Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David verwijt Sauls raadsheren en hovelingen hun onrechtvaardigheid, goddeloosheid en verstoktheid, en bidt God dat Hij hun macht breke en make dat zij in hun raadslagen haastelijk vergaan en verdwijnen, tot Zijn eer en der vromen vreugde. |
Klacht over onrecht |
1 EEN 1gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altáscheth. | | 1 Als Ps. 57:1. Ps. 57:1 EEN gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altáscheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. |
2 Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, gij 2vergadering? Oordeelt gij 3billijkheden, gij 4mensenkinderen? | | 2 Of: rot; verstaande het college van des konings Sauls rechters of raadsheren, zijn krijgsraad, die in plaats van recht en billijkheid te oordelen, Saul tegen den onschuldigen David met alle bitterheid ophitsten; waarom de Geest des Heeren hun alhier zulke slechte titels geeft. |
3 Of: rechtmatigheden, als Ps. 9:9, enz. Ps. 9:9 En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden. |
4 Of: adamskinderen. |
3 Ja, gij 5werkt ongerechtigheden in het hart; gij 6weegt het geweld uwer handen op de aarde. | | 5 Of: beraamt verkeerdheden, slimmigheden, schalkheden. |
6 In plaats van de weegschaal uwer vonnissen recht te houden (gelijk het betaamde), doet gij onrecht overwegen, om de onschuldigen te verdrukken. |
4 De goddelozen zijn 7vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers 8dolen van 9moeders buik aan. | | 7 Te weten van God; en zijn van bozen aard, dien zij niet konden afleggen of laten. Vgl. Jes. 48:8. Jes. 48:8 Ook hebt gij ze niet gehoord, ook hebt gij ze niet geweten, ook van toen af is uw oor niet geopend geweest; want Ik heb geweten dat gij gans trouwelooslijk handelen zoudt, en dat gij van den buik af een overtreder genaamd zijt. |
8 In kwade wegen, niet ingaande den rechten weg. |
9 Dit woord wordt elders daarbij gevoegd. Zie Richt. 16:17, vergeleken met Richt. 13:5, 7. Job 3 op vers 10. Richt. 16:17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een nazireeër Gods van mijner moeders buik af; indien ik geschoren werd, zo zou mijn kracht van mij wijken en ik zou zwak worden en wezen als al de mensen. Richt. 13:5 Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want dat knechtje zal een nazireeër Gods zijn, van moeders buik af; en hij zal beginnen Israël te verlossen uit der Filistijnen hand. Richt. 13:7 Maar Hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; zo drink nu geen wijn, noch sterken drank, en eet niets onreins, want dat knechtje zal een nazireeër Gods zijn, van moeders buik af tot op den dag zijns doods. Job 3:10 (kt.) Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. |
5 Zij hebben avurig venijn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn; zij zijn als een dove adder, die haar oor toestopt, | | a Ps. 140:4. Ps. 140:4 Zij scherpen hun tong als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela. |
6 10Opdat zij niet hore naar de stem der 11belezers, desgenen die 12ervaren is met 13bezweringen om te gaan. | | 10 Of: Die niet hoort. |
11 Hebr. eigenlijk: mompelaars, omdat de tovenaars en bezweerders binnensmonds spreken en murmelen. |
12 Of: geleerd, listig, kloek. Hebr. wijs gemaakt. Vgl. 2 Sam. 13 op vers 3. 2 Sam. 13:3 (kt.) Doch Amnon had een vriend, wiens naam was Jónadab, een zoon van Símea, Davids broeder; en Jónadab was een zeer wijs man. |
13 Hebr. koppelende koppelingen, als Deut. 18:11. Deze gruwelen worden van den Heiligen Geest geenszins goedgekeurd, als Deut. 18:10, 11, 12 blijkt; maar daar wordt alleen een gelijkenis van genomen, om de hardnekkigheid en ongezeglijkheid van Davids en aller vromen vijanden levendig af te malen. Alzo wordt een gelijkenis genomen van een dief, Openb. 16:15, enz., van den onrechtvaardigen rechter, Luk. 18:1, 2, 6, 7, van den onrechtvaardigen rentmeester, Lukas 16, enzovoorts. Deut. 18:11 Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt. Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, Deut. 18:11 Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt. Deut. 18:12 Want al wie zulks doet, is den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; Luk. 18:2 Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde en geen mens ontzag. Luk. 18:6 En de Heere zeide: Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt. Luk. 18:7 Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen? Lukas 16 EN Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht. |
7 O God, verbreek hun 14tanden in hun mond; 15breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE. | | 14 Dat is, de macht om kwaad te doen en de vromen te beschadigen. Zie Job 29 op vers 17. Job 29:17 (kt.) En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden. |
15 Zoals men een gebouw afbreekt of omrukt. |
8 Laat hen 16smelten als water, laat hen daarheen drijven; 17legt 18hij zijn pijlen aan, laat ze zijn alsof zij 19afgesneden waren. | | 16 Dat is, wegvloeien, gelijk iets dat gesmolten is, daarheen vloeit. Anders: Zij zullen verworpen worden, zij zullen als water weggaan, enz., en zo in het volgende. |
17 Hebr. zal hij, of hij zal zijn pijlen treden, dat is, den boog spannen en zijn pijlen daarop leggen. Alzo Ps. 64:4. Ps. 64:4 Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl, |
