Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Lof op Gods verbondstrouw |
1 EEN onderwijzing van Ethan, den Ezrahiet. |
2 Ik zal de goedertierenheden des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekendmaken van geslacht tot geslacht. |
3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: |
4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene, Ik heb Mijn knecht David gezworen: |
5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. |
6 aDies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE; ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. a Ps. 19:2. |
a Ps. 19:2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. |
7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk onder de kinderen der sterken? |
8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen die rondom Hem zijn. |
9 O HEERE, God der heirscharen, wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE? En Uw getrouwheid is rondom U. |
10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. |
11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. |
12 bDe hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. b Ps. 24:1, 2. |
b Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. Ps. 24:2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. |
13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. |
14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. |
15 cGerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; dgoedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn heen. c Ps. 97:2. d Ps. 85:14. |
c Ps. 97:2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons. d Ps. 85:14 De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht heen gaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen. |
16 Welgelukzalig is het volk hetwelk het geklank kent; o HEERE, zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. |
17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden; |
18 Want Gij zijt de Heerlijkheid hunner sterkte, en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. |
19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israëls. |
20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. |
21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met eMijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; e 1 Sam. 16:1, 13. |
e 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. 1 Sam. 16:13 Toen nam Samuël den oliehoorn en hij zalfde hem in het midden zijner broederen; en de Geest des HEEREN werd vaardig over David van dien dag af en voortaan. Daarna stond Samuël op en hij ging naar Rama. |
22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. |
23 fDe vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. f 2 Sam. 7:10. |
f 2 Sam. 7:10 En Ik heb voor Mijn volk, voor Israël, een plaats besteld en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer verdrukken, gelijk als in het eerst |
24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht; en die hem haten, zal Ik plagen. |
25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. |
26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand
in de rivieren. |
27 gHij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader, mijn God en de Rotssteen mijns heils. g 2 Sam. 7:14. Hebr. 1:4, 5. |
g 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. Hebr. 1:4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? |
28 Ook zal Ik hem ten eerstgeboren zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. |
29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. |
30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. |
31 hIndien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen, h 2 Sam. 7:14. |
h 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. |
32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden, |
33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. |
34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. |
35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen dat uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. |
36 iIk heb ééns gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! i Hebr. 6:13, 17, 18. |
i Hebr. 6:13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; Hebr. 6:18 Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden; |
37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. |
38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan, en de getuige in den hemel is getrouw. Sela. |
39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. |
40 Gij hebt het verbond Uws knechts tenietgedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. |
41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken, Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. |
42 kAllen die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. k Ps. 80:13. |
k Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? |
43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. |
44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. |
45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden, en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. |
46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort, Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. |
47 Hoelange, o HEERE? Zult Gij U steeds verbergen? Zal Uw grimmigheid branden als een vuur? |
48 Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben; waarom zoudt Gij aller mensen kinderen tevergeefs geschapen hebben? |
49 Wat man leeft er die den dood niet zien zal, die lzijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. l Ps. 49:10, 16. |
l Ps. 49:10 Dat hij ook voortaan geduriglijk zou leven, en de verderving niet zien. Ps. 49:16 Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen. Sela. |
50 Heere, waar zijn Uw vorige goedertierenheden, mdie Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? m 2 Sam. 7:15. |
m 2 Sam. 7:15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen. |
51 Gedenk, Heere, aan den smaad Uwer knechten, die ik in mijn boezem draag van alle grote volken; |
52 Waarmede, o HEERE, Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. |
53 Geloofd zij de HEERE in der eeuwigheid. Amen, ja amen. |