Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet voert God in, als komende met grote majesteit om Zijn volk plechtiglijk te richten; sterkelijk betuigende waarin de ware en Gode aangename godsdienstigheid niet bestaat, en waarin zij daarentegen bestaat; met een heftige overtuiging der God vergetende huichelaars en verbondsbrekers, dreiging van eeuwig verderf, zo zij zich niet beteren, en belofte van zaligheid aan degenen die Hem recht dienen. |
De ware godsdienst |
1 EEN psalm van 1Asaf. De 2God der goden, de HEERE spreekt, en roept de 3aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. | | 1 Of: voor Asaf, dat is, hem of zijn nakomelingen ter hand gesteld, om in Gods kerk te gebruiken; gelijk Jakob en Israël dikwijls genomen worden voor de Israëlieten of Jakobs nakomelingen, en Aäron voor Aärons nakomelingen, 1 Kron. 12:27. Alzo kan men ook door Asaf somtijds verstaan zijn nakomelingen. Asaf was een opperzangmeester en ook een ziener of profeet. Zie 1 Kron. 25:1, enz. 2 Kron. 29:30. 1 Kron. 12:27 En Jehójada was overste der Aäronieten, en met hem waren er drieduizend en zevenhonderd; 1 Kron. 25:1 EN David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf en van Heman en van Jedúthun, die met harpen, met luiten en met cimbalen profeteren zouden; en die onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst. 2 Kron. 29:30 Daarna zeide de koning Jehizkía, en de oversten, tot de Levieten, dat zij den HEERE loven zouden met de woorden van David en van Asaf, den ziener; en zij loofden tot blijdschap toe, en neigden hun hoofden en bogen zich neder. |
2 Zie Deut. 10 op vers 17. Ps. 82:1. Sommigen verstaan dat hier drie onderscheidene namen Gods bijeengevoegd zijn, El, Elohim, Jehovah. Vgl. Joz. 22:22. Deut. 10:17 (kt.) Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; Ps. 82:1 EEN psalm van Asaf. God staat in de vergadering Godes, Hij oordeelt in het midden der goden. Joz. 22:22 De God der goden, de HEERE, de God der goden, de HEERE, Die weet het; Israël zelf zal het ook weten. Is het door wederspannigheid of is het door overtreding tegen den HEERE, zo behoud ons heden niet. |
3 Dat is, inwoners der aarde. |
2 Uit Sion, de 4volkomenheid der schoonheid, 5verschijnt God blinkende. | | 4 Dat is, die volkomen schoon is, ten aanzien van den reinen godsdienst, de heilige vergaderingen, de ark des verbonds, enz., en van alle geestelijke betekende zaken. Vgl. Ps. 48:3. Klgld. 2:15. 1 Petr. 1:10, 11, 12. Ps. 48:3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. Klgld. 2:15 Samech. Allen die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad waar men van zeide dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde? 1 Petr. 1:10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied, 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
5 Of: is God blinkende verschenen. Vgl. Deut. 33:2. Sommigen nemen het aldus: God heeft de volkomenheid der schoonheid uit Sion doen verschijnen. Deut. 33:2 Hij zeide dan: De HEERE is van Sinaï gekomen en is hunlieden opgegaan van Seïr; Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran en is aangekomen met tienduizenden der heiligen; tot Zijn rechterhand was een vurige wet aan hen. |
3 Onze God zal 6komen en zal niet 7zwijgen; een 8vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. | | 6 Vgl. Openb. 22:20. Openb. 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. |
7 Of: stil zijn. Zie Richt. 18 op vers 9. Richt. 18:9 (kt.) En zij zeiden: Maakt u op en laat ons tot hen optrekken, want wij hebben dat land bezien, en zie, het is zeer goed; zoudt gij dan stil zijn? Weest niet lui om te trekken, dat gij henen inkomt om dat land in erfelijke bezitting te nemen |
8 Vgl. Deut. 4:24. 2 Sam. 22:9. Ps. 18:9. Deut. 4:24 Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. 2 Sam. 22:9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. Ps. 18:9 Rook ging op van Zijn neus en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
