Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David verheft op het hoogste Gods majesteit, almacht en wonderbare regering; inzonderheid Zijn onbegrijpelijke goedertierenheid en genade aan den ellendigen mens, in den Messias Jezus Christus. |
Gods heerlijke Naam |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op de 2Gittith. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Dit houden sommigen ook voor zekeren toon, of een instrument der muziek, tot het spelen en zingen der psalmen, gebruikt bij de nakomelingen (als enigen menen) van Obed-Edom, die een Leviet en zanger was, genoemd de Gethiet, 2 Sam. 6:10. Het Hebreeuwse woord Gath (waarvan Gittith schijnt te komen) is de naam van een vermaarde stad der Filistijnen (alwaar sommigen menen dit instrument eerst gevonden te zijn) en betekent ook een wijnpers, of oliepers, waarom (alsmede uit den inhoud van dezen psalm) enigen gissen dat deze psalm gemaakt is om gezongen te worden als een dankpsalm ten tijde van den wijnoogst. 2 Sam. 6:10 David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten verbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet. |
2 O HEERE, onze Heere, hoe 3heerlijk is Uw 4Naam op de ganse aarde! Gij, Die Uw majesteit gesteld hebt 5boven de hemelen. | | 3 Of: doorluchtig, grootmachtig, overtreffelijk-geweldig, wijdvermaard. Alzo Jes. 33:21. Jer. 30:21. Het Hebreeuwse woord wordt ook den groten op aarde toegeschreven, Richt. 5:13, 25. Neh. 3:5. Jer. 14:3; 25:34, 35; ook den godzaligen, Ps. 16:3; zelfs den bruisenden wateren van het Rode Meer, Ex. 15:10; betekenende altoos enige bijzondere uitnemendheid. Jes. 33:21 Maar de HEERE zal aldaar bij ons heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde stromen; geen roeischuit zal daar doorvaren en geen treffelijk schip zal daar overvaren. Jer. 30:21 En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal Hem doen naderen, en Hij zal tot Mij genaken; want wie is hij die met zijn hart borg worde om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE. Richt. 5:13 Toen deed Hij den overgeblevene heersen over de heerlijken onder het volk; de HEERE doet mij heersen over de geweldigen. Richt. 5:25 Water eiste hij, melk gaf zij; in een herenschaal bracht zij boter. Neh. 3:5 Voorts aan hun hand verbeterden de Tekoïeten; maar hun voortreffelijken brachten hun hals niet tot den dienst huns Heeren. Jer. 14:3 En hun voortreffelijken zenden hun kleinen naar water; zij komen tot de grachten, zij vinden geen water, zij komen met hun vaten ledig weder; zij zijn beschaamd, ja, worden schaamrood en bedekken hun hoofd. Jer. 25:34 Huilt, gij herders, en schreeuwt, en wentelt u in de as, gij heerlijken van de kudde; want uw dagen zijn vervuld dat men slachten zal, en van uw verstrooiingen; dan zult gij vervallen als een kostelijk vat. Jer. 25:35 En de vlucht zal vergaan van de herders, en de ontkoming van de heerlijken der kudde. Ps. 16:3 Maar tot de heiligen die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is. Ex. 15:10 Gij hebt met Uw wind geblazen, de zee heeft hen gedekt; zij zonken onder als lood in geweldige wateren. |
4 Dat is, Gij Zelf, met den roem van Uw macht, wijsheid en goedheid, die in al Uw werken blijkt. |
5 Dat is, Wiens majesteit onbegrijpelijk en oneindig is. Vgl. 1 Kon. 8:27. Of: Gij, Die Uw majesteit boven alle zienlijke hemelen zeer heerlijk openbaart. Vgl. Ef. 4:10. 1 Kon. 8:27 Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. Ef. 4:10 Die nedergedaald is, is Dezelfde ook Die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou. |
3 Uit aden mond der 6kinderkens en der 7zuigelingen hebt Gij 8sterkte 9gegrondvest om Uwer 10tegenpartijen wil; om den vijand en 11wraakgierige te doen 12ophouden. | | a Matth. 21:16. Matth. 21:16 En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid? |
6 Versta zodanige kinderen, die nu spraak en verstand beginnen te gebruiken, die op straat lopen spelen. Vgl. Jer. 6:11; 9:21. Klgld. 1:5. Matth. 21:16. Hoewel het Hebreeuwse woord somtijds anders gebruikt wordt. Zie Job 3:16. Jer. 6:11 Daarom ben ik vol van des HEEREN grimmigheid, ik ben moede geworden van inhouden; ik zal ze uitstorten over de kinderkens op de straat en over de vergadering der jongelingen tezamen; want zelfs de man met de vrouw zullen gevangen worden, de oude met dien die vol is van dagen. Jer. 9:21 Want de dood is geklommen in onze vensteren, zij is in onze paleizen gekomen, om de kinderkens uit te roeien van de wijken, de jongelingen van de straten. Klgld. 1:5 He. Haar tegenpartijders zijn ten hoofd geworden, haar vijanden zijn gerust; omdat haar de HEERE bedroefd heeft vanwege de veelheid harer overtredingen; haar kinderkens gaan heen in de gevangenis, voor het aangezicht des tegenpartijders. Matth. 21:16 En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid? Job 3:16 Of als een verborgen misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens die het licht niet gezien hebben. |
