Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet, hebbende alle mensen vermaand tot opmerking, maakt een tegenstelling van het ijdel vertrouwen der wereldse mensen op hun rijkdom, macht en eer in dit vergankelijke leven, en van het heilig vertrouwen der gelovigen op God, Die hen uit de doden zal opwekken en hun het eeuwige leven schenken; vermanende daarom alle gelovigen, niet te vrezen voor den rijkdom of de macht van enig werelds mens. |
IJdel vertrouwen op rijkdom |
1 EEN psalm, voor den 1opperzangmeester, onder de 2kinderen van Korach. |
| 1 Zie Ps. 4 op vers 1. |
| Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
| 2 Zie Ps. 42 op vers 1. |
| Ps. 42:1 (kt.) EEN onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. |
|
2 Hoort dit, alle gij volken; neemt ter ore, alle inwoners der wereld, |
3 Zowel 3slechten als aanzienlijken, tezamen rijk en arm. |
| 3 Hebr. Ook mensenzonen of -kinderen, ook manszonen. Zie Ps. 4 op vers 3. |
| Ps. 4:3 (kt.) Gij mannen, hoelang zal mijn eer tot schande zijn? Hoelang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken? Sela. |
|
4 Mijn mond zal 4enkel wijsheid spreken, en de overdenking mijns harten zal 5vol verstand zijn. |
| 4 Hebr. wijsheden. |
| 5 Hebr. verstandigheden zijn. |
|
5 aIk zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn 6verborgen rede openen op de 7harp. |
| a Ps. 78:2. Matth. 13:35. |
| Ps. 78:2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher, Matth. 13:35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waren van de grondlegging der wereld. |
| 6 Of: raadsel. Zie Richt. 14 op vers 12. 1 Kon. 10 op vers 1. |
| Richt. 14:12 (kt.) Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen en dertig wisselklederen. 1 Kon. 10:1 (kt.) EN toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij om hem met raadselen te verzoeken. |
| 7 Anders: citer. |
|
6 Waarom zou ik vrezen in 8kwade dagen, als de 9ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen? |
| 8 Hebr. dagen des kwaads, dat is, tijd van tegenspoed en verdriet. |
| 9 Hebr. de ongerechtigheid mijner hielen mij omringt. Ongerechtigheid, dat is, de ongerechtige. Of versta de ongerechtigheid en boosheid mijner vijanden, die mij ten onrechte vervolgen en zo op de hielen zijn dat zij mij somtijds als omsingeld hebben. Hierop slaat deze ganse psalm, dat de vromen mogen getroost en goedsmoeds zijn tegen de macht en trotsheid hunner goddeloze vervolgers. |
|
7 Aangaande degenen die op hun goed vertrouwen, en op de veelheid huns rijkdoms roemen: |
8 Niemand van hen zal zijn 10broeder 11immermeer kunnen verlossen; hij zal 12Gode zijn 13rantsoen niet kunnen geven |
| 10 Dat is, bloedverwant, vriend, dien hij gaarne bij het leven zou houden, en ongaarne laten sterven, indien het in zijn macht was te keren. |
| 11 Hebr. verlossende verlossen, dat is, immermeer of enigszins verlossen of loskopen. |
| 12 Den Heere des levens en doods, Wien de mens den dood schuldig is, Gen. 2:17; 3:19. Rom. 5:12, enz.; 6:23. |
| Gen. 2:17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| 13 Of: zoengeld. |
|
9 (Want de 14verlossing hunner 15ziel is te 16kostelijk, en 17zal in eeuwigheid ophouden); |
| 14 Of: rantsoen, lossing, loskoping, losgeld. |
| 15 Dat is, huns levens. Zie Gen. 19 op vers 17. |
| Gen. 19:17 (kt.) En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: Behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. |
| 16 Anders: te zwaar, dat is, onmogelijk, als Dan. 2:11. |
| Dan. 2:11 Want de zaak die de koning begeert, is te zwaar; en er is niemand anders die dezelve voor den koning te kennen kan geven, dan de goden welker woning bij het vlees niet is. |
| 17 Dat is, nimmermeer geschieden, zal in eeuwigheid moeten achterblijven. |
|
10 Dat hij 18ook voortaan 19geduriglijk zou leven, en de 20verderving niet zien. |
| 18 Gelijk hij voor anderen den dood niet kan afkopen, alzo kan hij het voor zichzelven ook niet doen. |
| 19 Of: altoos, eeuwiglijk. |
| 20 Zie Ps. 16 op vers 10. |
| Ps. 16:10 (kt.) Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. |
|
11 21Want hij ziet dat de wijzen sterven, dat tezamen een dwaas en 22onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten. |
