Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist looft God vanwege Zijn goeddadigheid, en ook vanwege de getrouwheid in het houden van Zijn verbond met David (die hier ook als een voorbeeld van Christus wordt voorgesteld) en met de gelovigen opgericht; alsook vanwege Zijn grote macht en zorg over Zijn kerk; doch hij klaagt ook over de zware verdrukkingen die de gemeente Gods wedervaren zijn, biddende om verlossing uit dezelve. |
Lof op Gods verbondstrouw |
1 EEN1 onderwijzing van 2Ethan, den Ezrahiet. |
| 1 Zie Ps. 32:1. |
| Ps. 32:1 EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. |
| 2 Zie van dezen persoon 1 Kon. 4:31. 1 Kron. 2:6. Hij heeft geleefd ten tijde van Salomo en daarna, als het koninkrijk onder zijn zoon Rehabeam is gescheurd, en Sisak, de koning van Egypte, de vaste steden in Juda, ook Jeruzalem, innam en den tempel beroofde, 1 Kon. 14:25. 2 Kron. 12:2. Van welke ellende het schijnt dat de profeet in dezen psalm klaagt. Sommigen nemen het als een profetie van ellenden die naderhand gevolgd zijn. |
| 1 Kon. 4:31 Ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, en Heman en Chalcol en Darda, de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen rondom. 1 Kron. 2:6 En de kinderen van Zerah waren Zimri en Ethan en Heman en Chalcol en Dara. Deze allen zijn vijf. 1 Kon. 14:25 Het geschiedde nu in het vijfde jaar van den koning Rehábeam, dat
Sisak, de koning van Egypte, optoog tegen Jeruzalem. 2 Kron. 12:2 Daarom geschiedde het in het vijfde jaar van den koning Rehábeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), |
|
2 Ik zal de goedertierenheden des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal 3Uw waarheid met mijn mond bekendmaken 4van geslacht tot geslacht. |
| 3 Hier spreekt de psalmist tot God. |
| 4 Hebr. op geslacht en geslacht. |
|
3 5Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; 6in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: |
| 5 Dat is, ik houd dit voor zeker, dat de genade en goedertierenheid des Heeren in eeuwigheid bestaan zal, als een sterk gebouw dat een onbeweeglijk fundament heeft. |
| 6 Deze woorden zien op de onbeweeglijke vastigheid der hemelen en de onveranderlijke geregeldheid der hemelse lichamen, in aanmerking van dewelke God wil, dat wij de vastigheden Zijner beloften en de onveranderlijkheid Zijner trouw zullen afleiden en zonder twijfel geloven. Zie vss. 37, 38. Ps. 119:89. |
| vers 37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. vers 38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan, en de getuige in den hemel is getrouw. Sela. Ps. 119:89 O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. |
|
4 Ik 7heb een verbond gemaakt 8met Mijn uitverkorene, Ik heb Mijn knecht David gezworen: |
| 7 Hier wordt God Zelf sprekende ingevoerd. |
| 8 Te weten met David, gelijk straks volgt. |
|
5 Ik zal 9uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en 10uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. |
| 9 Te weten Christus en de gelovigen. |
| 10 Te weten het Koninkrijk van Christus. Zie Luk. 1:32, 33, 69. |
| Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. Luk. 1:69 En heeft een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht; |
|
6 a11Dies loven de 12hemelen Uw wonderen, o HEERE; 13ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen.14 |
| a Ps. 19:2. |
| Ps. 19:2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. |
| 11 Dit zijn nu wederom de woorden van den profeet en van het volk Gods, zeggende: Daarom loven U de hemelen, te weten omdat Gij zo getrouwelijk en vast houdt hetgeen dat Gij beloofd hebt; en daarom houden wij U machtig genoeg om de belofte die Gij Uw knecht David gedaan hebt, uit te voeren. |
| 12 Dat is, de hemelse creaturen, de engelen en de heilige zielen der verstorven kinderen Gods, Luk. 2:13, 14. Filipp. 3:20. Openb. 7:9, 10, 11, 12. |
| Luk. 2:13 En van stonden aan was daar met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: Luk. 2:14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Openb. 7:9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. Openb. 7:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam. Openb. 7:11 En al de engelen stonden rondom den troon en rondom de ouderlingen en de vier dieren; en vielen voor den troon neder
op hun aangezicht, en aanbaden God, Openb. 7:12 Zeggende: Amen. De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. |