7 Aan dewelke God Zijn wonderlijke macht, goedheid en voorzienigheid alzo bewijst, dat zij daarvan een krachtig en onwedersprekelijk bewijs zijn. Waarop de Heere Christus deze woorden gepast heeft. Zie Matth. 21:16. Matth. 21:16 En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid? |
8 Anders: krachtigen of sterken lof, dat is, lof Uwer kracht of sterkte. Alzo Ps. 29:1; 96:7; 118:14. Vgl. Matth. 21:16. Ps. 29:1 EEN psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen, geeft den HEERE eer en sterkte. Ps. 96:7 Geeft den HEERE, gij geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte. Ps. 118:14 De HEERE is mijn Sterkte en Psalm; want Hij is mij tot Heil geweest. Matth. 21:16 En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid? |
9 Dat is, vastelijk geordineerd, besloten en volbracht. Vgl. Esth. 1:8. Ps. 11:3. Esth. 1:8 En het drinken geschiedde naar de wet, dat niemand dwong; want alzo had de koning vastelijk bevolen aan alle groten zijns huizes, dat zij doen zouden naar den wil van een iegelijk. Ps. 11:3 Zekerlijk, de fundamenten worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven? |
10 Dat is, om de loochenaars en bespotters van Uw Goddelijke regering en voorzienigheid te beschamen. |
11 Hebr. dengene die zich wreekt. |
12 Om hem te bedwingen en van zijn lasterlijk voornemen te doen afstaan. |
4 13Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer 14vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid 15hebt: | | 13 Anders: Want ik aanzie of zal aanzien, enz. |
14 Dat is, die Gij met Uw wonderlijke wijsheid zo kunstiglijk gewrocht hebt. Een gelijkenis van mensen die zeer kunstiglijk met de vingers werken, als stikkers, borduurwerkers, enz. |
15 Versta hierop: zo gedenk ik bij mijzelven, of roep uit, aldus: |
5 bWat is de 16mens, dat Gij zijner 17gedenkt, en 18de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? | | b Job 7:17. Ps. 144:3. Hebr. 2:6. Job 7:17 Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? Ps. 144:3 O HEERE, wat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht? Hebr. 2:6 Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt? |
16 Of: broze ellendige mens. Het Hebreeuwse woord enosch komt van een woord dat zeer zwak, ja, dodelijk krank zijn betekent. Zie Job 5 op vers 17. Job 5:17 (kt.) Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet. |
17 Door dit denken en bezoeken Gods wordt voornamelijk verstaan het ganse genadewerk in den Messias, onzen Heere Christus, den vervallen mens bewezen; waartoe het volgende mede behoort. Vgl. wijders Gen. 8 op vers 1; 21 op vers 1. Gen. 8:1 (kt.) EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
18 Of: adamskind. Zie 1 Kon. 8 op vers 39. 1 Kon. 8:39 (kt.) Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen; |
6 En hebt hem 19een 20weinig minder gemaakt dan de 21engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? | | 19 Deze woorden worden van den apostel in het bijzonder op onzen Heere Christus gepast, Hebr. 2:9. Hebr. 2:9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. |
20 Dat is, een klein deel, niet veel, of een korten tijd. Zie Ps. 2 op vers 12. Ps. 2:12 (kt.) Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. |
21 Hebr. elohim, hetwelk hier beduidt engelen. Zie Hebr. 2:9. Hebr. 2:9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. |
7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; cGij hebt 22alles onder zijn voeten gezet: | | c 1 Kor. 15:27. 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. |
22 Dit wordt in het volgende verklaard. |
8 23Schapen en 24ossen, die alle; ook mede de 25dieren des velds, | | 23 Dat is, kleinvee. Zie Gen. 12 op vers 16. Gen. 12:16 (kt.) En hij deed Abram goed om harentwil; zodat hij had schapen en runderen en ezels, en knechten en maagden, en ezelinnen en kemels. |
24 Dat is, grootvee. |
25 Versta de wilde dieren. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 1 op vers 26; 6 op vers 7. Gen. 1:26 (kt.) En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 6:7 (kt.) En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij dat Ik hen gemaakt heb. |
9 26Het gevogelte des 27hemels en de vissen der zee; hetgeen de paden der 28zeeën doorwandelt. | | 26 Zie van het Hebreeuwse woord tsippor Lev. 14 op vers 4. Lev. 14:4 (kt.) Zo zal de priester gebieden, dat men voor hem die te reinigen zal zijn, twee levende reine vogels neme, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. |
27 Dat is, der lucht; als elders dikwijls. |
28 Dat is, allerlei vergaderingen van wateren. Zie Gen. 1 op vers 10. Gen. 1:10 (kt.) En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën. En God zag dat het goed was. |
10 O HEERE, onze Heere, 29hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! | | 29 Als vers 2. vers 2 O HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, Die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen. |