Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David bidt God zeer vuriglijk om behoudenis, volgens zijn vertrouwen dat hij alleen op Hem stelt; om oorzaak van blijdschap te hebben, in plaats van zijn tegenwoordig bitter lijden, dat hem vrienden en vijanden, met woorden en werken, aandoen. En gevoelende de vrucht zijns gebeds, roemt hij Gods voorzorg en goedertierenheid over alle gelovigen, en bijzonderlijk over zichzelven. |
Vurig gebed om behoud |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Op U, o HEERE, abetrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw 2gerechtigheid. | | a Ps. 22:6; 25:2, 3; 71:1, 2. Jes. 49:23. Ps. 22:6 Tot U hebben zij geroepen en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd en zijn niet beschaamd geworden. Ps. 25:2 Beth. Mijn God, op U vertrouw ik, laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. Ps. 25:3 Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. Ps. 71:1 OP U, o HEERE, betrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid. Ps. 71:2 Red mij door Uw gerechtigheid en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij en verlos mij. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
2 Die vereist dat Gij Uw woord houdt en mijn rechtvaardige zaak voorstaat, als Ps. 71:2. Ps. 71:2 Red mij door Uw gerechtigheid en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij en verlos mij. |
3 Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk, wees mij tot een 3sterken Rotssteen, tot een 4zeer vast Huis, om mij te behouden. | | 3 Hebr. Rotssteen der sterkte. |
4 Hebr. Huis of Plaats der vastigheden of vestingen. |
4 Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht; leid mij dan, en 5voer mij, om Uws Naams wil. | | 5 Als een herder zijn schapen. Alzo Ps. 23:2. Ps. 23:2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. |
5 Doe mij uitgaan uit het net dat zij voor mij 6verborgen hebben, want Gij zijt mijn Sterkte. | | 6 Dat is, in het verborgen of heimelijk gelegd hebben. |
6 bIn Uw hand beveel ik mijn 7geest; Gij hebt mij verlost, HEERE, Gij God der 8waarheid. | | b Luk. 23:46. Luk. 23:46 En Jezus roepende met grote stem, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. |
7 Dat is, mijn ziel beveel ik Uw macht, bewaring, zorg en opzicht. |
8 Of: trouw, dat is, Gij waarachtige of getrouwe God, Die Uw beloften, aan mij gedaan, gehouden hebt. |
7 Ik haat degenen die op 9valse ijdelheden acht nemen; en ik betrouw op den HEERE. | | 9 Of: nietige. Hebr. ijdelheden der valsheid of nietigheid. Hij verstaat die op vleselijke en afgodische hulp vertrouwen. Zie Deut. 32:21. 1 Kon. 16:26. 2 Kon. 17:15. Ps. 62:11. Jer. 2:5; 8:19; 10:15; 14:22; 23:16. Rom. 1:21. Vgl. Lev. 19 op vers 4. Deut. 32:21 Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen dat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. 1 Kon. 16:26 En hij wandelde in alle wegen van Jeróbeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonde waarmede hij Israël had doen zondigen, verwekkende den HEERE, den God Israëls, tot toorn door hun ijdelheden. 2 Kon. 17:15 Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen en Zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gemaakt had, en Zijn getuigenissen, die Hij tegen hen betuigd had, en wandelden de ijdelheid na, dat zij ijdel werden, en achter de heidenen die rondom hen waren, van dewelke de HEERE hun geboden had, dat zij niet doen zouden gelijk die. Ps. 62:11 Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel; als het vermogen overvloedig aanwast, zet er het hart niet op. Jer. 2:5 Zo zegt de HEERE: Wat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij verre van Mij geweken zijn; en hebben de ijdelheid nagewandeld en zij zijn ijdel geworden? Jer. 8:19 Zie, de stem van het geschrei der dochter mijns volks is uit zeer verren lande: Is dan de HEERE niet te Sion? Is haar Koning niet bij haar? Waarom hebben zij Mij vertoornd met hun gesneden beelden, met ijdelheden der vreemden? Jer. 10:15 IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. Jer. 14:22 Zijn er onder de ijdelheden der heidenen, die doen regenen? Of kan de hemel droppelen geven? Zijt Gij Die niet, o HEERE onze God? Daarom zullen wij op U wachten, want Gij doet al die dingen. Jer. 23:16 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten die u profeteren; zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEEREN mond. Rom. 1:21 Omdat zij God kennende, Hem
als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. Lev. 19:4 (kt.) Gij zult u tot de afgoden niet keren en u geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE uw God. |
8 Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt 10aangezien, en mijn ziel in benauwdheden 11gekend, | | 10 Zie Gen. 16 op vers 13. Gen. 16:13 (kt.) En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij God des aanziens; want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien Die mij aanziet? |
11 Mij niet versmaad, maar bemind en verzorgd. Vgl. Gen. 18 op vers 19. Ps. 1 op vers 6. Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. Ps. 1:6 (kt.) Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. |
9 En mij niet hebt 12overgeleverd in de hand des vijands; Gij hebt mijn voeten doen staan in de ruimte. | | 12 Of: besloten, als elders. |