| 13 Hij wil zeggen: Den gelovigen is bekend dat Gij zowel den wil als de macht hebt Uw beloften te volbrengen, dies zij Uw getrouwheid in hun vergaderingen prijzen. |
| 14 Versta hierbij geloofd, geprezen, verkondigd of iets dergelijks. |
|
7 Want wie mag 15in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk 16onder de kinderen der sterken? |
| 15 Anders: in de hoge wolken. |
| 16 Dat is, onder de machtige heren en vorsten dezer wereld; of onder de engelen, die God met een uitzonderlijke sterkte en mogendheid begiftigd heeft. Zie Ps. 78:25; 103:20. Deze manier van spreken staat ook Ps. 29:1. |
| Ps. 78:25 Een iegelijk at het brood der machtigen; Hij zond hun teerkost tot verzadiging. Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Ps. 29:1 EEN psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen, geeft den HEERE eer en sterkte. |
|
8 God is grotelijks geducht 17in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen 18die rondom Hem zijn. |
| 17 Anders: in de verborgenheid der heiligen. Versta de kerk of vergadering, in dewelke de verborgenheden van het Koninkrijk Gods worden geopenbaard. Zie Matth. 13:11. Rom. 16:25. 1 Kor. 4:1. Ef. 3:4. Of ook de heilige engelen; als volgt. |
| Matth. 13:11 En Hij antwoordende zeide tot hen: Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. Ef. 3:4 Waaraan gij dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus), |
| 18 Hebr. Zijn rondommigheden; en versta hier de heilige engelen, die rondom Hem staan, als Hij in het gericht zit. Zie 1 Kon. 22:19. |
| 1 Kon. 22:19 Verder zeide hij: Daarom, hoor het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir staande nevens Hem tot Zijn rechter- en tot Zijn linkerhand. |
|
9 O HEERE, God der heirscharen, wie is als Gij, grootmachtig, 19o HEERE? En 20Uw getrouwheid is rondom U. |
| 19 Hebr. Jah. Zie de aant. Ps. 68 op vers 5. |
| Ps. 68:5 (kt.) Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam, hoogt de wegen voor Dien Die in de vlakke velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht. |
| 20 Hij wil zeggen: Heere, Gij zijt niet alleen almachtig, maar ook getrouw en waarachtig. |
|
10 Gij heerst over 21de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, 22zo stilt Gij ze. |
| 21 Of: hovaardigheid; dat is, over de opzwelling der zee, wanneer zij haar baren als uit een hovaardigheid verheft; hetwelk alzo verklaard wordt met de naastvolgende woorden. Zie Job 26:12; 38:11. |
| Job 26:12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar
verheffing. Job 38:11 En zeide: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. |
| 22 Of: zo bedwingt Gij ze. |
|
11 Gij hebt 23Rahab verbrijzeld als 24een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. |
| 23 Anders: Egypte, of den Egyptenaar. Zie de aant. Ps. 87 op vers 4. Het schijnt dat de psalmist hier ziet op den ondergang der Egyptenaars in de Rode Zee, Exodus 14; 15. |
| Ps. 87:4 (kt.) Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. Exodus 14 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Exodus 15 TOEN zong Mozes en de kinderen Israëls den HEERE dit lied en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen, want Hij is hogelijk verheven; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. |
| 24 Te weten die in den slag verwond wordt en omkomt. |
|
12 bDe hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en 25haar volheid, die hebt Gij gegrond. |
| b Ps. 24:1, 2. |
| Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. Ps. 24:2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. |
| 25 Dat is, al hetgeen waar zij mede vervuld en rijkelijk voorzien is. Zie Ps. 24 op vers 1; 50 op vers 12. |
| Ps. 24:1 (kt.) EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. Ps. 50:12 (kt.) Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijne is de wereld en haar volheid. |
|
13 Het noorden en 26het zuiden, die hebt Gij geschapen; 27Thabor en 28Hermon 29juichen in Uw Naam. |
| 26 Hebr. de rechter [hand of zijde]. |
| 27 Een berg in Galilea, Joz. 19:22. Richt. 4:6, 12. |
| Joz. 19:22 En deze landpale reikt aan Thabor, en Sahazíma en Beth-Sémes; en de uitgangen van hun landpale zijn aan de Jordaan: zestien steden en haar dorpen. Richt. 4:6 En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinóam, van Kedes-Naftali; en zij zeide tot hem: Heeft de HEERE, de God Israëls, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tienduizend man van de kinderen van Naftali en van de kinderen van Zebulon? Richt. 4:12 Toen boodschapten zij Sísera, dat Barak, de zoon van Abinóam, op den berg Thabor getogen was. |
