Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet bidt God dat Hij wraak doe over de tirannen en goddelozen, die hij hier beschrijft, hun aanwijzende Gods voorzienigheid in het scheppen en regeren der wereld, en hij troost de godzaligen met de hulp en verlossingen die de Heere gewoon is den Zijnen te bewijzen. |
Gods wraak en voorzienig bestel |
1 O God 1der wraken, o HEERE, God der wraken, a2verschijn blinkende. | | 1 Dat is, Die zware wraak of straf doet over de ongerechtigheid, en Wien alle wraak toebehoort, Deut. 32:35. Deut. 32:35 Mijne is de wrake en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen die hun zullen gebeuren, haasten. |
a Deut. 33:2. Ps. 50:2; 80:2. Deut. 33:2 Hij zeide dan: De HEERE is van Sinaï gekomen en is hunlieden opgegaan van Seïr; Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran en is aangekomen met tienduizenden der heiligen; tot Zijn rechterhand was een vurige wet aan hen. Ps. 50:2 Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende. Ps. 80:2 O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidt; Die tussen de cherubs zit, verschijn blinkende. |
2 Te weten tot onzen troost en tot schrik onzer vijanden. Zie Ps. 80:2. Ps. 80:2 O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidt; Die tussen de cherubs zit, verschijn blinkende. |
2 Gij 3Rechter der aarde, 4verhef U; breng vergelding weder over de hovaardigen. | | 3 Dat is, der mensen, die op de aarde wonen, als Gen. 18:25. Ps. 82:8. Gen. 18:25 Het zij verre van U zulk een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze, dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze; verre zij het van U; zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen? Ps. 82:8 Sta op, o God, oordeel het aardrijk; want Gij bezit alle natiën. |
4 Te weten tot rechtvaardige wraak. Zie Ps. 7:7. Ps. 7:7 Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen. |
3 Hoelang zullen de goddelozen, o HEERE, hoelang zullen de goddelozen 5van vreugde opspringen? | | 5 Te weten vanwege de onderdrukking en het kruis der vromen. |
4 Uitgieten? Hard spreken? Alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen? | | |
5 O HEERE, zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken 6Uw erfdeel. | | 6 Dat is, Uw volk, hetwelk U zo lief is als den mens zijn erfgoed. |
6 De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen, | | |
7 En zeggen: bDe HEERE ziet het niet, en de God Jakobs merkt het niet. | | b Ps. 10:11, 13; 59:8. Ps. 10:11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten; Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid. Ps. 10:13 Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken? Ps. 59:8 Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het? |
8 cAanmerkt, 7gij onvernuftigen onder het volk, en gij dwazen, wanneer zult gij verstandig worden? | | c Ps. 92:7. Ps. 92:7 Een onvernuftig man weet er niet van; en een dwaas verstaat ditzelve niet, |
7 Dat is, die zonder verstand zijt als beesten. Zie de aant. Ps. 49 op vers 11; 92:7. Ps. 49:11 (kt.) Want hij ziet dat de wijzen sterven, dat tezamen een dwaas en onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten. Ps. 92:7 Een onvernuftig man weet er niet van; en een dwaas verstaat ditzelve niet, |
9 dZou Die het oor plant, niet horen? Zou Die het oog formeert, niet aanschouwen? | | d Ex. 4:11. Ex. 4:11 En de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of Wie heeft den stomme of dove, of ziende of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE? |
10 Zou 8Die de heidenen tuchtigt, niet straffen? 9Hij Die den mens wetenschap leert? | | 8 Dat is, Die gehele volken en landschappen wel weet te bezoeken met Zijn geselingen, zou Die niet één voor één, wanneer hij zwaarlijk tegen Hem zondigt, straffen? |
9 Alsof hij zeide: Zou Die niet weten wat er omgaat onder de mensen en wat de goddelozen doen? |
11 eDe HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn. | | e 1 Kor. 3:20. 1 Kor. 3:20 En wederom: De Heere kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn. |
12 Welgelukzalig is de man, o HEERE, 10dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet, | | 10 Te weten om hem tot verstand en tot kennis van U en van zichzelven te brengen. |