| 21 Anders: Men ziet zekerlijk, of: Men ziet toch. |
| 22 Of: beestelijke, dat is, die als een onvernuftig dier onverstandig is, of die brandt en gedreven wordt van onbezonnen furieuze bewegingen. Vgl. Ps. 73:22; 92:7; 94:8. Spr. 30:2. 2 Petr. 2:12. Jud. vs. 10. |
| Ps. 73:22 Toen was ik onvernuftig en wist niets, ik was een groot beest bij U. Ps. 92:7 Een onvernuftig man weet er niet van; en een dwaas verstaat ditzelve niet, Ps. 94:8 Aanmerkt, gij onvernuftigen onder het volk, en gij dwazen, wanneer zult gij verstandig worden? Spr. 30:2 Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen mensenverstand; 2 Petr. 2:12 Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; Jud. vs. 10 Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich. |
|
12 23Hun binnenste gedachte is dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen 24van geslacht tot geslacht; 25zij noemen de landen naar hun namen. |
| 23 Hebr. Hun binnenste. |
| 24 Hebr. in geslacht en geslacht. |
| 25 Anders: zij roemen of roepen uit hun namen in de landen. |
|
13 De mens nochtans die in 26waarde is, 27blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die 28vergaan. |
| 26 En geen verstand heeft, als vers 21, zijnde in zijn hogen staat zulk een dwaas als hiervoor beschreven is. Zie vss. 7, 12. |
| vers 21 De mens die in waarde is en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan. vers 7 Aangaande degenen die op hun goed vertrouwen, en op de veelheid huns rijkdoms roemen: vers 12 Hun binnenste gedachte is dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen. |
| 27 Hebr. eigenlijk: zal niet vernachten. Maar het Hebreeuwse woord wordt voorts genomen voor herbergen, verblijven, verkeren. |
| 28 Of: afgesneden, uitgeroeid worden. De gelijkheid bestaat in den dood, die den goddelozen en beesten gemeen is, en gelijk ten aanzien van het domme en beestelijke onverstand, waarin de goddelozen sterven alsof zij beesten waren. Van de onsterfelijkheid der menselijke ziel wordt op andere plaatsen gesproken. |
|
14 Deze hun 29weg is een 30dwaasheid van hen; nochtans hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun 31woorden. 32Sela. |
| 29 Dat is, manier van doen, leven en wandel. Zie Gen. 6 op vers 12. |
| Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
| 30 Anders: hoop, dat is, hetgeen waarop zij hun hoop en vertrouwen stellen. Omdat het Hebreeuwse woord strijdige dingen betekent, somtijds dwaasheid, ongestadigheid, lichtvaardigheid, somtijds hoop, bestendigheid, vertrouwen; gelijk het Hebreeuwse woord berech zegenen somtijds vloeken, en bij ons het woordje hel somtijds klaar, licht, luchtig betekent, somtijds de uiterste duisternis; en dergelijke meer, zo in onze als in andere spraken. |
| 31 Hebr. mond; dat is, zeggen, leren, bevelen, gelijk de mond dikwijls genomen wordt voor hetgeen daaruit gaat. De zin is: Zij doen na, gelijk de anderen voorgedaan hebben, in plaats dat zij de dwaasheid hunner voorzaten behoorden te verfoeien. |
| 32 Zie Ps. 3 op vers 3. |
| Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
|
15 Men 33zet hen als 34schapen in het 35graf, de dood zal hen 36afweiden; en de oprechten zullen over hen 37heersen in dien 38morgenstond; en het graf zal hun 39gedaante 40verslijten, elk uit zijn 41woning. |
| 33 Hebr. Zij zetten of stellen, leggen, te weten hen, de goddeloze rijken, dat is, men zet hen, of zij worden gezet, als elders dikwijls. |
| 34 Die men bij menigten samenstouwt in de kooien; in plaats dat tevoren de ganse wereld voor de gedachten der goddelozen nauwelijks genoeg was. |
| 35 Hebr. scheol, en zo in het volgende. Zie Gen. 37 op vers 35. |
| Gen. 37:35 (kt.) En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich op om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten en zeide: Want ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. |
| 36 Dat is, verteren, slijten. Zie van het Hebreeuwse woord Job 24 op vers 21. Anders: weiden, dat is, hun heer, meester en regent zijn. |
| Job 24:21 (kt.) De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en de weduwe doet hij niets goeds. |