| 28 Een berg, anders Sirjon genoemd, Ps. 29:6. Onder den naam van deze twee bergen begrijpt de psalmist het westen en het oosten, en alzo het gehele land van Kanaän. |
| Ps. 29:6 En Hij doet ze huppelen als een kalf, den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. |
| 29 Dat is, het is door Uw zegen, dat zij vruchtbaar en lustig zijn, en den mensen gelijk als toelachen, en zich verheugen in de goedheid Gods. |
|
14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand 30is hoog. |
| 30 Zodat alles haar moet onderworpen zijn. |
|
15 cGerechtigheid en 31gericht zijn de vastigheid Uws troons; dgoedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn heen. |
| c Ps. 97:2. |
| Ps. 97:2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons. |
| 31 Of: recht, of: oordeel. |
| d Ps. 85:14. |
| Ps. 85:14 De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht heen gaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen. |
|
16 Welgelukzalig is het volk 32hetwelk het geklank kent; o HEERE, 33zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. |
| 32 Anders: het gejuich. Doch het schijnt dat de psalmist ziet op de inzetting Gods van het blazen op de bazuinen en het openbaar bewijs van vreugde op de jaarlijkse hoogtijdfeesten, Num. 10:10. En de zin is, dat het volk gelukkig is, hetwelk des Heeren behoorlijken godsdienst weet en zijn vreugd en vermaking daarin heeft. |
| Num. 10:10 Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid en in uw gezette hoogtijden en in de beginselen uwer maanden zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandoffers en over uw dankoffers; en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE uw God. |
| 33 Dat is, zij zullen gestadiglijk Uw gunst genieten. Zie Ps. 4:7. Of: zij zullen hun leven lang gestierd worden door Uw genade. |
| Ps. 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. |
|
17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen 34in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden; |
| 34 Of: Uws Naams halve, dat is, omdat zij U kennen, en weten dat Gij zo genadig en goedertieren zijt. |
|
18 Want 35Gij zijt de Heerlijkheid hunner sterkte, en door Uw welbehagen zal onze 36hoorn verhoogd worden. |
| 35 Dat is, Gij alleen zijt het, door Wien Uw volk versterkt wordt en in Denwelken het zich beroemt. |
| 36 Het woord hoorn wordt verscheidenlijk genomen. Zie Deut. 33 op vers 17. |
| Deut. 33:17 (kt.) Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen van zijn os, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tienduizenden van Efraïm en dezen zijn de duizenden van Manasse. |
|
19 Want 37ons schild 38is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israëls. |
| 37 Dat is, onze beschutting en bescherming. Zie Ps. 47 op vers 10. |
| Ps. 47:10 (kt.) De edelen der volken zijn verzameld tot het volk van den God Abrahams; want de schilden der aarde zijn Godes; Hij is zeer verheven. |
| 38 Of: is des Heeren. |
|
20 Toen hebt Gij 39in een gezicht gesproken 40van Uw heilige, en gezegd: 41Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb 42een verkorene uit het volk verhoogd. |
| 39 Dit verstaan sommigen van de openbaring die God Samuël deed, als Hij David tot een koning wilde gezalfd hebben, 1 Sam. 16:1. Maar anderen verstaan het van hetgeen dat God Nathan heeft geopenbaard, 2 Sam. 7:4, 13, enz., welk verstand het beste schijnt te wezen, aangezien de woorden die God tot Nathan sprak, uitdrukkelijk verhaald worden vers 21. |
| 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. 2 Sam. 7:4 Maar het gebeurde in denzelven nacht, dat het woord des HEEREN tot Nathan geschiedde, zeggende: 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. vers 21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; |
| 40 Of: tot. |
| 41 Dat is, Ik heb een held verordend en met kloekheid begiftigd, om te zijn een helper en voorvechter van Mijn volk tegen hun vijanden; en versta hier David, als blijkt vers 21, die Gods volk hielp en verloste, kloekelijk voor hetzelve vechtende, 1 Sam. 18:13, 14, enz., David hierin zijnde een voorbeeld van onzen Heere Christus. |
