Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David vermaant de machtigen dezer wereld om den waren God met Zijn kerk te eren en te dienen, Die Zijn majesteit en macht betoont door donder, bliksem en watervloeden; waarvan Hij Zijn behoorlijke eer alleenlijk ontvangt in Zijn kerk, die Hij ook zegent en behoudt. |
Gods majesteit in het onweder |
1 EEN psalm van David. Geeft den HEERE, gij 1kinderen der machtigen, ageeft den HEERE eer en sterkte. |
| 1 Dat is, gij machtigen, geweldigen, die boven anderen in macht en autoriteit op aarde verheven zijt. Alzo Ps. 89:7.  |
| Ps. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk onder de kinderen der sterken? |
| a Ps. 96:7, 8.  |
| Ps. 96:7 Geeft den HEERE, gij geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte. Ps. 96:8 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt offer en komt in Zijn voorhoven. |
|
2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams; 2aanbidt den HEERE in de 3heerlijkheid des heiligdoms. |
| 2 Of: buigt u voor den HEERE. Zie Gen. 24 op vers 26.  |
| Gen. 24:26 (kt.) Toen neigde die man zijn hoofd en aanbad den HEERE; |
| 3 Dat is, in Zijn tabernakel, dien de grote God Zelf met de heerlijke waartekenen Zijner genade versierd heeft. Sommigen menen dat David dezen psalm gedicht heeft, als hij de ark des verbonds met grote vreugde tot zich gehaald had in Sion, 2 Samuël 6, om de groten op aarde (die gemeenlijk trots en hoogmoedig zijn) onder de krachtige hand van dezen enigen waren God, Die te Sion in Zijn huis woonde, te vernederen, en door zijn voorbeeld te vermanen dat zij dezen God in Zijn woning in alle nederigheid zouden komen eren; waartoe hij in het volgende ook gebruikt de beschrijving van den donder dezes Gods, voor welken zich zelfs de allergrootsten op aarde moeten ontzetten en verschrikken, en dienvolgens den Auteur daarvan behoren te kennen en naar Zijn instelling te eren. Anders: in sieraad der heiligheid. Of: met sieraad, enz.  |
| 2 Samuël 6 DAARNA verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israël, dertigduizend. |
|
3 De 4stem des HEEREN is op de 5wateren, bde God 6der ere dondert; de HEERE is op de 7grote wateren. |
| 4 Versta den donder en het schrikkelijke geluid van dien, als Ps. 18:14 en 2 Sam. 22:14. Job 28:26; 37:2, 4, 5. Ps. 46:7; 68:34. Jes. 30:30, 31.  |
| Ps. 18:14 En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. 2 Sam. 22:14 De HEERE donderde van den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem. Job 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen, Job 37:2 Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid dat uit Zijn mond uitgaat. Job 37:4 Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden. Job 37:5 God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet. Ps. 46:7 De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijn stem, de aarde versmolt. Ps. 68:34 Dien Die daar rijdt in den hemel der hemelen, die vanouds is; zie, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte. Jes. 30:30 En de HEERE zal Zijn heerlijke stem doen horen en de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn en een vlam des verterenden vuurs, stralen en een vloed en hagelstenen. Jes. 30:31 Want door de stem des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg. |
| 5 Men kan dit verstaan van de bovenste wateren, te weten de wolken, en ook van de onderste, waarop de donder vreselijk geluid maakt. Anders: boven de wateren, dat is, heeft groter en sterker geluid dan het bruisen der wateren. Zie hiervan Ez. 1:24; 43:2. Openb. 1:15; 14:2; 19:6.  |
| Ez. 1:24 En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedeun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder. Ez. 43:2 En zie, de heerlijkheid van den God Israëls kwam van den weg naar het oosten; en Zijn stem was als het geruis van vele wateren, en de aarde werd verlicht van Zijn heerlijkheid. Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. Openb. 14:2 En ik hoorde een stem uit den hemel, als een stem veler wateren en als een stem van een groten donderslag. En ik hoorde een stem van citerspelers, spelende op hun citers; Openb. 19:6 En ik hoorde als een stem ener grote schare en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Hallelujah; want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerst. |
| b Ex. 9:23.  |