4 Hij zal roepen tot den 9hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten. | | 9 Om die als tot getuigen te nemen. Zie Deut. 4 op vers 26. Deut. 4:26 (kt.) Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land waar gij over de Jordaan naartoe trekt om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden. |
5 10Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die 11Mijn verbond maken met offerande. | | 10 Vgl. Matth. 24:31. Dit zijn Gods woorden, waarmede Hij ingevoerd wordt, gelijk als door Zijn zendboden, sommerende en dagvaardende Zijn volk (die in het gemeen den titel voeren van Zijn gunstgenoten), om Zijn oordeel over hun godsdiensten uit te spreken. Matth. 24:31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. |
11 Dat is, die offeren om het verbond dat tussen Mij en hen is, daardoor te verzegelen, en te tonen dat zij Mijn trouwe bondgenoten zijn. Van de ceremoniën in het maken van verbonden gebruikelijk, zie Gen. 15 op vss. 17, 18, en een voorbeeld van verbond maken tussen God en Zijn volk door offeranden, Ex. 24:4, 5, 6, 7, 8. Dit alles zag op het bloed des Nieuwen Testaments en den Middelaar van dien, onzen Heere Jezus Christus, in Welken alleen het verbond Gods met al Zijn ware gunstgenoten bevestigd is, Hebreeën 7; 8; 9; 10. Gen. 15:17 (kt.) En het geschiedde dat de zon onderging en het duister werd; en zie, er was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. Gen. 15:18 (kt.) Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: Ex. 24:4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen Israëls. Ex. 24:5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israëls, die brandoffers offerden, en den HEERE dankoffers offerden van jonge ossen. Ex. 24:6 En Mozes nam de helft van het bloed en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar. Ex. 24:7 En hij nam het boek des verbonds en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen. Ex. 24:8 Toen nam Mozes dat bloed en sprengde het op het volk; en hij zeide: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden. Hebreeën 7 WANT
deze Melchizédek was koning van Salem, een priester des allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoetging als hij wederkeerde van het slaan der koningen, en hem zegende; Hebreeën 8 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen, Hebreeën 9 ZO had dan wel ook het eerste verbond
rechten van den godsdienst, en het wereldlijk heiligdom. Hebreeën 10 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. |
6 12En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. 13Sela. | | 12 Dit zijn weder de woorden van den profeet, die hij (eer hij voortgaat in het verhaal van Gods woorden tot Zijn volk) hier invoegt, om de gerechtigheid van Gods oordeel aan te wijzen, waarvan alle creaturen getuigenis moeten geven, inzonderheid de hemelse heirscharen der heilige engelen, die Hem in het oordeel assisteren en verheerlijken, mitsgaders Zijn heiligen, van dewelke ook gezegd wordt dat zij zullen richten, Matth. 19:28. 1 Kor. 6:2. Vgl. Dan. 7:10. Matth. 25:31. Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. 1 Kor. 6:2 Weet gij niet dat de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien door u de wereld geoordeeld wordt, zijt gij onwaardig de minste gerechtszaken? Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
13 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
7 Hoor, Mijn volk, en Ik zal spreken; Israël, en Ik zal onder u 14betuigen; Ik, God, ben 15uw God. | | 14 Ik zal u ernstiglijk voorhouden en verklaren den rechten inhoud van het verbond dat Ik met u opgericht heb. Of: Ik zal tegen u betuigen, dat is, u met ernst overtuigen dat gij Mijn verbond overtreedt. Beide doet God in dezen psalm, eensdeels opscherpende de vromen, anderdeels de goddeloze huichelaars overtuigende en scherpelijk dreigende als verbondsbrekers; en de Hebreeuwse manier van spreken wordt in beide betekenissen gebruikt. |
