Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet geeft zijns harten droefenis te kennen, omdat hij bij de vergadering der gelovigen niet mocht wezen, verklarende de gelukzaligheid dergenen wien zulks mocht gebeuren; wensende en biddende daar wederom te mogen verschijnen. |
Het lied van Gods pelgrims |
1 VOOR 1den opperzangmeester, op de
1Gittith; een psalm
1voor de kinderen van Korach. | | 1 . 1 . 1 Zie Ps. 42:1 de aant. van opperzangmeester, en Ps. 8:1 van Gittith. Van de psalmen voor de kinderen van Korach zie Ps. 47:1. Ps. 42:1 EEN onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Ps. 8:1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Gittith. Ps. 47:1 EEN psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. |
2 Hoe lieflijk zijn 2Uw woningen, o HEERE der heirscharen! | | 2 Of: Uw tabernakelen, in dewelke Uw dienst gepleegd wordt; welke de psalmist woningen noemt in het meervoud, omdat de tabernakel verscheidene afdelingen of kwartieren had. Zie Ps. 43 op vers 3. Ps. 43:3 (kt.) Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden, dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid en tot Uw woningen; |
3 aMijn ziel is begerig 3en bezwijkt ook van verlangen naar 4de voorhoven des HEEREN; 5mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God. | | a Ps. 42:2; 63:2. Ps. 42:2 Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Ps. 63:2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. |
3 Dat is, zij bezwijkt en verdwijnt schier van groot en gedurig verlangen om in des Heeren huis of tabernakel te mogen komen. Zie de aant. Job 19:27. Job 19:27 (kt.) Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. |
4 Versta hier de voorhoven die bij den tabernakel waren. |
5 Dat is, lijf en ziel verlangen zeer, als ik denk dat mij God die genade nog mocht doen, dat ik in den heiligen tabernakel bij Zijn godsdienst met Gods volk mocht verschijnen. |
4 Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jonkskens legt, 6bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning en mijn God. | | 6 Alsof hij zeide: Uw altaren zijn het huis en nest waar ik naar verlang; daar heb ik een groten lust toe, en het is immers een onwaardige zaak dat ik van dezelve verbannen ben en blijf door het geweld mijner vijanden, waaromtrent de zwaluwen zelve haar nesten hebben. Anders: naar Uw altaren, te weten, schreien mijn hart en mijn vlees, vers 3. vers 3 Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God. |
5 Welgelukzalig zijn zij die in Uw huis 7wonen; zij prijzen U 8gestadiglijk. 9Sela. | | 7 Dat is, dagelijks verkeren, te weten de priesters en Levieten, mitsgaders andere godzalige personen. |
8 Of: voortaan. |
9 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
6 Welgelukzalig is de mens wiens sterkte in U is, 10in welker hart de gebaande wegen zijn. | | 10 Dat is, die met hartelijke begeerte verlangen te gaan op de wegen dewelke naar den tabernakel leiden, die van de vromen veel betreden worden, of: die den weg der geboden Gods met lust voor ogen hebben. |
7 Als zij door 11het dal 12der moerbeziebomen doorgaan, 13stellen zij Hem tot een Fontein; ook zal de regen hen 14gans rijkelijk overdekken. | | 11 Verscheidene uitleggers schrijven dat dit een zeer dorre vallei was, door dewelke enige Israëlieten die naar den tabernakel trokken, passeren moesten. En versta hierdoor alle droge plaatsen, die geen water hebben. |
12 Van deze plaats, waar vele moerbeziebomen stonden, zie 2 Sam. 5:23. Enige overzetters houden hier het Hebreeuwse woord bacha, en zetten het over met het dal der tranen, gelijk de Griekse overzetters, of met het jammerdal. 2 Sam. 5:23 En David vraagde den HEERE, Dewelke zeide: Gij zult niet optrekken; maar trek om tot achter hen, dat gij aan hen komt van tegenover de moerbeziebomen; |
13 Dat is, zij houden den Heere voor hun Springader, met Dewelke zij overvloediglijk verkwikt en gelaafd worden, en hierdoor overkomen zij de moeilijkheid dezer kommerlijke reis. Anders: zij stellen het, te weten dal, tot een fontein, alsof de psalmist zeide: Zij vragen naar de dorheid en moeilijkheid van het voorzeide dal niet, maar zij passeren daardoor met vreugd en goed genoegen, niet anders dan of het vol lustige fonteinen was. |
