Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester. |
2 Op U, o HEERE, betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. |
3 Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk, wees mij tot een sterken Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden. |
4 Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil. |
5 Doe mij uitgaan uit het net dat zij voor mij verborgen hebben, want Gij zijt mijn Sterkte. |
6 In Uw hand beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, HEERE, Gij God der waarheid. |
7 Ik haat degenen die op valse ijdelheden acht nemen; en ik betrouw op den HEERE. |
8 Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend, |
9 En mij niet hebt overgeleverd in de hand des vijands; Gij hebt mijn voeten doen staan in de ruimte. |
10 Zijt mij genadig, HEERE, want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik. |
11 Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd. |
12 Vanwege al mijn wederpartijders ben ik ook mijn naburen grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straat zien, vlieden van mij weg. |
13 Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven vat. |
14 Want ik hoorde de naspraak van velen; vrees is van rondom, dewijl zij tezamen tegen mij raadslaan; zij denken mijn ziel te nemen. |
15 Maar ik vertrouw op U, o HEERE; ik zeg: Gij zijt mijn God. |
16 Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden en van mijn vervolgers. |
17 Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid. |
18 HEERE, laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. |
19 Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting. |
20 O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen! |
21 Gij verbergt hen in het verborgene Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt hen in een hut voor den twist der tongen. |
22 Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt, mij voerende als in een vaste stad. |
23 Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen als ik tot U riep. |
24 Hebt den HEERE lief, gij al Zijn gunstgenoten; want de HEERE behoedt de gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene die hoogmoed bedrijft. |
25 Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij die op den HEERE hoopt. |