15 Of: Ik ben God, uw God. Zie Gen. 17 op vers 7. Dit is de inhoud des verbonds van Gods zijde. Van Zijns volks plicht spreekt God in het volgende. Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
8 16Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandoffers zijn steeds vóór Mij. | | 16 Te weten zoveel het uiterlijke aangaat; met offeren zijt gij gestadiglijk bezig, daar schort het niet aan, wil de Heere zeggen, maar aan het geestelijke en voornaamste, als onder volgt. Sommigen verstaan het voorts van de afschaffing der ceremoniën des Ouden Testaments en de instelling van den geestelijken godsdienst in het Nieuwe Testament. |
9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien. | | |
10 Want al het gedierte des wouds is Mijne, de beesten op 17duizend bergen. | | 17 Hebr. gebergten van duizend; wat sommigen overzetten: op gebergten bij duizenden, verstaande dat van de beesten. |
11 Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is 18bij Mij. | | 18 Of: aan Mij, met Mij, dat is, het is in Mijn macht, voor Mij gereed. Of: het komt Mij altemaal toe, Ik kan het hebben als het Mij belieft, het is tot Mijn best; zodat gij ver verdoold zijt, zo gij meent dat gij Mij met uw uiterlijke offeranden alleen zoudt bevredigen of Mijn verbond voldoen. |
12 Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want aMijne is de wereld en haar 19volheid. | | a Ex. 19:5. Deut. 10:14. Job 41:2. Ps. 24:1. 1 Kor. 10:26, 28. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 10:14 Zie, des HEEREN uws Gods is de hemel en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is. Job 41:2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is Mijne. Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. 1 Kor. 10:26 Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve. 1 Kor. 10:28 Maar zo iemand tot ulieden zegt: Dat is afgodenoffer; eet het niet, om desgenen wil die u dat te kennen gegeven heeft, en om der consciëntie wil; want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve. |
19 Dat is, al wat erin is, waarmede zij door Mij vervuld en versierd is, als Ps. 24:1; 89:12. Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. Ps. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. |
13 Zou Ik 20stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken? | | 20 Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 22 op vers 13. Ps. 22:13 (kt.) Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. |
14 Offer Gode 21dank, en bbetaal den Allerhoogste uw geloften. | | 21 Of: lof. Van het ceremonieel lofoffer zie Lev. 7:12. Maar hier wordt gesproken van de geestelijke offeranden, die Gods bondgenoten schuldig zijn te doen. Vgl. Hebr. 13:15. Lev. 7:12 Indien hij dat tot een lof offer offert, zo zal hij nevens het lofoffer ongezuurde koeken met olie gemengd, en ongezuurde vladen met olie bestreken, offeren; en zullen die koeken met olie gemengd, van geroost meelbloem zijn. Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. |
b Deut. 23:23. Job 22:27. Ps. 76:12. Pred. 5:3, 4, 5. Deut. 23:23 Wat uit uw lippen gaat, zult gij houden en doen; gelijk als gij den HEERE uw God een vrijwillig offer beloofd hebt, dat gij met uw mond gesproken hebt. Job 22:27 Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden en Hij zal u verhoren, en gij zult uw geloften betalen. Ps. 76:12 Doet geloften en betaalt ze den HEERE uw God, allen gij die rondom Hem zijt; laat hen Dien Die te vrezen is, geschenken brengen; Pred. 5:3 Wanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen, want Hij heeft geen lust aan de zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het. Pred. 5:4 Het is beter dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt. Pred. 5:5 Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des Engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen om uwer stemme wil, en verderven het werk uwer handen? |
15 En roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. | | |