13 Om hem rust te geven van de kwade dagen, 11totdat de kuil voor den goddeloze gegraven wordt. | | 11 Dat is, totdat de goddeloze tot zijn verderf komt. |
14 Want fde HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erve niet verlaten. | | f 1 Sam. 12:22. Rom. 11:1, 2. 1 Sam. 12:22 Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft ulieden Zich tot een volk te maken. Rom. 11:1 IK zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin. Rom. 11:2 God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat de Schrift zegt van Elía? Hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende: |
15 Want 12het oordeel zal wederkeren tot de gerechtigheid, en alle oprechten van hart zullen 13hetzelve navolgen. | | 12 De zin dezer woorden is: Het laat zich nu aanzien alsof de oordelen Gods tegen Zijn gerechtigheid liepen, dewijl God de goeden plaagt, maar de goddelozen in goede rust en vrede zitten laat. Maar het oordeel Gods zal eindelijk wederkeren tot de gerechtigheid, en de vromen zullen verlost en zalig gemaakt, maar de goddelozen zullen gestraft en verdoemd worden. Vgl. Jes. 28:17. Jes. 28:17 En Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer en de gerechtigheid naar het paslood; en de hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen, en de wateren zullen de schuilplaats overlopen. |
13 Te weten recht of oordeel, waarvan hij straks gesproken heeft, namelijk nadat zij Gods gerechtigheid over de goddelozen zullen gezien hebben. Anders: zullen Hem of Denzelven, te weten Heere, navolgen. Hebr. achter hetzelve of Hem zijn. |
16 Wie zal voor mij 14staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? | | 14 Te weten om mij te helpen. Alsof hij zeggen wilde: Niemand onder de mensen, maar het zal God de Heere zijn. Zie Esth. 8:11. De psalmist klaagt dat hij van zijn vrienden in den nood is verlaten geweest. Esth. 8:11 Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen en voor hun leven te staan, om te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit te roven; |
17 Tenware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, 15mijn ziel had 16bijna 17in de stilte gewoond. | | 15 Dat is, ik, welverstaande zoveel mijn lichaam aangaat. |
16 Of: haast, schier, op weinig na, kort. |
17 Dat is, ik ware haast om hals geraakt en onder de aarde, waar men sprakeloos ligt en den Heere niet prijzen kan. Als Job 3:17, 18. Ps. 88:13; 107:18; 115:17. Job 3:17 Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; Job 3:18 Daar zijn de gebondenen tezamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet. Ps. 88:13 Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid? Ps. 107:18 Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. Ps. 115:17 De doden zullen den HEERE niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn. |
18 Als 18ik zeide: Mijn voet wankelt, Uw goedertierenheid, o HEERE, ondersteunde mij. | | 18 Te weten, niet anders wetende dan dat ik ten enenmale terneder en als onder den voet lag. |
19 19Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt. | | 19 Of: In de veelheid mijner gedachten in het midden van mij. Zie de aant. Job 20 op vers 14. Job 20:14 (kt.) Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem zijn. |
20 Zou zich 20de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht 21bij inzetting? | | 20 Dat is, de schadelijke en goddeloze rechters. Versta hierbij: geenszins. |
21 Dat is, door een besluit. Of: tegen de inzetting? Dat is, tegen de geboden, die God heeft ingezet. Anders: voor een wet? Dat is, in de plaats van goede wetten. |
21 Zij 22rotten zich tezamen tegen de ziel des rechtvaardigen, en zij 23verdoemen onschuldig bloed. | | 22 Te weten de goddeloze en onrechtvaardige rechters. |
23 Zie Job 10 op vers 2. Job 10:2 (kt.) Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten waarover Gij met mij twist. |
22 Doch de HEERE is mij geweest tot een hoog Vertrek, en mijn God tot 24een Steenrots mijner toevlucht. | | 24 Te weten waar ik zeker wezen kon en buiten alle gevaar. Zie Ps. 91:14. Ps. 91:14 Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam. |
23 En 25Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, en Hij zal hen 26in hun boosheid verdelgen; de HEERE onze God zal hen verdelgen. | | 25 Dat is, Hij zal hun naar hun verdiensten vergelden. |
26 Of: vanwege hun boosheid. |