10 Zijt mij genadig, HEERE, want mij is bange; 13van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik. | | 13 Als Ps. 6:8. Ps. 6:8 Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud vanwege al mijn tegenpartijders. |
11 Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is 14vervallen door mijn 15ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd. | | 14 Als wanneer iemand door onvermogen en zwakheid struikelt en daarheen valt. Vgl. Ps. 109:24, en zie het tegendeel Ps. 105:37. Ps. 109:24 Mijn knieën struikelen van vasten, en mijn vlees is gemagerd, zodat er geen vet aan is. Ps. 105:37 En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand die struikelde. |
15 Dat is, straf mijner ongerechtigheid. Zie Gen. 4:13; 19 op vers 15, en vgl. Num. 14 op vers 33. Jer. 51 op vers 6. Gen. 4:13 En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter dan dat zij vergeven worde. Gen. 19:15 (kt.) En als de dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochters, die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt. Num. 14:33 (kt.) En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn, veertig jaar, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn. Jer. 51:6 (kt.) Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. |
12 Vanwege al mijn wederpartijders ben ik cook mijn naburen 16grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straat zien, 17vlieden van mij weg. | | c Job 19:13. Ps. 38:12. Job 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. Ps. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plaag, en mijn nabestaanden staan van verre. |
16 Hebr. zeer. |
17 Opdat zij bij mijn wederpartijders niet suspect mogen worden, alsof zij mijn zaak toegedaan of mijn vrienden waren. |
13 Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een 18bedorven vat. | | 18 Of: vergaande, verloren gaande, ten naaste bij bedorven, wat men gans weinig of niet acht, als nergens meer nut toe zijnde. Vgl. Deut. 26:5. Ps. 119:176. Insgelijks Jer. 22:28. Deut. 26:5 Dan zult gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods betuigen en zeggen: Mijn vader was een bedorven Syriër, en hij toog af naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volk; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk. Ps. 119:176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten. Jer. 22:28 Is dan deze man Chónia een veracht, verstrooid, afgodisch beeld? Of is hij een vat waaraan men geen lust heeft? Waarom zijn hij en zijn zaad uitgeworpen, ja, weggeworpen in een land dat zij niet kennen? |
14 Want ik hoorde de 19naspraak 20van velen; vrees is van rondom, dewijl zij tezamen tegen mij raadslaan; zij 21denken mijn 22ziel te nemen. | | 19 Of: faamroving, lastering, kwaadspreken. Vgl. Jer. 20:10. Jer. 20:10 Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van
Magôr-missabib, zeggende: Geeft ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven. Al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen. |
20 Of: der groten. |
21 Of: beramen, maken aanslagen om, enz. |
22 Dat is, mijn leven. Of aldus: als zij tezamen tegen mij raadslaan, zo denken zij mijn ziel te nemen. |
15 Maar ik vertrouw op U, o HEERE; ik zeg: Gij zijt mijn God. | | |
16 Mijn 23tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden en van mijn vervolgers. | | 23 Dat is, mijn leven en al mijn wedervaren; hoe het mij ook zou mogen gaan, ik weet dat het alles aan U hangt, dat Gij het alles regeert, en dat het niet is in mijner vijanden macht. |
17 Laat Uw 24aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid. | | 24 Zie Num. 6 op vss. 25, 26. Num. 6:25 (kt.) De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; Num. 6:26 (kt.) De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede. |
18 HEERE, laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het 25graf. | | 25 Dat zij, van de aarde weggenomen zijnde, hun kwade praktijken, lasteringen en geweld achterwege moeten laten. Anders: laat hen afgesneden of uitgeroeid worden ten grave; gelijk het Hebreeuwse woord ook genomen wordt Ps. 49:13, 21, enz. Ps. 49:13 De mens nochtans die in waarde is, blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan. Ps. 49:21 De mens die in waarde is en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan. |
19 Laat de 26valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting. | | 26 Hebr. lippen der valsheid. Zie Ps. 12:3; 27:12, enz. Ps. 12:3 Zij spreken valsheid, eenieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. Ps. 27:12 Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. |
20 dO, hoe 27groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen die op U betrouwen, 28in de tegenwoordigheid der mensenkinderen! | | d Jes. 64:4. 1 Kor. 2:9. Jes. 64:4 Ja, vanouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God, wat
Hij doen zal dien die op Hem wacht. 1 Kor. 2:9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben. |
27 Of: menigvuldig. Dit ziet wel op het goed dat God den Zijnen in het gemeen naar ziel en lichaam bereidt, en voor hen als in een schatkamer opgesloten heeft, om daaruit te bekwamer en bestemder tijd tot hun best voor den dag te brengen en hen te doen genieten; maar spruit uit overdenking van een bijzondere en onverwachte wonderlijke verlossing aan David bewezen, als hij in een zeer groot gevaar was van overvallen te worden, en niet kon gedenken dat God zulk een verlossing voor hem bereid had als hem wedervoer; waarover hij aldus met verwondering uitroept. |
