Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David van zijn vijanden zwaarlijk vervolgd en beangstigd zijnde, bidt zeer vuriglijk om haastige verlossing en om onderrichting in de wegen des Heeren en om het verderf zijner vijanden. |
Zevende boetpsalm |
1 EEN1 psalm van David. O HEERE, hoor mijn gebed, neig de oren tot mijn smekingen; 2verhoor mij naar Uw waarheid, 3naar Uw gerechtigheid. | | 1 Enigen menen dat David dezen psalm gedicht heeft toen Absalom hem vervolgde; anderen, toen Saul hem najaagde. |
2 Alsof hij zeide: Dewijl mij geweld en ongelijk geschiedt van mijn vijanden, zo bid ik U, o Heere, dat Gij, als een rechtvaardig Rechter, zulks niet langer wilt laten geschieden. |
3 Dat is, om Uwer gerechtigheid wil. Zie Ps. 31:2. Ps. 31:2 Op U, o HEERE, betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. |
2 En 4ga niet in het gericht met Uw knecht; awant niemand die leeft, 5zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. | | 4 Dat is, roep mij niet in het recht, en handel met mij niet naar mijn verdiensten. Zie Job 22:4. Job 22:4 Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt? |
a Romeinen 3; 4. Galaten 3; 4. Romeinen 3 WELK is dan het voordeel van den Jood? Of welke is de nuttigheid der besnijdenis? Romeinen 4 WAT zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, verkregen heeft naar het vlees? Galaten 3 O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen tevoren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? Galaten 4 DOCH ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; |
5 Te weten door de werken der wet, en zijnde in zichzelven als een zoon van Adam aangemerkt. Zie Job 4:17; 9:2, 3; 15:14; 25:4. Zie ook de aant. 1 Kon. 11 op vers 34. Job 4:17 Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker? Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Job 9:3 Zo hij lust heeft om met Hem te twisten, niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden. Job 15:14 Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn? En die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn? Job 25:4 Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij zuiver zijn die van een vrouw geboren is? 1 Kon. 11:34 (kt.) Doch niets van dit koninkrijk zal Ik uit zijn hand nemen; maar Ik stel hem tot een vorst al de dagen zijns levens, om Mijns knechts Davids wil, dien Ik verkoren heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft. |
3 6Want de 7vijand vervolgt 8mijn ziel, 9hij vertreedt 10mijn leven ter aarde; 11hij legt mij in duisternissen, 12als degenen die overlang dood zijn. | | 6 Deze woorden hangen aan het eerste vers van dezen psalm. |
7 Te weten Saul met zijn aanhang. |
8 Dat is, mijn leven, of mijn persoon, als Ps. 6:4. Ps. 6:4 Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoelange? |
9 Dat is, hij tast mij zo hard aan dat ik nauwelijks leven in mij heb; of: hij zal mij en de mijnen haast vertreden, tenzij dat Gij ons uit zijn handen verlost. |
10 Anders: mijn rot, mijn bende, dat is, allen die bij mij zijn. Zie Ps. 141:7. Ps. 141:7 Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had. |
11 Dat is, hij maakt dat ik en degenen die bij mij zijn, in duistere hoeken en gaten ons moeten verkruipen en verbergen. Want David had met zijn krijgsvolk zijn verblijf in een spelonk, Ps. 142:1. Ps. 142:1 EEN onderwijzing van David, een gebed, als hij in de spelonk was. |
12 Alsof hij zeide: Wij kruipen in holen en spelonken in en onder de aarde, gelijk zijnde dengenen die overlang gestorven zijn en onder de aarde begraven liggen. |
4 Daarom wordt mijn geest 13overstelpt in mij, mijn hart is 14verbaasd in het midden van mij. | | 13 De zin is: Mij overvallen zoveel baren van den tegenspoed, de ene voor, de andere na, dat ik schier daaronder bezwijm en blijf. |
14 Dit heet men gemeenlijk desolaat. Anders: mijn hart ontzet zich zeer. |
5 bIk 15gedenk aan de dagen vanouds; ik overleg al 16Uw daden; ik spreek bij mijzelven van de werken Uwer handen. | | b Ps. 77:6, 11. Ps. 77:6 Ik overdacht de dagen vanouds, de jaren der eeuwen. Ps. 77:11 Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert. |
15 Alsof hij zeide: Wanneer ik mij in deze ellende en zwarigheid vind, zo weet ik mij nergens beter mede te troosten, dan mijzelven indachtig te maken hoe Gij mij eertijds bijgestaan en verlost hebt. Het schijnt dat David hier voornamelijk ziet op dien tijd, toen hij victorie bevochten hebbende over zijn vijanden, van het volk met juichen en vrolijkheid is ontvangen geweest, 1 Samuël 17; 18. 1 Samuël 17 EN de Filistijnen verzamelden hun heir ten strijde en verzamelden zich te Socho, dat in Juda is; en zij legerden zich tussen Socho en tussen Azéka, aan het einde van Dammim. 1 Samuël 18 HET geschiedde nu als hij geëindigd had tot Saul te spreken, dat de ziel van Jónathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jónathan beminde hem als zijn ziel. |
