Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 35 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 35

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David bidt God zeer vuriglijk dat Hij zijn zaak wil aannemen en voor hem tegen zijn vijanden strijden, opdat hij Hem daarvoor moge loven en danken; beschrijft zijner vijanden lagen, valsheid, ondankbaarheid en razende boosheid, begerende rechtvaardige wraak, tot Gods eer, zijn behoudenis en aller vromen blijdschap.
 
Vurig gebed om Gods hulp
1 EEN psalm van David.
1Twist, HEERE, met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders.
1 Of: Pleit, recht, dat is, neem Gij mijn zaak op U en voer mijn recht uit tegen mijn wederpartijders, betonende metterdaad dat het niet mijn, maar Uw eigen zaak is. Zie Ps. 43:1; 74:22; 119:154. Jes. 49:25. Jer. 50:34; 51:36, enz. verwijsteksten
 
2 Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp.
3 En 2breng de spies voort, en 3sluit den weg toe, 4mijn vervolgers tegemoet; 5zeg tot mijn ziel: Ik ben uw 6Heil.
2 Of: vel, trek uit, breng uit.
3 Hebr. segor. Hetwelk sommigen menen te wezen de naam van een krijgswapen.
4 Dat is, kom mijn vervolgers voor, ga hun tegemoet en sluit hun den pas.
5 Betuig dit door Uw Heiligen Geest in mij. Vgl. Rom. 8:16. verwijsteksten
6 Of: verlossing, behoudenis, dat is, uw Verlosser, Behouder.
 
4 aLaat hen beschaamd en te schande worden, die mijn 7ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, 8die kwaad tegen mij bedenken.
a Ps. 40:15; 70:3. verwijsteksten
7 Dat is, naar mijn leven staan. Zie 2 Sam. 4 op vers 8. verwijsteksten
8 Hebr. die mijn kwaad (dat is, ellende, verdrukking, ondergang) denken, voorhebben.
 
5 Laat hen worden als bkaf voor den wind, en de engel des HEEREN drijve hen weg.
b Job 21:18. Ps. 1:4. Jes. 29:5. Hos. 13:3. verwijsteksten
 
6 Hun weg zij 9duister en gans slibberig; en de engel des HEEREN vervolge hen.
9 Hebr. duisternis en slibberigheden; dat zij niet kunnen voortkomen om mij te achterhalen. Vgl. Jer. 23:12. verwijsteksten
 
7 Want zij hebben 10zonder oorzaak de groeve van 11hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak 12gegraven voor mijn ziel.
10 Hebr. tevergeefs, om niet; dat is, zonder reden. Alzo in het volgende, en vers 19, en elders. Zie Job 2 op vers 3. verwijsteksten
11 Dat is, waarin zij hun net gelegd hebben; een gelijkenis van vogelvangers en jagers genomen. De zin is: Zij hebben mijn leven lagen gelegd, boze en listige aanslagen tegen mij beraamd, die dikwijls bij netten worden vergeleken. Zie Ps. 9:16; 10:9; 25:15; 31:5; 141:10, enz. verwijsteksten
12 Te weten een kuil, uit Ps. 7:16. verwijsteksten
 
8 De 13verwoesting overkome 14hem, 15dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin 16met verwoesting.
13 Het Hebreeuwse woord betekent een verwoesting die met geraas, gedruis, rumoer en grote onstuimigheid overkomt.
14 Mijn vervolger.
15 Dat is, onvoorziens, daar hij het gans niet meent of verwacht.
16 Dat is, alzo, dat hij voorts verwoest en vernield worde. Anders: als er verwoesting is, hij valle daarin.
 
9 Zo zal mijn ziel zich verheugen in den HEERE; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil.
10 17Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! Gij, Die den ellendige redt van dien die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover.
17 Dat is, ik zal uit al mijn binnenste kracht, of met al het vermogen mijns lichaams, U roemen. Vgl. Ps. 51 op vers 10. verwijsteksten
 
11 18Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen 19ik niet weet, eisen zij van mij.
18 Hebr. Getuigen des wrevels of gewelds, dat is, die mij met valsheid pogen te verdrukken en met geweld doen overvallen.
19 Dat is, zij leggen mij ten laste hetgeen ik mij niet bewust ben.
 