28 Hebr. tegenover, voor, dat is, ten aanschouwen van al de wereld openbaar makende der vromen onschuld, en met Uw wonderlijke onvoorziene hulp bewijzende dat zij U lief zijn, die tot U hun toevlucht nemen met gelovige gebeden. |
21 Gij verbergt hen in het verborgene 29Uws aangezichts voor de 30hoogmoedigheden 31des mans; Gij versteekt hen in een hut voor den 32twist der tongen. | | 29 Door betoning van Uw Vaderlijke gunst en genadige tegenwoordigheid vertroost en behoudt Gij hen op een wonderlijke verborgen wijze, waarvan de wereld geen verstand heeft, zelfs dikwijls in verborgen schuilplaatsen, waar Gij hen heenleidt, het oog op hen hebt, hen bezorgt en hen beschut. Dit is aan David wel gebleken. Zie ook 1 Kon. 18:4; 19:4, 5, 9, 11, enz. Hebr. 11:38. Vgl. ook Ps. 27:5; 32:7. 1 Kon. 18:4 Want het geschiedde als Izébel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en verborg hen bij vijftig man in een spelonk en onderhield hen met brood en water. 1 Kon. 19:4 Maar hij zelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. 1 Kon. 19:5 En hij legde zich neder en sliep onder een jeneverboom; en zie, toen roerde hem een engel aan en zeide tot hem: Sta op, eet. 1 Kon. 19:9 En hij kwam aldaar in een spelonk en vernachtte aldaar; en zie, het woord des HEEREN geschiedde tot hem en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elía? 1 Kon. 19:11 En Hij zeide: Ga uit en sta op dezen berg voor het aangezicht des HEEREN. En zie, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind scheurende de bergen en brekende de steenrotsen voor den HEERE heen; doch
de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; Hebr. 11:38 (Welker de wereld niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken en in de holen der aarde. Ps. 27:5 Want Hij versteekt mij in Zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen. Ps. 32:7 Gij zijt mij een Verberging, Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela. |
30 Of: verbintenissen, samenkoppelingen, doorvlochten, doornaaide praktijken of ruwe aanslagen. |
31 Hierdoor kan men een groot en machtig persoon als Saul verstaan; of men kan het nemen: des mans, dat is, des mensen, der mensen, of: eens iegelijken. |
32 Dat is, twistige tongen, die den vromen steeds allerlei verdriet, moeite en gevaar berokkenen met achterklap en valse beschuldigingen. Zie Ps. 35:11. Ps. 35:11 Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij. |
22 33Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk 34gemaakt, mij voerende als in een 35vaste stad. | | 33 Hebr. Gezegend. |
34 Dat is, op een wonderbare wijze aan mij bewezen. Vgl. Ps. 4:4. Zie het tegendeel Deut. 28:59. Ps. 4:4 Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. Deut. 28:59 Zo zal de HEERE uw plagen wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en gewisse plagen en boze en gewisse krankten zijn. |
35 Hebr. stad der vastigheid. Hij wil zeggen, dat hem God zo wel bewaard heeft in het open veld, waar hij omsingeld scheen te wezen en niet te kunnen ontkomen, alsof hij in een sterke vaste stad geweest ware. |
23 Ik 36zeide wel in mijn 37haasten: Ik ben 38afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen als ik tot U riep. | | 36 Te weten bij mijzelven, dat is, ik dacht. |
37 Dit schijnt te zien op de historie 1 Sam. 23:26, alwaar hetzelfde Hebreeuwse woord van Davids haasten gebruikt wordt dat hier staat; indien God het te dien tijde niet zeer wonderbaarlijk voorzien had, zo was het naar alle waarschijnlijkheid met David gedaan geweest. Zie de aangehaalde plaats. 1 Sam. 23:26 En Saul ging aan deze zijde des bergs en David en zijn mannen aan gene zijde des bergs. Het geschiedde nu dat zich David haastte om te ontgaan van het aangezicht van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden David en zijn mannen om die te grijpen. |
38 Het gevaar was zo groot en klaar voor ogen, en de ontkoming naar menselijk oordeel zo onmogelijk en ongelofelijk, dat ik door menselijke zwakheid en verbaasdheid dacht: Nu ziet God niet meer op mij. Dat hij nochtans, niettegenstaande deze verbaasdheid, tot God in dezen nood zeer smekend gebeden heeft, betuigt het volgende. Vgl. Ps. 116 op vers 11. Jona 2:4. Ps. 116:11 (kt.) Ik zeide in mijn haasten: Alle mensen zijn leugenaars. Jona 2:4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen. |
24 Hebt den HEERE lief, gij al Zijn 39gunstgenoten; want de HEERE behoedt de 40gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene die hoogmoed bedrijft. | | 39 Zie Ps. 4 op vers 4. Ps. 4:4 (kt.) Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. |
40 Of: getrouwen, waarachtigen. Anders: bewaart getrouwigheden. Zie Ps. 12 op vers 2. Ps. 12:2 (kt.) Behoud, o HEERE, want de goedertierene ontbreekt; want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen. |
25 e41Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij die op den HEERE hoopt. | | e Ps. 27:14. Ps. 27:14 Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja, wacht op den HEERE. |
41 Als Ps. 27:14. Zie aldaar. Ps. 27:14 Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja, wacht op den HEERE. |