16 Te weten die Gij aan en door mij gedaan hebt. |
6 17Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U 18als een dorstig land. Sela. | | 17 Zie de aant. Ps. 141 op vers 2. Ps. 141:2 (kt.) Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. |
18 Of: als een dor land. Zie Ps. 63 op vers 2. De rede zou aldus voller zijn: Gelijk een dorstig of dor land naar regen dorst, alzo dorst mijn ziel naar U, Ps. 42:2, 3. Ps. 63:2 (kt.) O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Ps. 42:2 Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Ps. 42:3 Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? |
7 Verhoor mij haastelijk, HEERE, mijn geest bezwijkt; 19verberg Uw aangezicht niet van mij; want ik zou gelijk worden 20dengenen die in den kuil dalen. | | 19 Dat is, wijk niet van mij, verlaat mij niet. |
20 Dat is, dengenen die haast sterven zullen, Ps. 28:1; 88:5. Ps. 28:1 EEN psalm van David. Tot U roep ik, HEERE; mijn Rotssteen, houd U niet als doof van mij af; opdat ik niet, zo Gij U van mij stilhoudt, vergeleken worde met degenen die in den kuil nederdalen. Ps. 88:5 Ik ben gerekend met degenen die in den kuil nederdalen; ik ben geworden als een man die krachteloos is; |
8 Doe mij 21Uw goedertierenheid 22in den morgenstond horen, want ik betrouw op U; 23maak mij bekend den weg dien ik te gaan heb, cwant ik hef 24mijn ziel 25tot U op. | | 21 Dat is, die blijde boodschap, aangaande de goedertierenheid die Gij mij bewijzen zult, doende Saul terugkeren en aflaten van mij dus vijandelijk te vervolgen. |
22 Dat is, vroeg, haast, zonder lang uitstel. |
23 Dat is, leer mij wat ik doen zal om het gevaar te ontgaan waarin ik ben. Zie Ps. 142:4. Of: maak mij bekend den weg dien ik moet ingaan om U te behagen. Ps. 142:4 Als mijn geest in mij overstelpt was, zo hebt Gij mijn pad gekend. Zij hebben mij een strik verborgen op den weg dien ik gaan zou. |
c Ps. 25:1. Ps. 25:1 EEN psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE, hef ik mijn ziel op. |
24 Dat is, mijn gemoed. |
25 Als tot Dien Denwelken ik houd voor mijn Beschutter en Noodhelper. |
9 Red mij, HEERE, van mijn vijanden; 26bij U schuil ik. | | 26 Te weten onder de schaduw Uwer vleugelen, gelijk de profeet spreekt Ps. 57:2. Ps. 57:2 Zijt mij genadig, o God, zijt mij genadig; want mijn ziel betrouwt op U en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan. |
10 Leer mij 27Uw welbehagen doen, want 28Gij zijt mijn God; 29Uw goede Geest geleide mij 30in een effen land. | | 27 Of: Uw wil, of Uw welgevallen of believen; als Ps. 40:9. Ps. 40:9 Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands. |
28 Dien ik wil en moet gehoorzamen. |
29 Versta hier den Heiligen Geest. |
30 Dat is, op een weg dien ik vrijmoediglijk gaan mag, zonder hinder of aanstoot; waarbij verstaan wordt de weg der gerechtigheid, in de wet Gods voorgeschreven; of David verstaat hier door den weg het middel dat hij mocht voornemen en gebruiken om onbeschadigd zijn vijand te ontkomen. |
11 O HEERE, 31maak 32mij levend 33om Uws Naams wil; voer 34mijn ziel uit de benauwdheid om Uw gerechtigheid. | | 31 Of: behoud mij in het leven. |
32 Die schier dood ben. Zie vss. 3, 7. vers 3 Want de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde; hij legt mij in duisternissen, als degenen die overlang dood zijn. vers 7 Verhoor mij haastelijk, HEERE, mijn geest bezwijkt; verberg Uw aangezicht niet van mij; want ik zou gelijk worden dengenen die in den kuil dalen. |
33 Dat is, opdat ik Uw Naam roeme en prijze, Ps. 142:8. Ps. 142:8 Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. |
34 Dat is, mijn leven, mijn persoon. |
12 En 35roei mijn vijanden uit om Uw goedertierenheid, en
35breng hen om, allen die mijn ziel beangstigen; 36dwant ik ben Uw knecht. | | 35 . 35 Hier ziet de profeet op de belofte die God Abraham en zijn zaad gedaan heeft, Gen. 12:3. Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. |
36 Dat is, ik dien U met vlijt, volgens de bevelen Uwer wet. |
d Ps. 86:16; 116:16. Ps. 86:16 Wend U tot mij en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd. Ps. 116:16 Och HEERE, zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt. |