12 Zij vergelden mij kwaad voor goed, 20de beroving mijner ziel.
20 Dat is, zij zoeken mij van mijn leven te beroven.
 
13 Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een 21zak mijn kleed, ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed 22keerde weder in mijn boezem.
21 Dat is, ik droeg rouw over hen. Zie Gen. 37 op vers 34. verwijsteksten
22 Dat is, ik herhaalde dikwijls in stilte en bij mijzelven mijn gebed voor hen. Hij wil zeggen, dat hij het oprechtelijk en wel met hen gemeend heeft. Anders: mijn gebed kere weder in mijn boezem of schoot, dat is, mij wedervare zulks, als ik voor hen gebeden heb.
 
14 Ik 23ging steeds alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt 24in het zwart, als een die over zijn moeder treurt.
23 Dat is, ik hield en gedroeg mij niet anders dan of zij van mijn naaste bloedvrienden geweest waren. Anders: Ik ging steeds tot hen als tot, enz. Dat is, ik bezocht hen dagelijks.
24 Dat is, in het zwart gekleed, als de rouwdragenden gewoon zijn te doen. Alzo Ps. 38:7; 42:10; 43:2. Zie ook Job 5 op vers 11. verwijsteksten
 
15 Maar als ik 25hinkte, waren zij verblijd en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij 26als geslagenen, en ik 27merkte niets; zij scheurden hun klederen en 28zwegen niet stil.
25 Dat is, als mijn zaken kwalijk gingen, dat het scheen alsof ik zou moeten struikelen en vallen. Alzo Ps. 38:18. Jer. 20:10. Vgl. Job 12:5. verwijsteksten
26 Te weten aan de voeten; als enigen dit nemen. Dat is, zich houdende alsof zij lam waren en van rouw over mijn ongeluk hinkten. Zie 2 Sam. 4:4; 9:3, alwaar deze woorden alzo bij het woord geslagen gevonden worden van Mefiboseth; of versta geslagenen, dat is, verslagen zijnde van geest, uit Jes. 66:2, blijvende de zin gelijk, of: als medegeslagenen. Want zij wilden met hun lichamelijke gebaren (als hinken en klederen te scheuren) te kennen geven, dat zij bezorgd en bekommerd waren over Davids lijden, doch valselijk en als huichelaars. Anders worden deze woorden aldus overgezet: fielten of boeven (die voor zulken bekend waren, dat zij slagen of geselen verdiend hadden, dat is, het snoodste gespuis onder het volk, daartoe opgeruid zijnde) verzamelden zich tegen mij, die ik niet kende (en dienvolgens nooit leed gedaan had); zij scheurden de keel op (dat is, schimpten en spotten) en hielden niet op. Beide overzettingen hebben een goeden zin, hoewel hetgeen in den tekst gesteld is, het naast met de eigenschap der Hebreeuwse spraak schijnt overeen te komen; waarvan de verstandige lezer kan oordelen. verwijsteksten
27 Te weten niets kwaads, ik dacht niet dat zij huichelden en mij bedrogen, maar meende dat zij het van harte deden.
28 Maar troostten mij, weenden over mij. Of: doch zij zwegen niet; maar achter mijn rug toonden zij genoeg hoe zij het meenden, als volgt.
 
