Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David voor Saul vluchtende, bidt God om genade en bescherming, waarvan hij zich ook verzekert, en beschrijvende de bitterheid zijner vijanden, voorzegt hun val en is bereid om God te loven. |
Gebed om hulp |
1 EEN 1gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, 2Altáscheth; aals hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. |
| 1 Als in den voorgaanden psalm. |
| 2 Dit houden sommigen ook voor het begin van zeker lied, onder de Joden te dien tijde bekend, waarnaar deze psalm moest gezongen worden. Anderen menen dat het een kort begrip is van den inhoud van dezen psalm, waarin David in den brede zou verklaren dat hij in zijn benauwdheid gewoon was angstiglijk tot God met deze weinige woorden te bidden; te weten, verderf of verniel niet. |
| a 1 Sam. 22:1; 24:4. |
| 1 Sam. 22:1 TOEN ging David vandaar en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af. 1 Sam. 24:4 En hij kwam tot de schaapskooien aan den weg, waar een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonk. |
|
2 Zijt mij genadig, o God, zijt mij genadig; want mijn ziel 3betrouwt op U en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw 4Uwer vleugelen, totdat de 5verdervingen zullen voorbij zijn gegaan. |
| 3 Of: neemt toevlucht tot U, en zo in het volgende. |
| 4 Zie Ruth 2 op vers 12. Ps. 61:5; 63:8. |
| Ruth 2:12 (kt.) De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. Ps. 61:5 Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela. Ps. 63:8 Want Gij zijt mij een Hulp geweest, en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. |
| 5 Of: jammeren, ellenden, ongelukken, rampspoeden, rampzaligheden. |
|
3 Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij 6voleinden zal. |
| 6 Te weten Zijn werk, dat Hij met mij begonnen heeft. Vgl. Ps. 138:8. Filipp. 1:6. |
| Ps. 138:8 De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid; laat niet varen de werken Uwer handen. Filipp. 1:6 Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat
voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; |
|
4 Hij zal van den hemel 7zenden en mij verlossen, 8te schande makende dengene die mij 9zoekt op te slokken. 10Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn 11waarheid zenden. |
| 7 Zijn hand, hulp of heilige engelen. Zie Ps. 144:7. Dan. 3:28. Of: Zijn goedertierenheid en waarheid, als volgt. |
| Ps. 144:7 Steek Uw handen van de hoogte uit; ontzet mij en ruk mij uit de grote wateren, uit de hand der vreemden; Dan. 3:28 Nebukadnézar antwoordde en zeide: Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, Die Zijn engel gezonden en Zijn knechten verlost heeft, die op Hem vertrouwd hebben, en des konings woord veranderd en hun lichamen overgegeven hebben, opdat zij geen god eerden noch aanbaden, dan hun God. |
| 8 Of: tot smaadheid brengende. |
| 9 Zie Ps. 56 op vers 2. |
| Ps. 56:2 (kt.) Zijt mij genadig, o God, want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder. |
| 10 Zie Ps. 3 op vers 3. |
| Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
| 11 Of: trouw; dat is, Hij zal Zijn genadige beloften door dadelijke hulp getrouwelijk volbrengen. Vgl. Ps. 40:12; 42:9. |
| Ps. 40:12 Gij, o HEERE, zult Uw barmhartigheden van mij niet onthouden; laat Uw weldadigheid en Uw trouw mij geduriglijk behoeden. Ps. 42:9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens. |
|
5 Mijn 12ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder 13stokebranden, mensenkinderen welker tanden 14spiesen en pijlen zijn; en hun tong een 15scherp zwaard. |
| 12 Dat is, ik, mijn persoon. |