| 37 In Christus, hun Hoofd, onder Wiens voeten alle vijanden, als tot een voetbank, zullen worden nedergeworpen, Ps. 110:1. 1 Kor. 15:25. |
| Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. |
| 38 Als zij uit hun slaap zullen ontwaken ter zalige opstanding, door de kracht van hun Hoofd Jezus Christus. |
| 39 Of: gestalte. Anders: hun rots, sterkte, waarop zij zich verlieten. |
| 40 Hebr. eigenlijk: verouden. |
| 41 Te weten weggerukt zijnde. Hoewel hij daarvan zulke dwaze gedachten had. Zie vers 12. Anders aldus: want hunlieder (der oprechten) Rotssteen (de Messias) is om het graf te vernielen, dat het hun (Hebr. hem, dat is, niemand der vromen, geen van hen) geen woonstede zij; of: uit zijn (des grafs) woning, als wanneer men een vijand in zijn eigen leger overweldigt. |
| vers 12 Hun binnenste gedachte is dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen. |
|
16 42Maar God zal mijn 43ziel van 44het geweld des grafs verlossen; 45want Hij zal mij opnemen. Sela. |
| 42 Of: Zekerlijk, ziende op de overzetting daarstraks in het voorgaande vermeld. |
| 43 Vgl. Ps. 16 op vers 10. Hoewel hier gezien wordt op de volkomen verlossing van alle leden van Christus, naar lichaam en ziel, hetwelk een ieder gelovige zich toe-eigent, als hier geschiedt. |
| Ps. 16:10 (kt.) Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. |
| 44 Hebr. uit of van de hand, alzo Hos. 13:14. Zie Job 5 op vers 20. Ps. 22:21. |
| Hos. 13:14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. Job 5:20 (kt.) In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. Ps. 22:21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. |
| 45 Of: wanneer Hij mij zal opnemen. Zie Joh. 14:3. 1 Thess. 4:14, 17. |
| Joh. 14:3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. 1 Thess. 4:14 Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
|
17 46Vrees niet wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis 47groot wordt. |
| 46 Versla u niet, bezwijk niet, word niet kleinmoedig of wantrouwende, als de goddelozen machtig worden. |
| 47 Of: vermenigvuldigt, vermeerdert. |
|
18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen; zijn eer zal hem niet nadalen. |
19 Hoewel hij zijn 48ziel in zijn leven zegent, en 49zij u loven, 50omdat gij uzelven goeddoet, |
| 48 Dat is, zichzelven voor gelukkig houdt. Zie Deut. 29 op vers 19. Sommigen verstaan het van zijn weelderig en overdadig leven, als in het volgende gezegd wordt, en Luk. 12:19; 16:25. |
| Deut. 29:19 (kt.) En het geschiede als hij de woorden dezes vloeks hoort, dat hij zichzelven zegene in zijn hart, zeggende: Ik zal vrede hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken zal wandelen, om de dronkene te doen tot de dorstige. Luk. 12:19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, zijt vrolijk. Luk. 16:25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. |
| 49 De dwaze kinderen der wereld u (gij dwaze rijken) loven en prijzen. |
| 50 Of: wanneer gij, enz. |
|
20 Zo zal 51zij toch komen tot het geslacht harer 52vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het 53licht niet zien. |
| 51 Te weten de ziel, waarvan in het voorgaande vers gesproken, dat is, hij zelf. |
| 52 Zijner voorvaderen, die in het graf en ter helle zijn gevaren; gelijk de gelovigen tot hun medeleden vergaderd worden. Zie Gen. 15:15; 25:8, 17. Sommigen verstaan dit vers alzo, dat deze goddelozen niet langer zullen leven op aarde dan hun voorvaders, dat zij geen eeuwig leven op aarde zullen hebben. |
| Gen. 15:15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. Gen. 25:8 En Abraham gaf den geest en stierf in goeden ouderdom, oud en des levens
zat; en hij werd tot zijn volken verzameld. Gen. 25:17 En dit zijn de jaren des levens van Ismaël: honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. |
| 53 Vgl. Ps. 36 op vers 10. Maar zij (de goddelozen, hiervoor beschreven) zullen uitgeworpen worden in de uiterste duisternis, Matth. 8:12. |
| Ps. 36:10 (kt.) Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht. Matth. 8:12 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. |
|
21 De mens die in waarde is en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan. |