16 Onder de huichelachtige 29spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden.
29 Of: smulbroeders, teljoorlikkers. Hebr. eigenlijk: spotters van den koek, of koekspotters (Hebr. spottingen van den koek). Dat is, die hun gebaren en tongen om een stuk brood of brasserij (als men zegt) verkopen, sprekende en doende alles naar het believen desgenen die hun den balg vult, waarom ook het Hebreeuwse woord bij sommigen voorts genomen wordt voor potsenmakers, speelvogels. Hij wil zeggen: Als zij bij dit hun volkje zijn, dan uiten zij de bitterheid huns harten tegen mij, wensende mij alle kwaad, en verdrietig zijnde dat het nog zo lang met mij duurt. Van het knarsen met de tanden zie Job 16 op vers 9. verwijsteksten
 
17 Heere, hoelang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn 30eenzame van de jonge leeuwen.
30 Versta mijn ziel; als Ps. 22:21. Zie aldaar. verwijsteksten
 
18 cZo zal ik U loven in de grote gemeente; onder machtig veel volk zal ik U prijzen.
c Ps. 40:10, 11; 111:1. verwijsteksten
 
19 Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om 31valse oorzaken vijand zijn; noch 32wenken met de ogen, ddie mij 33zonder oorzaak haten.
31 Hebr. leugen of valsheid, valselijk, dat is, om valse oorzaken, als Ps. 38:20; 69:5. verwijsteksten
32 Dat is, mij spijtig en spotachtig aanzien, mij dreigende, alsof zij wilden zeggen: Men zal het u haast leren, enz. Vgl. Spr. 6:13; 10:10. verwijsteksten
d Joh. 15:25. verwijsteksten
33 Als vers 7. verwijsteksten
 
20 Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken 34bedrieglijke zaken tegen de 35stillen in den lande.
34 Hebr. woorden of zaken van bedriegerijen of listen.
35 Hebr. stillen des lands of der aarde, dat is, vreedzamen, die gaarne in stilte zouden leven en God dienen, zonder iemand enig kwaad te willen of te doen, hetwelk der vromen aard is.
 
21 En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: 36Ha, ha, ons oog heeft het gezien.
36 Dat is, zo zo, dat gaat wel; nu zien wij met lust, waar wij lang naar gewenst hebben. Vgl. Ps. 22 op vers 18, en zie Job 39 op vers 28. verwijsteksten
 
22 HEERE, Gij hebt het gezien, zwijg niet; Heere, wees niet verre van mij.
23 Ontwaak en word wakker 37tot mijn recht; mijn God en Heere, tot mijn twistzaak.
37 Om mij tegen mijn vijanden en vervolgers recht te doen; zolang Gij dat niet doet, houdt Gij U als een die slaapt.
 
24 Doe mij recht naar Uw 38gerechtigheid, HEERE mijn God, en laat hen zich over mij niet verblijden.
38 Die vereist dat Gij mijn gerechtige zaak voorstaat.
 
25 Laat hen niet zeggen in hun hart: 39Heah, onze ziel! Laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!
39 Alsof zij zeiden: Courage, wees nu vrolijk, o onze ziel, want wij zien onzen lust aan hem. Zie vers 21. verwijsteksten
 
26 Laat hen beschaamd en tezamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande 40bekleed worden, die zich tegen mij 41groot maken.
40 Zie Job 8 op vers 22. verwijsteksten
41 Zichzelven zoeken groot te maken met mijn verdrukking en ondergang; of: die zich zo trots en stout tegen mij gedragen, snoevende met woorden en werken. Zie deze manier van spreken Ps. 38:17; 55:13. Jer. 48:26, 42. Ez. 35:13. Obadja vs. 12, en wijders Job 19:5 met de aant. verwijsteksten
 
27 Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die 42lust hebben tot mijn gerechtigheid, en laat hen geduriglijk zeggen: Grootgemaakt zij de HEERE, Die lust heeft tot den 43vrede Zijns knechts.
42 Dat is, die mijn rechtvaardige zaak hartelijk zijn toegedaan, biddende om een blijde uitkomst, voor dewelke zij U mogen danken en grootmaken.
43 Dat is, tot de verlossing en het welvaren van David, die Zijn dienstknecht is. Zie Gen. 37 op vers 14. verwijsteksten
 
28 Zo zal mijn tong vermelden Uw gerechtigheid, en Uw lof den gansen dag.

Einde Psalm 35