| vers 21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 1 Sam. 18:13 Daarom deed hem Saul van zich weg en hij zette hem zich tot een overste van duizend; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht des volks. 1 Sam. 18:14 En David gedroeg zich voorzichtiglijk op al zijn wegen; en de HEERE was met hem. |
| 42 Te weten David, dien Ik uit al de zonen van Isaï, ja, uit gans Israël verkoren heb. |
|
21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; 43met eMijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; |
| 43 Hebr. met de olie Mijner heiligheid; dat is, Ik heb hem uitwendiglijk tot koning gezalfd door de hand van Samuël, ten overstaan van de oudsten in Israël, 1 Sam. 16:13. 2 Sam. 5:3. Inwendiglijk door mededeling der gaven des Heiligen Geestes. |
| 1 Sam. 16:13 Toen nam Samuël den oliehoorn en hij zalfde hem in het midden zijner broederen; en de Geest des HEEREN werd vaardig over David van dien dag af en voortaan. Daarna stond Samuël op en hij ging naar Rama. 2 Sam. 5:3 Alzo kwamen alle oudsten van Israël tot den koning te Hebron, en de koning David maakte een verbond met hen te Hebron voor het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David tot koning over Israël. |
| e 1 Sam. 16:1, 13. |
| 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. 1 Sam. 16:13 Toen nam Samuël den oliehoorn en hij zalfde hem in het midden zijner broederen; en de Geest des HEEREN werd vaardig over David van dien dag af en voortaan. Daarna stond Samuël op en hij ging naar Rama. |
|
22 Met welken Mijn 44hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. |
| 44 Dat is, hulp, bijstand. |
|
23 fDe vijand zal hem niet 45dringen, en de 46zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. |
| f 2 Sam. 7:10. |
| 2 Sam. 7:10 En Ik heb voor Mijn volk, voor Israël, een plaats besteld en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer verdrukken, gelijk als in het eerst |
| 45 Te weten gelijk een schuldheer dien dringt en met dagelijks manen perst, die hem schuldig is. Dit woord gebruikt de psalmist ook Ps. 55:16. |
| Ps. 55:16 Dat hen de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen. |
| 46 Dat is, de booswicht, die ten enenmale aan de ongerechtigheid overgegeven is; alzo staat er Ps. 79:11 de zoon des doods; en 2 Thess. 2:3 de zoon des verderfs. |
| Ps. 79:11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, |
|
24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht; en die hem haten, zal Ik plagen. |
25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en 47zijn hoorn zal 48in Mijn Naam verhoogd worden. |
| 47 Zie de aant. Deut. 33 op vers 17. |
| Deut. 33:17 (kt.) Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen van zijn os, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tienduizenden van Efraïm en dezen zijn de duizenden van Manasse. |
| 48 Dat is, door Mijn kracht en bijstand. |
|
26 En Ik zal zijn hand 49in de zee zetten, en zijn rechterhand
49in de rivieren. |
| 49 . 49 Anders: tot aan de zee, tot aan de rivieren. Hij wil zeggen: Ik zal hem macht en heerschappij geven over de volken die aan de zee en aan de rivieren wonen. Zie Ps. 72:8. |
| Ps. 72:8 En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. |
|
27 g50Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader, mijn God en de Rotssteen mijns heils. |
| g 2 Sam. 7:14. Hebr. 1:4, 5. |
| 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. Hebr. 1:4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? |
| 50 Of: Hij zal Mij alzo aanroepen. |
|
28 Ook zal Ik hem 51ten eerstgeboren zoon stellen, ten 52hoogste over de koningen der aarde. |
| 51 Dat is, tot een hoofd Mijns volks en Mijner kerk; hetwelk niet dan ten dele plaatsgehad hebbende in den persoon van David, volkomen volbracht is in Jezus Christus. Zie Kol. 1:15. Hebr. 1:6; 2:10. |
| Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Hebr. 1:6 En als Hij wederom den Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden. Hebr. 2:10 Want het betaamde Hem om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. |
| 52 Dit past alleen op Christus, den Koning aller koningen, als ook hetgeen dat vers 30 staat. Zie Kol. 1:18. |
| vers 30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
|
29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en 53Mijn verbond zal hem vast blijven. |