16 Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond? | | |
17 Dewijl gij de 22kastijding haat, en Mijn woorden 23achter u heen werpt. | | 22 Of: tucht, bestraffing, met woorden of werken, dienende tot onderwijs en verbetering eens zondaars. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk verband, bedwang, en wordt voorts genomen voor tucht en kastijding, zijnde den weg des levens en der wijsheid, Spr. 6:23; 12:1. Spr. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens, Spr. 12:1 WIE de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief, maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig. |
23 Als men doet wanneer men iets veracht en van geen waarde houdt, wat men voor ogen niet zien mag. Vgl. 1 Kon. 14 op vers 9. 1 Kon. 14:9 (kt.) Maar kwaad gedaan hebt, doende des meer dan allen die vóór u geweest zijn, en heengegaan zijt en hebt u andere goden en gegoten beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen; |
18 Indien gij een dief ziet, zo 24loopt gij met hem; en uw 25deel is met de overspelers. | | 24 Of: gij stemt met hem toe, gij hebt behagen in hem. De zin is: Gij zijt terstond vurig en gereed om in zijn kwaad doen te consenteren, en voegt u met hart, mond en daad met hem. Het Hebreeuwse woord schijnt beider betekenis deelachtig te zijn, lopen en behagen daarin hebben. |
25 Vgl. Spr. 29:24, waarop dan volgt dat zodanigen hun deel der straf ook met dezelve ontvangen. Zie Job 20:29 met de aant. Spr. 29:24 Die met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek en hij geeft het niet te kennen. Job 20:29 Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen van God. |
19 Uw mond 26slaat gij in het kwade, en uw tong 27koppelt bedrog. | | 26 Hebr. eigenlijk: zendt, dat is, gij gebruikt, legt aan, besteedt dien in kwade zaken. |
27 Of: smeedt samen. |
20 Gij zit, gij spreekt 28tegen uw broeder, tegen den 29zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. | | 28 Tot zijn nadeel. |
29 Zie Deut. 13 op vers 6. Deut. 13:6 (kt.) Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon of uw dochter of de vrouw van uw schoot of uw vriend die als uw ziel is, u zal aanporren, in het heimelijk zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen, |
21 Deze dingen doet gij, en Ik 30zwijg; gij meent dat Ik 31ten enenmale ben gelijk gij; Ik zal u straffen en zal het 32ordentelijk voor uw ogen stellen. | | 30 Of: houd Mij stil, u op de daad niet straffende, maar tijd gunnende tot bekering, naar Mijn lankmoedigheid, die gij nochtans misbruikt. Vgl. Rom. 2:4, 5. Rom. 2:4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? Rom. 2:5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, |
31 Hebr. zijnde zij of zijn zal. |
32 Als op een rij of in orde zal Ik u optellen en doen gevoelen al uw verbondsbrekingen. |
22 Verstaat dit toch, gij God vergetenden; opdat Ik niet 33verscheure, en niemand redde. | | 33 Als een leeuw of ander wild dier. Zie deze betekenis van het Hebreeuwse woord Gen. 31:39; 37:33. Ex. 22:13. Anders: rove, wegrukke, te weten om te verscheuren. Gen. 31:39 Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht, ik heb het geboet; gij hebt het van mijn hand geëist, het ware des daags gestolen of des nachts gestolen. Gen. 37:33 En hij bekende hem en zeide: Het is mijns zoons rok; een boos dier heeft hem opgegeten; voorzeker is Jozef verscheurd. Ex. 22:13 Is het gewisselijk verscheurd, dat hij het brenge tot getuige; zo zal hij het verscheurde niet wedergeven. |
23 Wie dank offert, die zal Mij eren; en wie zijn 34weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen 35zien. | | 34 Dat is, leven, handel en wandel, als Ps. 1 op vers 1. Anders: die het tot een gewoonte stelt of een gewoonte daarvan maakt, te weten van God te loven en te danken. Ps. 1:1 (kt.) WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
35 Dat is, genieten, als Ps. 4:7, en elders dikwijls. Zie Job 7 op vers 7. Ps. 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |