstappen volgt; en daarna zal 22ik uitgaan. En hij ging uit van Farao 23in hitte des toorns. | | e Ex. 12:30. Ex. 12:30 En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten en al de Egyptenaars, en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis waarin niet een dode was. |
20 Te weten, van u tot mij gezonden zijnde. |
21 Hebr. dat aan uw voeten is, dat is, die u volgen, of die van u geleid worden, en onder uw gebied staan. Zie gelijke manier van spreken Richt. 8:5. 1 Kon. 20:10. 2 Kon. 3:9. Richt. 8:5 En hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geeft toch enige bollen brood aan het volk dat mijn voetstappen volgt; want zij zijn moede, en ik jaag Zebah en Zalmûna, de koningen der Midianieten, achterna. 1 Kon. 20:10 En Benhadad zond tot hem en zeide: De goden doen mij zo en doen zo daartoe, indien het stof van Samaría genoeg zal zijn tot handvollen voor al het volk dat mijn voetstappen volgt. 2 Kon. 3:9 Alzo toog de koning van Israël heen en de koning van Juda en de koning van Edom; en als zij zeven dagreizen omgetogen waren, zo had het leger en het vee dat hen navolgde, geen water. |
22 Versta hierbij én al het volk van Israël, ook alles wat wij hebben, én al wat wij willen medenemen. |
23 Mozes ijvert voor de ere Gods. Anderszins is hij geweest een zeer zachtzinnig man, Num. 12:3. Num. 12:3 Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op den aardbodem waren. |
9 De HEERE dan 24had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat 25Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden. | | 24 Te weten Ex. 3:19; 10:1 en elders. Ex. 3:19 Doch Ik weet dat de koning van Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand. Ex. 10:1 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het hart zijner knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen in het midden van hem zette; |
25 Dat is, Mijn wonderbaarlijke plagen. |
10 En Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao’s aangezicht; fdoch de HEERE verhardde Farao’s hart, dat hij de kinderen Israëls uit zijn land 26niet trekken liet. | | f Ex. 9:16. Rom. 9:17. Ex. 9:16 Maar waarlijk, daarom heb Ik u verwekt, opdat Ik Mijn kracht aan u betoonde, en opdat men Mijn Naam vertelle op de ganse aarde. Rom. 9:17 Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. |
26 Dan door dwang. Zie Ex. 3:19; 5:24. Ex. 3:19 Doch Ik weet dat de koning van Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand. Ex. 5:24 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien wat Ik aan Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven. |