| Ex. 9:23 Toen strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en de HEERE gaf donder en hagel, en het vuur schoot naar de aarde; en de HEERE liet hagel regenen over Egypteland. |
| 6 Dat is, de eerlijke, heerlijke God, als 1 Kor. 2:8.  |
| 1 Kor. 2:8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. |
| 7 Of: vele, geweldige. |
|
4 De stem des HEEREN is met kracht; de stem des HEEREN is met heerlijkheid. |
5 De stem des HEEREN breekt de ceders; ja, de HEERE verbreekt de ceders van 8Libanon. |
| 8 Een zeer vermaard gebergte, in de Schrift dikwijls vermeld, gelegen aan de noordergrenzen van Kanaän, geroemd vanwege schone cederbomen. Zie Richt. 9 op vers 15.  |
| Richt. 9:15 (kt.) En het doornbos zeide tot de bomen: Indien gij mij in der waarheid tot een koning over u zalft, zo komt, vertrouwt u onder mijn schaduw; maar indien niet, zo ga vuur uit het doornbos en vertere de ceders van den Libanon. |
|
6 En Hij doet ze huppelen als een kalf, den Libanon en 9Sirjon als een 10jongen eenhoorn. |
| 9 Zie Deut. 3:9.  |
| Deut. 3:9 (De Sidoniërs noemen Hermon Sirjon, maar de Amorieten noemen hem Senir.) |
| 10 Hebr. een zoon der eenhoorns. |
|
7 De stem des HEEREN 11houwt er 12vlammen vuurs uit. |
| 11 Of: slaat. Het Hebreeuwse woord wordt eigenlijk van steenhouwen en houthouwen gebruikt. |
| 12 Versta de vuurvlammen des bliksems, die God bij den donder verspreidt alsof Hij ze uit de wolken hieuw, dat de vuurstralen overal springen. |
|
8 De stem des HEEREN doet de woestijn 13beven; de HEERE doet de woestijn 14Kades beven. |
| 13 Anders: maakt dat zij in smart of arbeid komt, dat is, verschrikt de wilde gedierten der woestijn alzo, dat zij vóór den tijd den arbeid op den hals krijgen. |
| 14 Den Joden bekend, waardoor andere mede verstaan worden. Zie Num. 33:36, 37, en elders meer.  |
| Num. 33:36 En zij verreisden van Ezeon-Geber, en legerden zich in de woestijn Zin, dat is Kades. Num. 33:37 En zij verreisden van Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des lands van Edom. |
|
9 De stem des HEEREN doet de 15hinden jongen werpen en 16ontbloot de wouden; maar in Zijn 17tempel zegt 18Hem een iegelijk ere. |
| 15 Die (als te zien is Job 39:4, 5, 6, en de natuurbeschrijvers betuigen) anderszins zwaarlijk werpen. Of: doet de hinden in arbeid komen.  |
| Job 39:4 Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden? Job 39:5 Zult gij de maanden tellen die zij vervullen? En weet gij den tijd van haar baren? Job 39:6 Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen? |
| 16 Te weten van bomen die door donder, bliksem en storm van bladeren ontbloot, verbrand, uit de aarde gescheurd en nedergeveld worden; insgelijks van dieren die de donder in de holen jaagt, dat zij in de wouden niet durven omlopen. |
| 17 Of: paleis, dat is, tabernakel, als Ps. 27:4. Alsof hij zeide: God laat Zijn stem door den donder overal horen, maar in Zijn gemeente en woning, daar looft Hem eenieder van hen, te weten der gelovigen, vanwege al Zijn grote daden in het gemeen, en in het bijzonder van de hiervoor verhaalde; waarheen David de groten genodigd heeft te komen, vers 1.  |
| Ps. 27:4 Eén ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de lieflijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. vers 1 EEN psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen, geeft den HEERE eer en sterkte. |
| 18 Of: spreekt eenieder van Zijn eer of glorie. Anders: al wat daarin is, te weten in den tempel, spreekt Zijn eer. |
|
10 De HEERE 19heeft gezeten over den 20watervloed; ja, de HEERE zit, cKoning in eeuwigheid. |
| 19 Of: zit in den watervloed, dat is, ten tijde des watervloeds. |
| 20 Dit verstaan velen van den zondvloed, waarvan het Hebreeuwse woord in de Heilige Schrift alleenlijk gebruikt wordt, waarover de Heere als President, Regent en Rechter gezeten heeft; doch men kan het voorts uitstrekken tot alle watervloeden, die God altezamen regeert en stiert. |
| c Ps. 10:16.  |
| Ps. 10:16 De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land. |
|
11 De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met 21vrede. |
| 21 Dat is, met allerlei welvaart, bijzonderlijk in Christus, Die onze Vrede is. Zie Richt. 6 op vers 24.  |
| Richt. 6:24 (kt.) Toen bouwde Gídeon aldaar den HEERE een altaar en noemde het: De HEERE is Vrede. Het is nog tot op dezen dag in Ofra der Abiëzrieten. |