Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een zegening en gebed der kerk voor den koning David, zullende uittrekken ten strijde; met een vast vertrouwen van victorie en triomf, door den hemelsen Koning, den Messias. |
Gebed voor den koning |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 De HEERE verhore u in den dag der benauwdheid; de 2Naam van den God Jakobs 3zette u in een 4hoog vertrek. | | 2 Zie 2 Sam. 6 op vers 2, en vgl. onder, vers 8. 2 Sam. 6:2 (kt.) En David maakte zich op en ging heen met al het volk dat bij hem was, van Baälim-Juda, om vandaar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam des HEEREN der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubs. vers 8 Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods. |
3 Hebr. eigenlijk: verheffe of verhoge u. |
4 Waar gij verzekerd moogt zijn tegen het geweld der vijanden. Zie 2 Sam. 22 op vers 3. Dat is, Hij beware en beschutte u. 2 Sam. 22:3 (kt.) God is mijn Rots, ik zal op Hem betrouwen; mijn Schild en de Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek en mijn Toevlucht, mijn Verlosser, van geweld hebt Gij mij verlost. |
3 Hij zende 5uw hulp uit het 6heiligdom, en ondersteune u uit Sion. | | 5 Door dewelke gij moogt worden geholpen. |
6 Waar de ark des verbonds (des Heeren Christus’ voorbeeld) was, op den berg Sion. |
4 Hij 7gedenke al uw spijsoffers, en make uw brandoffer tot 8as. 9Sela. | | 7 Anders: Hij rieke, dat is, Hij neme aan, houde voor aangenaam, gedenkende aan Zijn beloften en uw gebeden. Zie Lev. 2 op vers 2. Hos. 14 op vers 8. Lev. 2:2 (kt.) En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. Hos. 14:8 (kt.) Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon. |
8 Tonende met enig teken dat het Hem aangenaam is. Zie Lev. 9:24. 2 Sam. 24 op vers 23. 1 Kron. 21:26. Anders: Hij make uw brandoffer vet, dat is, Hij late het Zich aangenaam zijn, als wezende uit een oprechte affectie van het beste geofferd. Lev. 9:24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. 2 Sam. 24:23 (kt.) Dit alles gaf Arauna, de koning, aan den koning. Voorts zeide Arauna tot den koning: De HEERE uw God neme een welgevallen in u. 1 Kron. 21:26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar en hij offerde brandoffers en dankoffers. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel op het brandofferaltaar. |
9 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
5 Hij geve u naar uw 10hart, en 11vervulle al uw raad. | | 10 Dat is, naar uw wens, dat uw voornemen wel mag gelukken. |
11 Dat is, volbrenge, als in het volgende. |
6 12Wij zullen juichen over 13uw heil en de vaandelen 14opsteken in den Naam onzes Gods. De HEERE 15vervulle al uw begeerten. | | 12 Hier verklaart de gemeente haar vertrouwen van de verhoring en victorie. |
13 Dat gij, o koning, van God zult ontvangen, of: dat Gij, o God, onzen koning zult geven. Of: uw overwinning (en alzo in het volgende), die u God verlenen zal. Zie 2 Sam. 8 op vers 6. 2 Sam. 8:6 (kt.) En David legde bezettingen in Syrië van Damascus, en de Syriërs werden David tot knechten, brengende geschenken; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
14 Of: laten vliegen, voeren; tot een teken van goeden moed en vertrouwen van victorie en triomf, en dat ter ere van onzen God, en onzer vijanden schrik. Vgl. Ps. 60:6. Hoogl. 2:4; 5:10; 6:4; insgelijks Num. 2:2, 3, enz., met de aantt. In het Hebreeuws is een woord alsof men zeide: wij zullen vaandeleren. Ps. 60:6 Maar nu hebt Gij dengenen die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela. Hoogl. 2:4 Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij. Hoogl. 5:10 Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tienduizend. Hoogl. 6:4 Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Tirza, lieflijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren. Num. 2:2 De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn banier, naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren. Num. 2:3 Die zich nu legeren zullen oostwaarts tegen den opgang, zal zijn de banier des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson, de zoon van Amminádab, zal de overste der zonen van Juda zijn. |
15 Of: zal vervullen. |
7 Alsnu weet ik, dat de HEERE Zijn gezalfde 16behoudt; Hij zal hem verhoren uit den hemel Zijner 17heiligheid; 18het heil Zijner rechterhand zal zijn met mogendheden. | | 16 Of: verlost heeft, overwinning gegeven heeft, dat is, ik vertrouw zo vast, vanwege Zijn beloften, dat hem God victorie zal geven, alsof hij ze bereids had. |
17 Dat is, uit Zijn heiligen hemel, die alzo genoemd wordt omdat God, Die de Heiligheid Zelve is, daarin gezegd wordt te wonen; alzo paleis Uwer heiligheid, Ps. 5:8. Ps. 5:8 Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze. |
18 Anders: door de krachten des heils Zijner rechterhand, dat is, Zijn rechterhand krachtiglijk uitstrekkende om voor Zijn gezalfde de overwinning te bestieren. |
8 19Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods. | | 19 Onze vijanden vermelden, de een van menigte van ijzeren wagens, de ander van veelheid der paarden, waarop zij vertrouwen, maar wij, enz. |
9 Zij hebben zich 20gekromd en zijn gevallen, maar wij zijn gerezen en staande gebleven. | | 20 Als Sisera, Richt. 5:27. Richt. 5:27 Tussen haar voeten kromde hij zich, viel henen, lag daar neder; tussen haar voeten kromde hij zich, hij viel; alwaar hij zich kromde, daar lag hij geheel geschonden. |
10 O HEERE, 21behoud; die Koning 22verhore ons ten dage van ons roepen. | | 21 Of: geef heil, overwinning, als vers 7. vers 7 Alsnu weet ik, dat de HEERE Zijn gezalfde behoudt; Hij zal hem verhoren uit den hemel Zijner heiligheid; het heil Zijner rechterhand zal zijn met mogendheden. |
22 Of: zal ons verhoren, te weten de hemelse Koning, onze Heere Jezus Christus, Wiens voorbeeld David was. |