14 Hebr. in of met zegeningen, dat is, rijkelijk, overvloediglijk overdekken. Ez. 34:26 worden ook de overvloedige regens genoemd regens der zegeningen. En 2 Kor. 9:6 staat wie in zegeningen zaait, dat is, mildelijk. Ez. 34:26 Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn. 2 Kor. 9:6 En dit zeg ik: Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien. |
8 15Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God 16in Sion. | | 15 Of: van sterkte tot sterkte, dat is, om het zeerst, en hoe meer zij gaan, hoe lustiger zij worden, totdat zij eindelijk ten huize Gods in Sion komen. Anders: van bende tot bende, dat is, zij gaan met onderscheiden hopen of scharen, de ene hoop voor, de andere na. Zie Ps. 42:5. Luk. 2:44. Ps. 42:5 Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. Luk. 2:44 Maar menende dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreis, en zochten Hem onder de magen en onder de bekenden. |
16 Te weten in den tabernakel, die op den berg Sion was en waar de ark des verbonds was, op dewelke God zat. Hieruit is af te leiden, dat David dezen psalm gemaakt heeft toen hij door Absalom verdreven was, want toen was de ark des verbonds op den berg Sion, 2 Samuël 6. 1 Kronieken 16. Maar toen David voor Saul vluchtte, was de ark te Kirjath-Jearim, 1 Sam. 7:1. 2 Samuël 6 DAARNA verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israël, dertigduizend. 1 Kronieken 16 TOEN zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandoffers en dankoffers voor het aangezicht Gods. 1 Sam. 7:1 TOEN kwamen de mannen van Kirjath-Jeárim en haalden de ark des HEEREN op en zij brachten ze in het huis van Abinádab op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleázar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. |
9 HEERE, God der heirscharen, hoor mijn gebed; neem het ter ore, o God Jakobs. Sela. | | |
10 O God, 17ons Schild, 18zie; en aanschouw 19het aangezicht 20Uws gezalfden. | | 17 Dat is, Die ons beschut en beschermt. |
18 Hij wil zeggen: Zie ons genadiglijk aan. |
19 Dat is, den persoon of den ellendigen staat. |
20 Hebr. Uws messias, te weten Davids, die een beeld en vader van Christus naar het vlees geweest is, die ook de messias of gezalfde des Heeren genoemd wordt, 2 Sam. 23:1. En alzo kunnen deze woorden van den koning David verstaan worden, toen hij door Absalom verdreven was. Alhoewel anderen die alzo verstaan, dat David hier dit bidt om Christus’ des Messias’ wil. 2 Sam. 23:1 VOORTS zijn dit de laatste woorden van David. David, de zoon van Isaï, zegt, en de man die hoog is opgericht, de gezalfde van den God Jakobs, en lieflijk in
psalmen Israëls, zegt: |
11 Want één dag in Uw 21voorhoven is beter dan duizend 22elders; ik koos liever 23aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in 24de tenten der goddeloosheid. | | 21 Zie vers 3. vers 3 Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God. |
22 Te weten buiten Uw voorhoven, waar het ook zou mogen wezen. |
23 Dat is, in een geringen staat te leven, bedienende het ambt als van portier des tempels. |
24 Dat is, in de huizen (hoe groot en lustig dezelve ook mogen zijn) in dewelke men goddeloosheid bedrijft. |
12 Want God de HEERE 25is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en ere geven; 26Hij zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen. | | 25 Dat is, Hij verlicht en verheugt Zijn getrouwe dienaren, gelijk de zon met haar lieflijk schijnsel de mensen verkwikt, nadat zij lang in een droeve duisternis gezeten hebben. Zie Jes. 60:19. Openb. 21:23. Jes. 60:19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid. Openb. 21:23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. |
26 Dat is, Hij keert alle ongeluk en kwaad van de Zijnen af. Zie Gen. 15:1. Gen. 15:1 NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. |
13 HEERE der heirscharen, bwelgelukzalig is de mens die op U vertrouwt. | | b Ps. 2:12; 34:9. Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. |