Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een vermaning tot lof, dienst en gehoorzaamheid Godes, vanwege Zijn grootheid; mitsgaders een afrading van het hart zo niet te verharden gelijk Israël gedaan had, hetwelk deswege niet is ingegaan tot Zijn rust. |
Opwekking om God te aanbidden |
1 KOMT,1 laat ons den HEERE vrolijk zingen, laat ons juichen den Rotssteen onzes heils. | | 1 Hier wordt de naam van David niet bijgevoegd; maar de apostel getuigt Hebr. 4:7, dat David de auteur van dezen psalm is en dat hij deze woorden tot de Israëlieten gesproken heeft. Hebr. 4:7 Zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door David zeggende zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet. |
2 Laat ons Zijn aangezicht tegemoetgaan met lof, laat ons Hem juichen met psalmen. | | |
3 Want de HEERE is een groot God; ja, een groot Koning 2boven alle goden; | | 2 Dat is, boven alle engelen, prinsen, regenten der wereld; of boven alle valse goden; of boven al wat God genoemd wordt. Alzo ook Ps. 8:6; 96:4, 5. Ps. 8:6 En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? Ps. 96:4 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is vreselijk boven alle goden. Ps. 96:5 Want al de goden der volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt. |
4 aIn Wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn, en 3de hoogten der bergen zijn Zijne; | | a Job 26:6. Job 26:6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. |
3 Of: krachten, dat is, de bergen die krachtig hoog zijn. Of de zeer hoge spitsen der bergen, waar geen mens goed bij kan komen. |
5 Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijn handen hebben het droge geformeerd. | | |
6 Komt, laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons knielen voor den HEERE, 4Die ons gemaakt heeft. | | 4 Hebr. Die onze Maker is. Alsof hij zeide: onze Schepper naar lichaam en ziel, en Die ons ook door Zijn Geest wederbaart, als Ps. 100:3. Ps. 100:3 Weet dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. |
7 bWant Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide en de schapen 5Zijner hand. 6cHeden, zo gij Zijn stem hoort, | | b Ps. 100:3. Ps. 100:3 Weet dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. |
5 Dat is, die Hij gelijk met Zijn hand leidt en stiert. |
6 Dat is, zolang als de tijd duurt in welken Hij tot u spreekt. |
c Hebr. 3:7. Hebr. 3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, |
8 Verhardt uw hart niet, dgelijk te Meríba, gelijk ten dage 7van Massa in de woestijn; | | d Ex. 17:7. Num. 20:1, 3, 13. Deut. 6:16. Ex. 17:7 En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meríba, om den twist der kinderen Israëls en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet? Num. 20:1 ALS de kinderen Israëls, de ganse vergadering, in de woestijn Zin gekomen waren in de eerste maand, zo bleef het volk te Kades. En Mirjam stierf aldaar, en zij werd aldaar begraven. Num. 20:3 En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht des HEEREN den geest gaven! Num. 20:13 Dit zijn de wateren van Meríba, waar de kinderen Israëls met den HEERE om getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd. Deut. 6:16 Gij zult den HEERE uw God niet verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Massa. |
7 Dat is, der verzoeking. |
9 8Waar Mij uw vaders verzochten, eMij beproefden, ook 9Mijn werk zagen. | | 8 De apostel deze woorden verhalende 1 Kor. 10:9, zegt: zij verzochten Christus. 1 Kor. 10:9 En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden van de slangen vernield. |
e Hebr. 3:9. Hebr. 3:9 Alwaar Mij uw vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd, en hebben Mijn werken gezien, veertig jaren lang. |
9 Te weten hoe Ik hen strafte vanwege hun ongehoorzaamheid; en hun wederom genade bewees, toen zij zich tot Mij bekeerden. |
10 fVeertig jaar heb Ik verdriet gehad 10aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, 11dwalende van hart; en 12zij kennen 13Mijn wegen niet. | | f Hebr. 3:17. Hebr. 3:17 Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen die gezondigd hadden, welker lichamen gevallen zijn in de woestijn? |
10 Te weten aan Uw voorvaders, de ongehoorzame Israëlieten, toen zij door de woestijn wandelden. |
11 Dat is, hun hart en gemoed wil al den dwaalweg in. |
12 Dat is, zij vragen er niet naar en begeren ze niet te weten. |
13 Dat is, Mijn geboden, om daarin te wandelen. |
11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: 14Zo zij 15in Mijn rust zullen ingaan! | | 14 Dat is, zij zullen niet ingaan in Mijn rust. Zie van deze wijze van spreken Num. 14:23. Ps. 89:36. Num. 14:23 Zo zij het land hetwelk Ik hun vaderen gezworen heb, zien zullen! Ja, geen van die Mij getergd hebben, zullen dat zien. Ps. 89:36 Ik heb ééns gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! |
15 Dat is, in het Kanaän, als Deut. 1:34, 35; 12:9, hetwelk de apostel verklaart een voorbeeld te zijn van het eeuwige leven, Hebr. 4:3, enz. Deut. 1:34 Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, zo werd Hij zeer toornig en zwoer, zeggende: Deut. 1:35 Zo iemand van deze mannen, van dit kwade geslacht, zal zien dat goede land, hetwelk Ik gezworen heb uw vaderen te zullen geven, Deut. 12:9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE uw God u geven zal. Hebr. 4:3 Want wij die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd heeft: Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien zij zullen ingaan in Mijn rust! Hoewel Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren. |