| 53 Dat is, hetgeen dat Ik hem beloofd heb. |
|
30 En 54Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon 55als de dagen der hemelen. |
| 54 Zie 2 Sam. 22 op vers 51. Ps. 22:30, 31. |
| 2 Sam. 22:51 (kt.) Hij is
een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Ps. 22:31 Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. |
| 55 Dat is, zijn rijk zal gedurig en vast zijn, gelijk de hemel zelf is. Zie 2 Sam. 7:13. Ps. 72:5. Dan. 2:44; 7:14. Hebr. 1:8. Deze profetie is in Salomo niet vervuld, want hij en zijn rijk hebben een einde genomen, Jer. 22:30. Ez. 21:25, 26, 27. Zo is dan deze belofte te duiden op Christus, den Zone Davids naar het vlees. |
| 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. Ps. 72:5 Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht. Dan. 2:44 Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Dan. 7:14 En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden. Hebr. 1:8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; Jer. 22:30 Zo zegt de HEERE: Schrijft dezen zelven man kinderloos; een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen; want er zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zittende op den troon Davids en heersende meer in Juda. Ez. 21:25 En gij, o onheilig, goddeloos vorst van Israël, wiens dag komen zal ten tijde der uiterste ongerechtigheid; Ez. 21:26 Alzo zegt de Heere HEERE: Doe dien hoed weg en hef die kroon af, deze zal dezelve niet wezen; Ik zal verhogen dien die nederig is, en vernederen dien die hoog is. Ez. 21:27 Ik zal die kroon
omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat Hij kome Die daartoe recht heeft, en Dien Ik dat geven zal. |
|
31 hIndien 56zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen, |
| h 2 Sam. 7:14. |
| 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. |
| 56 Dit kan op Christus niet gepast worden, maar het is te verstaan van andere zonen of nakomelingen van David. |
|
32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden, |
33 Zo zal Ik hun overtreding 57met de roede 58bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. |
| 57 Te weten met eens mensen roede, 2 Sam. 7:14. Dat is, met matige kastijding, tot hun best, opdat zij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden, Hebr. 12:6, 10. Zie Job 9:34. |
| 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. Hebr. 12:6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. Hebr. 12:10 Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goeddacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. Job 9:34 Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make; |
| 58 Zie de aant. Gen. 21 op vers 1. |
| Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
|
34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik 59van hem niet wegnemen, 60en in Mijn getrouwheid niet feilen. |
| 59 Hebr. breken van met hem, dat is, alzo niet, dat zij zou ophouden van met of bij hem te zijn. |
| 60 Hebr. en zal niet liegen in of tegen Mijn getrouwheid, dat is, van Mijn getrouwheid aan of jegens hem te bewijzen. |
|
35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en 61hetgeen dat uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. |
| 61 Dat is, hetgeen dat Ik Mijn knecht David, of iemand van Mijn kinderen beloof. Hebr. den uitgang Mijner lippen. |
|
36 iIk heb ééns gezworen 62bij Mijn heiligheid: 63Zo Ik aan David liege! |
| i Hebr. 6:13, 17, 18. |
| Hebr. 6:13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; Hebr. 6:18 Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden; |
| 62 Dat is, bij Mijzelven, Die de heilige God ben, Gen. 22:16. Jes. 5:16. |
| Gen. 22:16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Jes. 5:16 Doch de HEERE der heirscharen zal verhoogd worden door het recht; en God, de Heilige, zal geheiligd worden door gerechtigheid. |
| 63 Van deze manier van eedzweren zie Gen. 14:23; 26:29. 1 Sam. 14:44. 1 Kon. 20:10. Ps. 95:11. Mark. 8:12 staat: Indien dit geslacht een teken zal gegeven worden; maar Matth. 16:4 staat: hun zal geen teken gegeven worden. |