18 Te weten elkeen mijner goddeloze vijanden. Alzo in het begin van vers 10, en voorts in vers 11. vers 10 Eer dat uw potten den doornstruik gewaarworden, zal Hij hem als levend, als in heten toorn wegstormen. vers 11 De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen. |
19 En vervolgens verstompt, zodat zij niet kunnen doordringen of beschadigen. Anders: laat ze zijn als korenaren, of stoppelen, stro, dat is, licht en krachteloos. |
9 Laat hem heengaan als een 20smeltende slak; laat 21hen, als de 22misdracht ener vrouw, de zon niet aanschouwen. | | 20 Hebr. een slak der smelting. |
21 Alle goddeloze vijanden. |
22 Of: misgeboorte. Zie Job 3:16. Pred. 6:3. Job 3:16 Of als een verborgen misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens die het licht niet gezien hebben. Pred. 6:3 Indien een man honderd kinderen gewon en vele jaren leefde, zodat de dagen zijner jaren vele waren, doch zijn ziel niet verzadigd werd van het goed en hij ook geen begrafenis had; ik zeg dat een misdracht beter is dan hij. |
10 Eer dat uw 23potten den 24doornstruik 25gewaarworden, zal 26Hij hem als 27levend, als in heten toorn wegstormen. | | 23 Het Hebreeuwse woord (zoals het hier gevonden wordt) heeft in de Heilige Schrift meest de betekenis van potten of ketels. |
24 Dat is, het vuur der doornen, dat daaronder gestookt is. De zin van dit vers (dat wel verscheidenlijk, doch blijvende den zin enerlei, wordt overgezet) is, dat God de vijanden zeer haastelijk en onvoorziens, als in een groot onweder, zal wegrapen en verdoen, eer zij hun goddeloze praktijken zullen hebben uitgewrocht. Vgl. Ps. 55:24. Ps. 55:24 Maar Gij, o God, zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik daarentegen zal op U vertrouwen. |
25 Hebr. merken, verstaan, dat is, eer zij eens terdege warm worden en het vuur (zoals men spreekt) rieken. Vgl. Richt. 16:9. Jer. 17:8, enz. Job 8 op vers 18. Dit kan men zo nemen, dat de profeet het gezelschap des goddelozen tot een schrik, of de vromen tot een troost, aldus aanspreekt: uw potten, enz. Richt. 16:9 De achterlage nu zat bij haar in een kamer; zo zeide zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson. Toen verbrak hij de zelen, gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt. Alzo werd zijn kracht niet bekend. Jer. 17:8 Want hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is en zijn wortels uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen; en in een jaar van droogte zorgt hij niet, en houdt niet op van vrucht te dragen. Job 8:18 (kt.) Maar als God
hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. |
26 God zal elkeen der goddelozen, enz., als op vers 8; of: dat Hij hem, enz., biddende en wensenderwijze. vers 8 (kt.) Laat hen smelten als water, laat hen daarheen drijven; legt hij zijn pijlen aan, laat ze zijn alsof zij afgesneden waren. |
27 Dat is, zeer haast, als aan Korach, enz., geschiedde; zie ook Ps. 55:16. Anders: zowel het rauwe als het aangebrande, dat is, gelijk een zware storm de vleespotten met al wat erin is, zo rauw en koud als heet, zou omver smijten, alzo, enz. Sommigen aldus: Eer men uw doornen (dat is, schadelijke praktijken) zal gevoelen, zijnde doornen van een doornstruik (dat is, zeer scherp stekende), zal Hij zowel den verse als den aangebrande of verdroogde (te weten doorn, dat is, den enen met den anderen, jongen en ouden) in onweder wegrapen. Vgl. 2 Sam. 23:6, 7. Ps. 55:16 Dat hen de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen. 2 Sam. 23:6 Maar de mannen
Belials, die zullen altemaal zijn als doornen, die weggeworpen worden, omdat men ze met de hand niet kan vatten; 2 Sam. 23:7 Maar een iegelijk die ze zal aantasten, voorziet zich met ijzer en het hout ener spies; en zij zullen ganselijk met vuur verbrand worden te zelver plaatse. |
11 De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de 28wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten 29wassen in het bloed des goddelozen. | | 28 Gods, dat is, Zijn rechtvaardig oordeel over de goddelozen. |
29 Dit betekent de grootheid der nederlaag. Vgl. Ps. 68:24. Openb. 14:20. Ps. 68:24 Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen. Openb. 14:20 En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden, en er is bloed uit den wijnpersbak gekomen, tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver. |
12 En de mens zal zeggen: Immers is er 30vrucht voor den rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde 31richt. | | 30 Dat is, een troostelijke uitkomst en genadige vergelding voor degenen die God vrezen en om Zijn Naam onschuldig lijden; dewelke hun zo lief en aangenaam is als een zoete vrucht die zij na hun arbeid en moeite genieten. Vgl. Hebr. 12:11. Jak. 3:18. Openb. 14:13, en zie Spr. 1 op vers 31. Hebr. 12:11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn. Jak. 3:18 En de vrucht der rechtvaardigheid wordt in vrede gezaaid voor degenen die vrede maken. Openb. 14:13 En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen. Spr. 1:31 (kt.) Zo zullen zij eten van de vrucht huns wegs, en zich verzadigen met hun raadslagen. |
31 Hebr. Elohim Die richten. Zie hiervan Gen. 20 op vers 13. Gen. 20:13 (kt.) En het is geschied, als mij God uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult, aan alle plaats waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder. |