| 13 Hebr. vlammigen, of vlammenden, waardoor hij de naar den mond praters en aandragers verstaat, die hem telkens verrieden en bij Saul aanbrachten, en dien tegen hem ophitsten. Zie 1 Sam. 23:19, 20; 24:10; 26:1. |
| 1 Sam. 23:19 Toen togen de Zifieten op tot Saul naar Gíbea, zeggende: Heeft zich niet David bij ons verborgen in de vestingen in het woud, op den heuvel van Hachíla, die aan de rechterhand der wildernis is? 1 Sam. 23:20 Nu dan, o koning, kom spoedig af naar al de begeerte uwer ziel; en het komt ons toe hem over te geven in de hand des konings. 1 Sam. 24:10 En David zeide tot Saul: Waarom hoort gij de woorden der mensen, zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? 1 Sam. 26:1 DE Zifieten nu kwamen tot Saul te Gíbea, zeggende: Houdt zich David niet verborgen op den heuvel van Hachíla, vóór aan de wildernis? |
| 14 Dat is, gelijk spiesen, enz. Hebr. spies. |
| 15 Vgl. Ps. 55:22; 59:8. |
| Ps. 55:22 Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden. Ps. 59:8 Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het? |
|
6 b16Verhef U boven de hemelen, o God; Uw eer zij over de ganse aarde. |
| b Ps. 108:6. |
| Ps. 108:6 Verhef U, o God, boven de hemelen, en Uw eer over de ganse aarde. |
| 16 Vgl. vers 4. Omdat God Zich stilhield, maakten Davids vijanden zich wijs, dat God hem niet achtte en hun goddeloos doen goedkeurde, waarmede zij God onteerden. Hierom bidt hij dat God van den hemel op de aarde het tegendeel openlijk tone, tot eer Zijner gerechtigheid en waarheid. Vgl. Ps. 58:11, 12. |
| vers 4 Hij zal van den hemel zenden en mij verlossen, te schande makende dengene die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden. Ps. 58:11 De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen. Ps. 58:12 En de mens zal zeggen: Immers is er vrucht voor den rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde richt. |
|
7 Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, 17mijn ziel was nedergebukt; czij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn ermiddenin gevallen. Sela. |
| 17 Ik was schier in hun net gevangen, ik was aan het vallen, wil hij zeggen. |
| c Ps. 7:16; 9:16. |
| Ps. 7:16 Hij heeft een kuil gedolven en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve die hij gemaakt heeft. Ps. 9:16 De heidenen zijn gezonken in de groeve die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net dat zij verborgen hadden. |
|
8 dMijn hart is 18bereid, o God, mijn hart is bereid; ik zal zingen en psalmzingen. |
| d Ps. 108:2, enz. |
| Ps. 108:2 O God, mijn hart is bereid; ik zal zingen en psalmzingen, ook mijn eer. |
| 18 Of: gesterkt. Zie Ps. 108:2, enz., en de aantt. aldaar. |
| Ps. 108:2 O God, mijn hart is bereid; ik zal zingen en psalmzingen, ook mijn eer. |
|
9 Waak op, mijn 19eer; waak op, gij luit en harp; ik zal in den dageraad opwaken. |
| 19 Als Ps. 16:9. Zie aldaar. |
| Ps. 16:9 Daarom is Mijn hart verblijd en Mijn eer verheugt zich; ook zal Mijn vlees zeker wonen. |
|
10 eIk zal U loven onder de volken, o Heere, ik zal U psalmzingen onder de natiën. |
| e Ps. 108:4. |
| Ps. 108:4 Ik zal U loven onder de volken, o HEERE, en ik zal U psalmzingen onder de natiën. |
|
11 fWant Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. |
| f Ps. 36:6; 108:5. |
| Ps. 36:6 O HEERE, Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe. Ps. 108:5 Want Uw goedertierenheid is groot tot boven de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. |
|
12 20Verhef U boven de hemelen, o God; Uw eer zij over de ganse aarde. |
| 20 Als vers 6. |
| vers 6 Verhef U boven de hemelen, o God; Uw eer zij over de ganse aarde. |