| Gen. 14:23 Zo ik van een draad af tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles wat uwe is, iets neme; opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt. Gen. 26:29 Zo gij bij ons kwaad doet, gelijk als wij u niet aangeroerd hebben, en gelijk als wij bij u alleenlijk goedgedaan hebben, en hebben u in vrede laten vertrekken! Gij zijt nu de gezegende des HEEREN. 1 Sam. 14:44 Toen zeide Saul: Zo doe mij God en zo doe Hij daartoe, Jónathan, gij moet den dood sterven. 1 Kon. 20:10 En Benhadad zond tot hem en zeide: De goden doen mij zo en doen zo daartoe, indien het stof van Samaría genoeg zal zijn tot handvollen voor al het volk dat mijn voetstappen volgt. Ps. 95:11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan! Mark. 8:12 En Hij, zwaarlijk zuchtende in Zijn geest, zeide: Wat begeert dit geslacht een teken? Voorwaar Ik zeg u: Zo aan dit geslacht een teken gegeven zal worden! Matth. 16:4 Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg. |
|
37 64Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn 65troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. |
| 64 Zie vers 30. |
| vers 30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. |
| 65 Dat is, koninkrijk; Davids rijk is een eeuwig rijk, aangezien Christus, Die uit den zade Davids naar het vlees geboren is en Dien de Heere den stoel Zijns vaders Davids gegeven heeft, een eeuwig Koning is, Luk. 1:32. |
| Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
|
38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan, en de getuige 66in den hemel is getrouw. Sela. |
| 66 Te weten voor zoveel als de hemelse lichamen te verstaan geven de vastheid en onveranderlijkheid die in God is. Zie vers 3 en Ps. 97:6. Of: die [te weten maan] een getrouwe getuige in den hemel is. Of: en hiervan is een getrouwe Getuige in den hemel, dat is, Ik Die in den hemel woon, geef hier een getrouwe getuigenis van. |
| vers 3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: Ps. 97:6 De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, en alle volken zien Zijn eer. |
|
39 Maar Gij hebt 67hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen 68Uw gezalfde. |
| 67 Te weten Uw koning en Uw volk. Ethan klaagt hier over de ellende der kerk, die zodanig was dat het scheen dat al de vorige beloften van geen waarde waren. |
| 68 Te weten den koning; sommigen verstaan Zedekia, 2 Kon. 25:1, enz. |
| 2 Kon. 25:1 EN het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tiende der maand, dat Nebukadnézar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
|
40 Gij hebt het 69verbond Uws knechts tenietgedaan; 70Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. |
| 69 Te weten het verbond, hetwelk Gij met Uw knecht, den koning, gemaakt hebt. |
| 70 Dat is, Gij hebt zijn kroon op de aarde nedergeworpen en vertreden, als een ongeacht ding. Hij spreekt van de kroon van het koninkrijk Juda, welke David eertijds gehad en gedragen heeft. Zie de aant. Ex. 29:6. |
| Ex. 29:6 (kt.) En gij zult den hoed op zijn hoofd zetten; de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. |
|
41 Gij hebt al 71zijn muren doorgebroken, Gij hebt zijn vestingen 72nedergeworpen. |
| 71 Te weten des konings. Versta de muren van de stad Jeruzalem. Zie 2 Kon. 25:10, 13. Ps. 80:13. |
| 2 Kon. 25:10 En het ganse heir der Chaldeeën dat met den overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom af. 2 Kon. 25:13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel. Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? |
| 72 Of: vermorzeld. Hebr. tot vermorzeling gesteld. |
|
42 kAllen die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. |
| k Ps. 80:13. |
| Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? |
|
43 73Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. |
| 73 Te weten hun gevende de macht en courage om Uw volk den krijg aan te doen, ja, om hetzelve te overwinnen, als Job 40:9. |
| Job 40:9 Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben. |
|
44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards 74omgekeerd, en 75hebt hem niet staande gehouden in den strijd. |
| 74 Dat is, doen omliggen; dat is, Gij hebt hem in den oorlog geen overwinning gegeven, gelijk Gij weleer gedaan hebt. |
| 75 Dat is, Gij hebt hem geen kracht gegeven om den strijd te vernieuwen en zijn vijanden het hoofd te bieden; maar Gij hebt hem voor zijn vijanden laten vallen en vlieden. |
|
45 76Gij hebt 77zijn schoonheid doen ophouden, en Gij hebt 78zijn troon ter aarde nedergestoten. |
| 76 Hebr. Gij hebt doen ophouden van zijn reinheid. |
| 77 Te weten des konings; en versta hier door de schoonheid de heerlijkheid en glorie des koninkrijks, welke de vijanden van Gods kerk hadden te schande gemaakt. |
| 78 Dat is, zijn koninkrijk. |
|
46 Gij hebt de dagen 79zijner jeugd verkort, Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. |
| 79 Dat is, zijner kracht en sterkte. Dit verstaan sommigen van het bloeiende koninkrijk van David en Salomo, anderen van Jojachin, die achttien jaar oud zijnde begon te regeren en regeerde maar drie maanden, 2 Kon. 24:8, 10. |
| 2 Kon. 24:8 Jójachin was achttien jaar oud toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehústa, een dochter van Elnathan, van Jeruzalem. 2 Kon. 24:10 Te dien tijde togen de knechten van Nebukadnézar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. |
|
47 80Hoelange, o HEERE? Zult Gij U 81steeds 82verbergen? Zal Uw grimmigheid branden als een vuur? |
| 80 Te weten zult Gij ons verlaten. Zie dergelijke klachten Ps. 13:2; 79:5. |
| Ps. 13:2 Hoelang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoelang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen? Ps. 79:5 Hoelange, HEERE? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als vuur branden? |
| 81 Zie Ps. 13 op vers 2. |
| Ps. 13:2 (kt.) Hoelang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoelang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen? |
| 82 Dat is, Uw gunst ons onttrekken? |
|
48 Gedenk 83van hoedanige 84eeuw dat ik ben; waarom zoudt Gij aller mensen kinderen 85tevergeefs geschapen hebben? |
| 83 Dat is, hoe kort mijn leven is. |
| 84 Zie Ps. 39:6. |
| Ps. 39:6 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. |
| 85 Te weten, hen uit deze wereld halende zo haast als zij daarin gekomen zijn, zonder dat zij den tijd en het middel hebben om U te kennen en te loven. |
|
49 Wat man leeft er die 86den dood niet zien zal, 87die lzijn ziel zal bevrijden 88van het geweld des grafs? Sela. |
| 86 Dat is, die niet zal sterven. Zie dergelijke wijze van spreken Luk. 2:26. Joh. 8:51. |
| Luk. 2:26 En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zou, eer hij den Christus des Heeren zou zien. Joh. 8:51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. |
| 87 De zin is: Wat is het van node dat Gij Uw macht tewerkstelt om ons te vernielen, aangezien wij toch in generlei wijze den dood kunnen ontgaan. |
| l Ps. 49:10, 16. |
| Ps. 49:10 Dat hij ook voortaan geduriglijk zou leven, en de verderving niet zien. Ps. 49:16 Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen. Sela. |
| 88 Hebr. van de hand des grafs of der hel. Hebr. scheol. |
|
50 Heere, waar zijn Uw vorige goedertierenheden, mdie Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? |
| m 2 Sam. 7:15. |
| 2 Sam. 7:15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen. |
|
51 Gedenk, Heere, 89aan den smaad Uwer knechten, die ik in mijn boezem draag van 90alle grote volken; |
| 89 Versta dit van het smaden en spotten der vijanden, die het volk Gods in hun ellende en bedroefden staat bespotten, belachende hun godsdienst en hun vertrouwen op hun God. |
| 90 Dat is, allerlei. Anders: van al de menigte der volken, te weten die mij bespotten en onteren. |
|
52 Waarmede, o HEERE, Uw vijanden smaden, waarmede zij 91de voetstappen Uws gezalfden smaden. |
| 91 Dat is, de daden en regering Uws konings. Hetwelk in zulker voege verstaan moet worden van de koningen van Juda, dat het bijzonderlijk is te duiden op Jezus Christus, den eeuwigen Koning der kerk, van Denwelken voorzegd is Gen. 3:15, dat Hem de slang de verzenen zou vermorzelen. Sommigen duiden dit smaden van de voetstappen des gezalfden op het bespotten van de trage toekomst van den Messias. |
| Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. |
|
53 92Geloofd zij de HEERE in der eeuwigheid. 93Amen, ja amen. |
| 92 De psalmist besluit de zware klacht die hij in dezen psalm gedaan heeft, met een vertrouwen van verlossing uit dit zware kruis, zich verblijdende in het midden zijner ellenden. Zie Rom. 7:24, 25. 2 Kor. 1:3, 4. |
| Rom. 7:24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Rom. 7:25 Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere. 2 Kor. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, 2 Kor. 1:4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden. |
| 93 Zie Ps. 41:14. |
| Ps. 41:14 Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van der eeuwigheid en tot in der eeuwigheid. Amen, ja amen. |